- Versie
- Downloaden 10
- Bestandsgrootte 405.37 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
25 maart 2016
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13–53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1-19,42 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jesaja 52,13–53,12
De eunuch vraagt aan Filippus:
Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft?
Over zichzelf of over een ander?
Daarop begint Filippus met hem te spreken
over het evangelie van Jezus,
waarbij hij deze schrifttekst als uitgangspunt neemt.
(Handelingen 8,34-35)
De bijbel kent niet de (moderne) tegenstelling tussen individu en collectief. Van oorsprong en roeping is dé mens (geschapen in het beeld van God om op hem te gaan gelijken) mens-in-meervoud, van huis uit sociaal (Gen. 1,26-34). In de bijbel staat de persoon voor zichzelf en voor de gemeenschap en de gemeenschap voor zichzelf en iedere persoon in/van deze gemeenschap. Dit mens/wereldbeeld is van belang bij het beantwoorden van de vraag wie er met de ebed (knecht, dienaar) wordt bedoeld.
Onze perikoop, het vierde lied/profetie van de ebed, dient niet los van de context (Jes. 40-55) geïnterpreteerd te worden. Met Ulrich Berges ben ik van mening dat deze hoofdstukken niet van de hand van één dichter/profeet (Deutero-Jesaja) zijn, maar het werk van een groep literair geschoolden, die Jesaja (1-39), Jeremia, Ezechiël en de Psalmen op creatieve wijze hebben herlezen, op het einde van de ballingschap en bij de terugkeer in Jeruzalem (tempelzangers/profeten-hypothese).
In Jesaja 49-51 staan de ebed/Jakob/Israël en de pers Cyrus (mijn gezalfde) centraal. In Jesaja 52-54 draait alles om de ebed en Sion/Jeruzalem. Het perspectief is de terugkeer van de ballingen naar Jeruzalem en de wederopbouw van vrouwe Sion.
Voordat JHWH als koning van vrede terugkeert naar zijn stad en bruid (52,7-10) én de ballingen uit de diaspora zijn teruggekeerd (52,11-12), dient eerst verhelderd te worden wat de zin/betekenis is van het lijden dat de ebed in de ballingschap heeft ondergaan. Daarover gaat dit vierde lied, waarin duidelijk naar voren komt dat het lot van de ebed en Sion onlos-makelijk met elkaar verbonden zijn: ‘Het lijden in het verleden en de toekomstige verheffing van ebed/knecht en Sion’ (U. Berges). Je kunt ook andere kopjes boven de perikoop zetten: ‘De geslagen knecht, waarborg van JHWH’s welgevallen’ (W. Beuken); ‘Lijden en loon van de Godsknecht’ (H-J.Hermisson); ‘Hij heeft ons lijden op zich genomen’ (NBV).
Opbouw (Erich Zenger):
A 52,13-15: GODSSPRAAK I
met het oog op ‘mijn dienaar’ en op ‘volken/koningen’
B 53,1-11a: WOORDEN van de wij-figuur:
tijdgenoten van de ebed (relatie ebed-Israël)
of: de volken (relatie Israël de volken)
C 53,11b-12: GODSSPRAAK II
met het oog op ‘mijn dienaar’ en de velen
In dit lied zijn verschillende sprekers te onderscheiden: JHWH (52,13vv; 53,11b-12;
‘wij-figuur’ (53,1-11a). Het gaat om een samenspraak van JHWH en een gelovige gemeenschap over de ebed.
De ebed heeft omwille van Gods blijde boodschap – onschuldig – zeer veel geleden, is een man van smarten geworden, door de ongerechtigheden en zonden van de ‘wij-figuur’ (medeballingen en de volken). Hij heeft geduldig en volhardend ingestaan/ borg gestaan voor het welzijn van de anderen (pro-existent). Door het (h)erkennen van het onschuldig lijden van de ebed en door schuld te bekennen, maar vooral ook door plaatsverlenend voor anderen in te staan, is er toekomst voor de verzoende kinderen van vrouwe Sion. Dan is er toekomst voor de ebed in zijn nakomelingen en zal Gods plan lukken (53,10). Zowel in de vernedering als in
de verheffing staan de ebed en Sion zij aan zij. Wie om niet lijdt, lijdt niet tevergeefs wanneer hij met God lijdt.
Over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over een ander? Een anonieme profeet tijdens de ballingschap? Een groep ballingen die lijden omwille van Gods boodschap? Israël? Een lijdende messias? Aan de hand van het lijden van de ebed ontdekken veel tijdgenoten, dat het lijden van Israël in de ballingschap niet betekent dat God zijn volk in de steek laat, maar dat dit een weg is om de bijzondere nabijheid van God te ervaren (het geheim van Israël). De weg van de ebed blijkt toekomst te hebben. Wanneer JHWH de ballingen verzamelt en naar Sion terugbrengt (Ezech. 37) is dat een opwekking ten leven, voor de ebed en heel Israël.
‘De plaatsvervanging van de knecht van God voor zijn volk en de plaatsvervanging van Israël voor de volken betekent: in beide komt aan het licht dat het vasthouden aan God in lijden en in sterven aan het lijden een betekenis voor anderen geeft. Dit was en is de aanzet om het leven, lijden en sterven van Jezus vanuit het vierde lied van de knecht van God te duiden (vgl. Hand. 8,34v). Wanneer men de lijdende Godsknecht als gestalte van de openbaring van de trouw van God verstaat, die de lijdenden niet verlaat, maar hun succes/loon belooft, dan kan deze gestalte ook een mogelijkheid tot identificatie zijn voor nu lijdende en stervende mensen (Jes. 52,13)’ (Erich Zenger).
dat jij ons niet kunt helpen,… dat wij jou moeten helpen
en door dat laatste helpen wij onszelf. En dit is het enige,
wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige, waar
het er op aankomt: een stukje van jou in onszelf, god.’
(Ettty Hillesum)
Evangelielezing: Johannes 18,1–19,42
Mensen gaan naar God toe in hun nood,
smeken om hulp, vragen om voorspoed, brood,
redding uit ziekte, verlossing uit schuld en dood.
Zo doet elk mens, elke mens, christen en heiden.
(Dietrich Bonhoeffer, 1944)
Volgens de ouverture van het evangelie volgens Johannes (1,1-18) is God mens (in al zijn broosheid) geworden en heeft hij zijn tent onder de mensen opgeslagen in zijn zoon Jezus Christus. Deze enige zoon die rust aan het hart van zijn Vader, is de exegeet geworden van de Vader (1,18). Jezus Christus brengt in zijn daden en tekenen God aan het licht. Hij spelt verhalenderwijs dé Naam van JHWH (Ex. 3,14): ‘Ik ben…’ en verheerlijkt zo zijn en onze God. Aan het kruis roept hij ‘Het is volbracht!’ (19,30) en toont zo dat in zijn vernedering zijn verheerlijking aan het licht komt.
In zijn verhaal over het lijden, sterven en verrijzen van Jezus (19,1–20,23) heeft de evangelist Johannes zich niet laten inspireren door het vierde lied van de ebed (plaatsvervangend lijden), maar vooral door psalmen (22; 69; 34) en door de verhalen van de synoptici, en hij legt daarbij zijn eigen accenten.
Het verhaal begint bij de olijfgaard, zonder de vermelding van Getsemane en zonder het indringende smeekgebed (vgl. Mar. 14,36). Jezus worstelt niet met zijn Abba. Hij presenteert zich, zoals God zich als de ene God openbaart: ‘Mijn getuige zijn jullie – spreekt JHWH – mijn dienaar, die ik uitgekozen heb opdat jullie mij zouden kennen en vertrouwen, en zouden inzien dat ik het ben. Vóór mij is er geen god gevormd, en na mij zal er geen zijn. Ik, ík ben… JHWH! Buiten mij is er niemand die redt’ (Jes. 43,10v). Jezus heeft zelf de regie in handen en gaat soeverein zijn weg en vervult zo vrijwillig de taak die de Vader hem heeft opgedragen: Jezus loopt naar Judas en zijn samenzwerend gezelschap toe en zegt: ‘Ik ben… het!’ (18,5v.8). Hij pleit zijn leerlingen vrij en wil niet dat Petrus het met een zwaard voor hem opneemt (18,10v). Voor de hogepriester spreekt Jezus frank en vrij (18,19-24), evenals voor Pilatus (18,33-38; 19,11). Jezus draagt zelf het kruis (19,17 zonder hulp van Simon van Cyrene). Hij vertrouwt zijn moeder en zijn geliefde leerling aan elkaar toe (19,25vv) en zegt dat hij dorst heeft om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan (19,28v). Ook na de opstanding blijft de opgewekte Jezus zichzelf trouw: hij spreekt tot Maria Magdalena (20,15vv), wenst zijn leerlingen vrede, geeft aan hen de heilige Geest en de volmacht om zonden te vergeven en spreekt Tomas aan (20,19-29).
Aan de duistere kant van Jezus’ lijden en sterven besteedt de evangelist geen aandacht. Tot het laatst bepaalt Jezus zelf de loop van de gebeurtenissen (19,28v). Zijn sterven is een persoonlijke daad, waardoor hij alles vervult en voltooit. Nu is hij in zijn liefde tot ‘de mensen die hem in de wereld toebehoorden’ tot het uiterste gegaan (13,1) en heeft hij zijn zending om gekwalificeerd eeuwigheidsleven aan de wereld te brengen volbracht (3,16): ‘Het is volbracht. Hij boog zijn hoofd en gaf de geest’ (19,30). Met zijn ‘Het is volbracht’ bereikt Jezus, als exegeet van de Vader, het hoogtepunt van zijn levensweg. Hij buigt zijn hoofd als teken van zijn overgave aan de Vader die hem zond en blaast de laatste adem uit over de mensenwereld, opdat deze tot leven komt (vgl. 20,22).
De lijdende ebed staat met zijn leven in voor de medeballingen, Jezus staat met zijn scheppende Geest in voor zijn leerlingen die de Vader aan hem heeft toevertrouwd.
Met het openingskoor van zijn Johannes Passie geeft J.S. Bach in woord en melodie de boodschap van het evangelie volgens Johannes goed weer: ‘Herr, unsrer Herrscher, desssen Ruhm in allen Landen herrlich ist! Zeig uns durch deine Passion, dass du, der wahre Gottessohn, zu aller Zeit, auch in der grösste Niedrigkeit, verherrlicht worden bist!
Mensen gaan naar God toe in zijn nood,
vinden Hem arm, veracht, geen onderdak, geen brood,
zien Hem ten prooi aan zonde, zwakte en dood.
Een christen staat naast God in al zijn lijden.
God gaat tot alle mensen in hun nood,
verzadigt lichaam en ziel met zijn brood,
lijdt voor christen en heiden aan ’t kruis de dood,
en vergeeft ze beiden.
(Dietrich Bonhoeffer, 1944)
Literatuur
U. Berges, Profetie zonder profeet. Het afscheid van Deuterojesaja, Nijmegen 2007
D. Bonhoeffer, Verzet en overgave, Baarn 2003, 347
H. Janssen OFM, God geeft ons de hoop dat hij ons weer zal opwekken, in: H. Janssen & K. Touwen (red.), Rouwvieringen, Vught 2011, 61-63
H. Oosterhuis, Jij bent het antwoord niet, in: Bid om vrede, Utrecht 1966, 32
K. Smelik (red.), De nagelaten geschriften van Etty Hillesum, Amsterdam 1986, 516
A. van Wieringen, Jesaja, ’s-Hertogenbosch 2009
E. Zenger, Exegetische inleiding op Jesaja 52,13-53,12, in: A. Jansen OFM / H. Janssen OFM (red.), De herontdekking van het eerste Testament voor de verkondiging. Schrift&Verkondiging 3, Nijmegen 1988, 36-40. Voor preekvoorbeelden van Esther Nelemans, Marc van der Post en Guus Wijnhoven OFM, 41-48
Moge het gedenken van Erich Zenger (1939-2010) ons tot zegen zijn!
Preekvoorbeeld
Ik kende haar als een gereformeerde vrouw. Zij lag in het ziekenhuis, ik bezocht haar, zij wist dat zij niet lang meer te leven had: ‘Dominee, ik vind dat u het ’s zondag in de kerk te weinig hebt over Maria!’
Ik stond versteld, dat was niet bepaald het geluid dat ik van haar zou verwachten. Het paste ook niet bij haar achtergrond, dácht ik. Ik herstelde me uit mijn verwarring: ‘Dat kunt u alleen maar zeggen, als u haar zelf hebt leren kennen.’ ‘Ja, dominee, ik heb ook een kind verloren.’ Zij deed het hele verhaal, het ongeluk, een meisje op de fiets, al lang geleden.
En ik vertelde van oude kerken, waar vooraan bij het Maria-altaar de kleine zerkjes liggen. Daar zijn de eeuwen door de kinderen begraven en beweend, want inderdaad Maria weet wat het is om een kind te verliezen.
Bij haar uitvaart heb ik gelezen over de vrouw onder het kruis en menigeen herkent zich in die twee, Maria en Johannes, mensen over wie de slagschaduw van het kruis is gevallen, het lijden van Christus trekken zij in hun eigen leven na. Je ervaart jezelf als een mens aan de voet van het kruis. Christus, de man van smarten, vertrouwd met ziekte, is nabij.
Volgens de andere evangeliën stonden Jezus’ leerlingen – en in het bijzonder de vrouwen – op veilige afstand toe te kijken. Daar laat zich de invloed van één van de Psalmen aanwijzen, waar als beeld van verlatenheid geschreven staat: ‘Mijn verwanten blijven op afstand’. Maar volgens Johannes staan de geliefde leerling en de vrouwen dichtbij.
De andere evangeliën schilderen het kruis als een schandpaal, het accent ligt op de eenzaamheid van hem die onze zonden draagt, van God en mensen verlaten, hangend, stervend, tussen hemel en aarde.
In het Johannesevangelie is het kruis een wonder, geen vernedering maar verhoging, niet de schandpaal maar zijn troon. Christus regeert vanaf het kruis. Hij sterft niet in eenzaamheid, maar sticht hier een nieuwe gemeenschap. Maria en Johannes zijn de eersten die aan elkaar gegeven zijn, vele zusters en broeders zullen in hun spoor volgen.
Jezus zegt – eerder in het evangelie: ‘Ik moet van de aarde verhoogd worden en zo trek ik állen naar mij toe.’ Dus staan Maria en Johannes dicht bij het kruis.
De aanblik van het lijden doet je terugdeinzen. Vooral als het dichtbij komt: ziekte en dood, pijn, de ontluistering van je lichaam, de ontluistering van je allernaaste. Je schrikt, je bent bang, maar Christus trekt je tot zich. Jij met de schaduw van het kruis over je heen, je maakt deel uit van Christus’ koningschap, zijn heerschappij. Vergeet niet, hij regeert vanaf het kruis, zijn liefde overwint!
Dus: Maria en Johannes staan daar dichtbij. Zij zien het lijden onder ogen, ze zijn niet weggevlucht, ze zijn staande gebleven. ‘Ik moet van de aarde verhoogd worden en zo trek ik allen naar mij toe.’ Hier onder het kruis wordt een alles en allen omvattende gemeenschap gesticht.
Let bijvoorbeeld op het opschrift dat aan het kruis wordt geslagen met daarop: ‘De Koning der Joden’. Hier in het Johannesevangelie staat erbij dat het stond geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. Christus’ koningschap wordt wereldkundig gemaakt: ‘Zo trek ik allen naar mij toe.’
En het middelpunt van deze nieuwe gemeenschap is die ene leerling – Johannes – als de getuige bij uitnemendheid, dit evangelie staat op zijn naam, en Maria als de moeder van alle gelovigen. ‘Zie uw moeder.’ Zo bidt bijvoorbeeld Maarten Luther: ‘O Gij zalige maagd en moeder van God, welk een grote troost heeft God in u aan ons getoond, omdat hij uw onwaardigheid en nietigheid heeft aangezien. Daardoor zijn wij voor de toekomst eraan herinnerd dat hij ons, arme, nietige mensen, naar uw voorbeeld genadig zal aanzien.’
Jezus zegt: ‘Vrouw, zie uw zoon’ en ‘Zoon, zie uw moeder.’ Om dit kruiswoord uit te leggen, moet ik eerst het begin van het Johannesevangelie in herinnering roepen. Ook daar is van Maria’s moederschap sprake, bij de bruiloft te Kana: Jezus’ moeder was daar. En ook daar wordt zij door Jezus aangesproken, niet bij name, maar met een gedistantieerdheid: ‘Vrouw’: ‘Vrouw, wat heb ik met u van node, mijn ure is nog niet gekomen.’
Bij de bruiloft te Kana werkt die aanspraak ‘Vrouw’ vervreemdend, alsof Jezus Maria niet kent, alsof haar moederschap wordt opgeschort totdat zijn ure gekomen is. Nu, na zoveel hoofdstukken, hier onder het kruis, breidt eindelijk haar moederschap zich uit tot de geliefde leerling, ieder christenmens en heel de kerk.
Christus’ ure is gekomen en: ‘Van dat uur af nam de leerling haar bij zich in huis.’
Er is nog een vers dat in de uitleg van dit kruiswoord meedoet. Een paar hoofdstukken eerder heeft Jezus gezegd: ‘Wanneer een vrouw moet bevallen, heeft ze het zwaar, omdat haar uur gekomen is; maar is het kind eenmaal geboren, dan denkt ze niet meer aan haar benauwdheid, uit pure vreugde, omdat er een mens ter wereld is gekomen.’
Hier met het kruiswoord ‘Vrouw, zie uw zoon’, wordt Maria – in alle pijn en nood – uitgeroepen tot de vrouw die zich in haar kinderen verheugt. Haar ure is gekomen.
Je moet dit lezen met tegen de achtergrond teksten uit de profeet Jesaja. Daar staat geschreven over de blijdschap van dochter Sion: ‘Wie heeft mij deze kinderen gebaard? Ik was toch van kinderen beroofd en onvruchtbaar, wie heeft hen dan grootgebracht?’
Maria is Vrouwe Sion. Zij zal zich verheugen, dat met de weeën die over de wereld gaan, haar zonen en dochters geboren worden. Hier onder het kruis sticht Christus een alles en allen omvattende gemeenschap. Jij met de schaduw van het kruis over je heen, je maakt deel uit van Christus’ koninkrijk. Vergeet niet, hij regeert vanaf het kruis, zijn liefde overwint!
Kruisverering
Het kruis is de martelpaal waaraan Christus en vele anderen zijn terechtgesteld. Maar dat is een verhullend woord: teréchtgesteld. De werkelijkheid is kròm: geëxecuteerd, omgebracht, vermoord, geliquideerd, uit de weg geruimd.
En na het kruis kwamen de brandstapel, de guillotine, de galg, de gaskamer, de elektrische stoel, injectienaalden, het vuurpeloton.
Iedere voltrekking van de doodstraf vloekt met Christus, want hij is voor de zonde eens voor altijd gestorven (Rom. 6,10), toen hij zichzelf ten offer bracht (Hebr. 7,27; 9,12; 10,10). Iedere gerechtelijke moord doet hem opnieuw de dood aan en miskent de beslissende betekenis van zijn dood: ‘eens voor altijd’.
Ditzelfde kruis is in onze liederen de levensboom van het Paradijs, de boom die rijke vrucht droeg, Christus zelf, die tot het einde toe zijn armen heeft uitgestrekt om ons te zegenen.
Aan zijn striemen is de kras door onze ziel geheeld, in zijn wonden hebben wij genezing gevonden, zijn overgave heeft onze rebellie gebroken, zijn godverlatenheid heeft ons voor de eenzaamheid behoed, zijn bloed werd ons de wijn van het koninkrijk, door zijn dood is het leven ons opengegaan.
Wij eren het kruis van Christus, wij zijn met ons hart bij onze Heer. En wij zijn met ons hart
bij degenen die weten dat een van hen niet meer beter wordt en binnenkort sterven zal; bij allen die rouw dragen; bij de gevangene die hoopt dat hierna een nieuw begin van leven mogelijk zal zijn; bij de slachtoffers van talloze aanslagen en allen die om hen rouwen.
Nu wij het kruis eren, zijn wij met ons hart bij Christus onze Heer en zijn wij met ons hart
bij hen die samen bidden om levensvreugde en stervensmoed; bij het kind dat ons is ontvallen; bij de vrouw die te kampen heeft met haar verslaving; bij de man die leert vertrouwen op zijn gezonde krachten – dat hij die niet overschreeuwt; bij wie in een verpleeghuis zijn opgenomen; bij wie ongeneeslijk ziek zijn; bij wie niet lang meer te leven hebben; bij onze doden.
Nu wij het kruis eren, vertrouwen wij ook onze eigen pijn, verlangen en gemis toe aan Christus. Wij leggen bloemen bij het kruis, de rode rozen als een teken van liefde en pijn om de doornen; dat uit zijn wonden nieuw leven zal opbloeien.
Literatuur
Het Magnificat vertaald en uitgelegd door Maarten Luther, vertaald door Anno Lampen osa, en Samuel IJsseling osa, Hilversum 1966
inleiding Henk M.J. Janssen ofm
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen