- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 368.08 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
10 april 2020
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13–53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (A-jaar)
Inleiding
Op Goede Vrijdag wordt er doorgaans niet of nauwelijks gepreekt. De gelezen bijbelteksten spreken voor zich, maar hebben in toenemende mate uitleg nodig om de hoorders voor misverstand te behoeden. Soms kan de uitleg de teksten wel in de weg staan, bijvoorbeeld doordat ze in het keurslijf van een leerstuk over de verzoening worden geperst. Op een moment als Goede Vrijdag is het vaak beter om terughoudend te zijn, zoals dat is verwoord in het lied (dat het Liedboek van 2013 niet gehaald heeft) ‘Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten, in deze zee verzinken mijn gedachten’ (Liedboek 1973, gezang 177; een vertaling van het lied Herr, stärke mich, dein Leiden zu bedenken door Christian Fürchtegott Gellert uit 1757).
Jesaja 52,13–53,12
Men kan ook zeggen dat er in de Bijbel zelf al de nodige bijbeluitleg plaats vindt. Dat is heel duidelijk in het verhaal van Filippus en de Ethiopiër in Handelingen 8,26-40. De eunuch in dienst van de koningin van Ethiopië zit op zijn terugreis vanuit Jeruzalem te lezen in het boek van de profeet Jesaja en is blijkbaar al tot hoofdstuk 53 gekomen. Hij leest daarin over iemand die ‘als een schaap naar de slacht geleid wordt’ en vraagt Filippus over wie dat gaat. Het biedt Filippus de gelegenheid om hem het evangelie van Jezus te verkondigen.
Het is duidelijk dat dit vierde lied in het boek Jesaja over de knecht van de Heer (de drie eerdere staan in 42,1-4; 49,1-6 en 50,4-9) de volgelingen van Jezus van Nazaret geholpen heeft om betekenis te geven aan wat er met de dood en opstanding van Jezus is gebeurd. Het is goed om te bedenken dat dit zoekend en tastend is gebeurd. Zo blijft ook bij ons iets bewaard van de ontsteltenis van de eerste getuigen. Het valt ook op dat we in Handelingen 8 niet een uiteenzetting krijgen van Filippus waarin hij precies uit de doeken doet hoe het precies zit tussen Jezus, God en de mensen. Er blijft iets over van het mysterie.
Datzelfde zie je in de tekst uit Jesaja. Die laat veel vragen open, met name over de identiteit van de mensen die hier worden beschreven. In de eerdere liederen van de knecht van de Heer is met deze titel Israël bedoeld. In hoofdstuk 53 lijkt dat ook het geval te zijn. Het is het volk dat veel te lijden heeft gehad onder de verwoesting van Jeruzalem en de ballingschap, maar dat na het lijden nu ook weer het licht ziet. Maar wie zijn dan de ‘wij’ die dat aanschouwen (53,1) en die constateren dat de knecht ‘ons lijden’ op zich heeft genomen (53,4)? En wie zijn de ‘velen’ aan wie de knecht recht verschaft (53,11)? Het enige wat duidelijk is, is dat de Heer hier aan het werk is. Het is goed om vast te houden aan de uitspraak die aan dit lied voorafgaat in 52,12: ‘De Heer gaat voor jullie uit, de God van Israël vormt je achterhoede’.
De profeet wil zijn volksgenoten ervan overtuigen dat er een weg terug is uit de ballingschap naar huis. Wat er allemaal gebeurd is staat niet los van hun God. Hij heeft er zelf de hand in gehad. Het lijden heeft daarom zelfs zin gehad. Maar hoe dat precies zit, weet alleen God zelf. Waar het op aankomt, lezen we in het vervolg op het lied: Jeruzalem mag weer juichen (54,1) en vol vreugde huiswaarts keren (55,12).
Psalm 31
Ook bij Psalm 31 is het de (lees)kunst om niet te denken dat je wel weet hoe het zit. Deze psalm is gekozen voor deze dag vanwege vers 6: ‘In uw hand beveel in mijn geest’. Het zijn woorden die Jezus volgens Lucas 23,46 aan het kruis sprak op het moment van zijn sterven. In de psalm beschrijft de dichter zichzelf ook als een dode (v. 13). Dat is beeldspraak, zoals we die ook tegenkomen in andere psalmen. Het duidt op ernstige ziekte of vervolging. Die wordt beschreven alsof men zich al in het dodenrijk bevindt.
Kenmerkend voor Psalm 31 is dat deze toestand niet wegneemt dat tegelijkertijd het vertrouwen in God wordt uitgesproken. Daarmee begint de psalm: ‘Bij u, Heer, schuil ik’ en daarmee eindigt hij ook. Het allerlaatst is er echter dan toch weer een oproep om te blijven hopen: ‘Allen die uw hoop vestigt op de Heer: wees sterk en houd moed’. Het perspectief van de bevrijding helpt om vol te houden, maar het zou niet goed zijn als dit perspectief ertoe leidt dat er geen oog is voor het lijden zelf. Juist op Goede Vrijdag is het van belang om dat ook in de liturgie tot uiting te laten komen door niet te snel te vluchten voor de zwaarte van het lijden, dat zo moeilijk is te begrijpen en te verdragen.
Hebreeën 4,14-16
In de lezingen uit de brief aan de Hebreeën wordt een verband gelegd tussen het lijden van Jezus en het werk van de hogepriester die in de tempel offers brengt voor de zonden van het volk en zo verzoening met God bewerkstelligt. De gedachte is dat het geroep en de tranen van Jezus als offers opgevat kunnen worden (5,7) en dat uiteindelijk zijn dood het offer is dat de verzoening bewerkstelligt (5,9). Hier lijkt te gebeuren wat in het verhaal in Handelingen 8 juist nog niet te lezen was: een verklaring die precies aangeeft wat de betekenis is van Jezus’ sterven. Daarmee zou het in een vast kader van leerstelligheid worden geplaatst. Zo dreigt de lezer een toeschouwer te worden die op een afstand kan constateren dat het allemaal keurig klopt. Daarmee doen we de tekst uit Hebreeën echter geen recht. Hier vinden we nog niet een uitgewerkte verzoeningsleer. In de tekst zelf zit nog veel meer de verwondering. Het is vooral de tegenstelling tussen de hogepriester, die men associeert met plechtige waardigheid, en die mens die alle waardigheid verloor en gekenmerkt wordt door bang geschreeuw en door tranen.
Johannes 18,1–19,42
De hogepriester speelt ook een belangrijke rol in het lijdensverhaal. In het Johannesevangelie gaat daar in hoofdstuk 17 ook nog het zogenaamde Hogepriesterlijk gebed aan vooraf. Daarin stelt Jezus zich als een hogepriester in zijn gebed op als bemiddelaar tussen God en de mensen. Nadat Jezus gevangen genomen is wordt hij voor de hogepriester Kajafas geleid. In het evangelie van Johannes wordt van hem vermeld dat hij over Jezus zei: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk’ (18,14). Eerder was dat al bericht in 11,50.
In zijn mond klonk dat heel dreigend. Hij rechtvaardigde er het doodsvonnis mee van een man die onschuldig was. Op onze Goede Vrijdag krijgt het een heel andere lading. Maar laten we niet net doen alsof wij het zoveel beter weten dan Kajafas en precies begrijpen wat er echt aan de hand is of vast kunnen leggen in hoeverre God hier zelf de hand in had. Laten we eerst maar delen in de verbijstering over wat er met Jezus gebeurde, delen in de schaamte van Petrus, in het verdriet van een moeder en van de discipel die zich geliefd wist door Jezus. Gewoon de teksten lezen en daarna een zaterdag stil zijn.
Preekvoorbeeld
Op het gevaar af dat we juist vandaag met onze woorden afbreuk doen aan de woorden van de Bijbel, de Schrift, toch een paar overwegingen op deze Goede Vrijdag.
Op het gevaar af…, want spreken de teksten niet voor zich? Raakt het verhaal van het lijden van onze Heer ons al niet zo, dat er eigenlijk niets meer over gezegd hoeft te worden? Of meer nog: is het niet zo dat alles wat wij erover zeggen teveel is, het verhaal kapot maakt? Verstommen onze woorden niet bij de indruk en de zeggingskracht van wat ons deze dag, deze Goede Vrijdag in de lezingen wordt verteld?
Deze Goede Vrijdag. Feitelijk toch een rare, ja aanstootgevende benaming. Wat is er voor goeds aan, als een onschuldige Jood voor de Romeinse stadhouder gebracht wordt; Pilatus die het niet aandurft tegen de massa in te gaan die om de terechtstelling van die Jezus brult? Deze mens, van wie Johannes de Doper zei dat hij niet waardig was hem z’n veters vast te maken. Hij staat deze dag als een knecht voor ons.
De eerste getuigen – en velen na hen – hebben in wat Jesaja schrijft over de lijdende knecht van de Heer elementen herkend van wat er met Jezus gebeurt. Daar in Jesaja is het het volk Israël dat zo geleden heeft onder de verwoesting van Jeruzalem en de ballingschap – en te midden van hen één, een man van smarten, geminacht, doorboord, verbrijzeld. Je hoort met verbijstering de woorden waarmee het lijden van deze figuur wordt aangeduid, kapot, vernietigd deze mens. Deze mens voor anderen – want zo zegt de profeet: ‘deze rechtvaardige dienstknecht zal velen rechtvaardig maken’ (zo de Willibrordvertaling, de Naardense Bijbel heeft: ‘een rechtvaardige, mijn dienaar, brengt rechtvaardiging voor velen’). De profeet maakt duidelijk: in het lijden van de ballingschap, in de verbijstering om de verwoesting van Jeruzalem, die stad van de vrede, is er onverwacht en ongedacht toch een weg, een weg van Gods ongekende gang.
Die figuur uit de profetie hebben de eerste getuigen zich te binnen gebracht toen ze elkaar het lijdensverhaal van de Heer doorvertelden: een knecht, onschuldig, geslagen, maar een mens voor anderen. En je gaat iets vermoeden van het goede van deze Goede Vrijdag.
Die knecht die ook koning is, zo vertelt het lijdensverhaal volgens Johannes. Drie keer komt het voor in het verhaal: in het gesprek met, het verhoor door Pilatus, die Jezus de vraag stelt of hij de koning der Joden is, – wanneer Jezus gegeseld is en de soldaten hem een kroon van doornen op het hoofd zetten – en op het opschrift dat op het kruis gespijkerd werd die tekst: de koning der Joden.
En het lijkt erop als het belachelijk gemaakt wordt, dat Jezus koning is; in ieder geval schijnt het niet serieus genomen te worden. Maar dat hij het wel degelijk is en wel zo, namelijk verhoogd aan het kruis, dat is wat ons vandaag opnieuw wordt verteld.
Op de Goede Vrijdag wordt scherper nog dan eerder hoe vreemd dat koningschap is – Jezus zegt het zelf tegen Pilatus: mijn koningschap is niet van deze wereld. Het is een koningschap met een totaal andere logica dan de gangbare, dat koningschap waarbij de koning juist ook de knecht is. Hoe anders dat koningschap is blijkt wanneer de Heer tot het einde toe weerstand biedt aan de verleiding om de macht die hem gegeven is te gebruiken om zichzelf te redden. En hoe anders zo blijkt uit de trouw aan wat hij steeds verkondigt: de liefde tot het uiterste, zelfs de liefde voor de vijand. Hoe anders, hoe radicaal, aanstootgevend anders dan die van deze wereld. Deze mens, zoon van God genoemd, die gekomen is om van de waarheid te getuigen: die waarheid dat de mensen één zijn, dat de ene mens de hoeder is van de ander, niet de ander vanwege racisme laat vallen, tweederangs acht, niet de ander opzij zet (of erger) vanwege dat steeds opnieuw opkomende antisemitisme. Die waarheid die zo gevaarlijk is omdat machthebbers alleen maar kunnen heersen door te verdelen, door verdeeldheid te zaaien, je hoeft de krant maar te lezen en het geldt ook in de kerk; wij blijven niet buiten schot – ‘het zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten’ zei Revius zo lang geleden al. Dat koningschap waar de laatsten de eersten worden en de eersten de laatsten.
Niet van deze wereld, dat koningschap, zo aanstotelijk anders. Dat koningschap, dat lijkt ten onder te gaan, aan het kruis. Zo lijken we deze dag overgeleverd aan de duisternis – en we staan er zelf bij, ook wij zijn van die wereld. Maar het wonderlijke is dat hij, ook als wij bij de ‘wereld’ blijken te horen, tot die wereld die zijn stem niet wil horen, van zijn koningschap niet wil weten, zijn verbond met de zwaksten ontkennen, hij degene is de ons dat vergeeft…
En zo mag het dan toch Goéde Vrijdag heten ja. Maar goed vanwege dat onbegrijpelijke en ook onverdraaglijke lijden dat we deze dag gedenken. Dat wordt ons opnieuw in de liturgie voorgehouden, daar staan we bij stil, daar verwijlen we bij, om dat mooie oude woord te gebruiken – die knecht, die koning met de doornenkroon, daar zijn we ook morgen stil van, om dan in de Paasnacht en op de Paasmorgen voluit te kunnen vieren, te horen dat onze naam genoemd is, zoals die vrouw in de tuin het horen zal: Maria. Maar niet zonder te verwijlen bij het verdriet van die moeder bij het kruis, van de discipel die zich door Jezus geliefd wist, delend in de verbijstering over wat er gebeurt.
inleiding prof. dr. Klaas Spronk
preekvoorbeeld ds. Nico Pronk