- Versie
- Downloaden 24
- Bestandsgrootte 359.12 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 februari 2021
- Laatst geüpdatet 2 februari 2021
2 april 2021
Goede Vrijdag
Lezingen: Jes. 52,13-53,12; Ps. 31; Heb. 4,14-16; 5,7-9; Joh. 18,1–19,42 (B-jaar)
Inleiding
De dienst van het Woord van de liturgie van Goede Vrijdag wordt gedomineerd door de volledige lezing van het lijdensverhaal volgens Johannes, de hoofdstukken 18 en 19.
Johannes 18,1–19,42
Hoewel de lijdensverhalen van de vier evangelies in grote lijnen hetzelfde relaas vertellen, worden steeds eigen accenten gezet. Johannes besteedt in elk van de scénes, vanaf de arrestatie bij de Hof van Olijven tot en met de dood aan het kruis, veel aandacht aan het feit dat Jezus ondanks alles controle over de situatie houdt. Wat gebeurt, heeft zo moeten zijn en is de uiteindelijke vervulling van Jezus’ missie: Het is volbracht, zijn Jezus’ laatste woorden. Daarna buigt hij zijn hoofd en geeft hij de geest aan God terug (Joh. 19,30). Het geven van die geest wil niet alleen zeggen dat Jezus sterft, maar het wordt dikwijls ook zo uitgelegd dat hij de eerder beloofde Geest (Joh. 14,16) schenkt aan zijn navolgers. Nu Jezus zijn laatste teken heeft verricht, mogen zij het stokje overnemen.
Dat laatste is niet zo gemakkelijk; de mannelijke en vrouwelijke leerlingen van Jezus maken in het lijdensverhaal niet allemaal een even besliste indruk. Petrus valt het meest uit de toon met z’n driedubbele ontkenning in het huis van de hogepriester. De vrouwen onder het kruis en de leerling van wie Jezus veel hield, doen het beter, evenals Jozef van Arimatea en Nikodemus, maar het is op het moment dat ze de dode Jezus naar zijn graf brengen allerminst zeker of ze de Geest die Jezus hun in zijn laatste ademtocht schonk werkelijk de volledige ruimte in hun leven kunnen geven. En wat voor hen geldt, gaat ook op voor alle generaties christenen na hen, tot op de dag van vandaag. Het lijdensverhaal van Jezus Christus zoals we dat iedere Goede Vrijdag lezen, is zo toch vooral het verhaal van de dood van onze geloofsheld, waarnaar wij luisteren, met eerbied en met schroom vanwege onze eigen beperktheden.
Toch is dat niet de bedoeling van Johannes, en dat kan duidelijk worden wanneer we het evangelie in z’n geheel lezen en het lijdensverhaal binnen die context plaatsen. De superioriteit en alwetendheid van Jezus, zo kenmerkend voor het hele evangelie van Johannes, hebben in de eerste plaats te maken met het krachtige geloof van de johanneïsche gemeenschap dat God zich geheel en al geopenbaard heeft in Jezus. Het Woord is in hem mens geworden (Joh. 1,14) en Jezus en de Vader zijn één (Joh. 14,6v en vele andere plaatsen). De gemeenschap van Johannes geloofde dus in de nabijheid en toegankelijkheid van God, zo dichtbij als een mens. Dat geloof was rotsvast, en dat weerspiegelde zich in die serene, krachtige houding van Jezus in de uren van zijn lijden en dood.
Als we naar de krachtige Jezus kijken in het lijdensverhaal, kijken we dus eigenlijk ook naar het stevige geloof van de gemeenschap waarin het Johannesevangelie ontstond. De Geest die Jezus gaf, ervoeren zij in hun midden (Joh. 20,22). Het is een geloof dat aanstekelijk wil zijn, dat ook anderen in die intieme gemeenschap van Vader, Zoon en heilige Geest wil opnemen (Joh. 20,31). De moeilijkheden, uitsluitingen en vervolgingen die de johaneïsche gemeente moest verduren, konden dat geloof niet breken, en daarvan wilde zij getuigen.
Jesaja 52,13–53,12
De andere lezingen van de Goede Vrijdag vormen ook een context die ons kan helpen de gebeurtenissen van het lijden en sterven van Jezus een plaats te geven in ons eigen leven, zodat ze niet alleen een schouwspel zijn waarnaar wij kijken.
Het vierde lied van de dienstknecht in Jesaja 52–53 lezen wij van oudsher als een voorafspiegeling van het lijden van Christus, maar het is natuurlijk met een andere bedoeling geschreven. Die andere, oorspronkelijke bedoeling doet overigens niets af aan de legitimiteit van onze christelijke interpretatie, want zoals bij alle bijbelteksten bewaren ook hier de verschillende leeswijzen hun eigen waarde en kunnen ze elkaar verrijken.
De vier liederen van de dienstknecht (Jes. 42,1-9; 49,1-13; 50,4-11 en 52,13–53,12) werden geschreven in de tijd dat Israel in Babylonië in ballingschap zat.
Niet het hele volk ging in ballingschap. Een deel bleef in Palestina en anderen begonnen na de vernietiging van Jeruzalem door de Babyloniërs een nieuw leven in een of ander buitenland: Egypte of elders in Noord-Afrika, Syrië, Arabië, Klein-Azië. Het was het moment dat de Joodse diaspora begon: joodse gemeenschappen die her en der in de wereld als minderheden leven.
Wie wél in ballingschap naar Babylonië gingen, waren de hogere sociale klassen van Jeruzalem: de koning en edelen, bestuurders, grootgrondbezitters en priesters van de tempel, en ook een grote groep ambachtslieden en handelaren. Een deel van hen ging het niet slecht in hun ballingsoord. Ze konden als nieuwe ingezetenen van de grote stad Babylon weer een eigen leven van betrekkelijke welstand opbouwen. Maar niet iedereen had evenveel geluk; de privileges die vroeger in eigen land golden, telden immers niet zomaar meer. Sommigen werden ingezet als dwangarbeiders, anderen vervielen in armoede.
Degenen die in Babylonië de boot misten leidden een marginaal bestaan, genegeerd door hun fortuinlijker volksgenoten. Maar precies onder hen ging nooit de hoop verloren op een terugkeer naar Jeruzalem en naar het eigen land. Daarbij wilden ze niet weer terug naar de oude situatie van voor de ballingschap, maar iets nieuws beginnen: een rechtvaardiger samenleving en vooral een gemeenschap die geleerd had van haar vroegere fouten.
Die plannen vielen niet bij iedereen in goede aarde, noch bij Babyloniërs, noch bij hun beter gesitueerde broeders en zusters. Dat maakte hun positie niet gemakkelijker.
In het lied van de dienstknecht komen verschillende personages voor. Wie het meest de aandacht trekt, is de dienstknecht. Achter dat beeld gaat die groep van verarmde Joden schuil. Dan is er ook nog een groep die met ‘wij’ aangeduid wordt. Dat zijn alle overige Joden: die het goed gaat in Babylonië, Jeruzalem of in andere landen in de diaspora. Zij zijn de eigenlijke hoofdpersonen van het lied, want met hen gebeurt iets verrassends. Van hun eigen arme volksgenoten, voor wie ze eigenlijk nooit veel aandacht hebben, kunnen ze eensklaps hun ogen niet meer afhouden: het is de wereld omgekeerd. Precies zij die zich nooit goed hadden kunnen aanpassen en bovendien met rare plannen over terugkeer rondlopen, blijken het meest vertrouwd te zijn met de ENE, de God van Israël. Op raadselachtige wijze blijken zij een grote helderheid te bezitten als het gaat om wat vrijheid is, gemeenschap, gerechtigheid en wat de kracht is om weer op te staan als je door het leven geslagen bent. Beter dan wie ook laten ze zien dat de verandering en bekering die we nodig hebben, ontstaat in de ervaring van acceptatie van ons ongeluk en onze nederlaag. Hier is God de grond onder onze voeten, zodat we weer kunnen opstaan.
Wij christenen zien in de lijdende dienstknecht Jezus weerspiegeld, en met recht, want hij maakte hetzelfde mee als als de arme joden van Babylon, hij ging als het ware in hun voetspoor. En net als zij maakte hij duidelijk dat God degenen die verloren lijken nooit in de steek laat, ons altijd weer oproept om op te staan en zonder enige voorwaarde van ons houdt.
Psalm 31
Psalm 31, waarvan we in de liturgie van Goede Vrijdag maar enkele verzen lezen, waaronder het in het evangelie van Lucas (Luc. 23,46) geciteerde vers 6: In uw hand leg ik mijn leven (mijn geest), is een lied over God die luistert, langdurig luistert. De psalmdichter beklaagt zich over zijn ellende, maar die klaagzang gaat zomaar over in een lied van vertrouwen. Dat is niet omdat zijn omstandigheden plotseling verbeteren, maar omdat hij zich gehoord en gezien weet. Uw gelaat maakt u tot een scherm tegen lasterpraat van mensen, zegt hij in vers 21. We worden gezien door God, en dat geeft ons kracht. Wat de psalmdichter ervoer, is dezelfde ervaring als die van Jezus aan het kruis, als die van de gemeenschap van Johannes, als die van de arme Joden in Babylon.
Hebreeën 4,14-16
Tot datzelfde vertrouwen roept de schrijver van de brief aan de Hebreeën op. Hij beschrijft Jezus zowel in zijn opperste grootheid, zijn godgelijkheid als de hogepriester, als in zijn staat van lijden, waarin hij lijkt op ons en op heel het mensengeslacht. Jezus is zowel het een als het ander door zijn gehoorzaamheid, door het vertrouwen dat hij in God gesteld heeft. Hij opent daarmee een weg die wij allemaal kunnen gaan en is daarmee onze ‘bron van eeuwige redding’ (Heb. 4,9).
Literatuur
Post, Marc van der, ‘Wat er gebeurt met wie de dienstknecht zien – bij Jesaja 52,13–53,12’, in: Maria Virgo Regina, nieuwsblad voor de katholieken Bennekom, Veertigdagentijd 2018, p. 15-16; op de website van de parochie
Smit, Joop: Het verhaal van Johannes. Sleutelfiguren uit zijn evangelie, Berne – Heeswijk 2015
Waaijman, Kees: ‘Om het goede te zien’, in: Speling 2015/1 p. 74-80
Wengst, Klaus: Bedrängte Gemeinde und verherrlichter Christus. Der historische Ort des Johannesevangeliums als Schlüssel zu seiner Interpretation (= Biblisch-theologische Studien. Bd. 5). Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluyn 1981
Preekvoorbeeld
1.
Jezus’ lijden heeft geschiedenis gemaakt, vooral dankzij de uitvoerige en gedetailleerde wijze waarop de evangelies erover vertellen. Dat heeft een gevaar. Dat gevaar is niet zozeer dat Jezus’ lijden te centraal komt te staan. Het gevaar is dat Jezus’ lijden al te zeer als uitzonderlijk wordt gezien en het drama van het einde van zijn leven alle aandacht naar zich toetrekt. Als niet langer gezien wordt dat Jezus’ lijden een verdichting en toespitsing van het lijden van mensen en het lijden van de wereld is, verliest het zijn betekenis.
Dat gevaar geldt misschien wel bij uitstek bij het evangelie van Johannes. Naar Johannes’ voorstelling voltrekt zich in de geschiedenis van Jezus’ veroordeling, lijden en dood een drama van wereldhistorische en kosmische betekenis. Hoewel Jezus er op het oog het slachtoffer van is, is hij uiteindelijk de regisseur. Door dwars door alles heen de trouw te belichamen aan de waarheid dat mensen zijn aangelegd op en leven van verbondenheid met God, verslaat hij Pilatus, en via Pilatus de Romeinse keizer en de cynische machtspolitiek waar die voor staat. Door dwars door alles heen te blijven vertrouwen op Gods trouw, verslaat hij de Joodse elite die koste wat kost vasthoudt aan macht en aanzien. Geslagen en doodgemarteld toont hij ‘de mens’, en tegelijkertijd het ware koningschap, dat aan God toekomt (vgl. Joh. 19,5; 18,35).
Je zou gemakkelijk kunnen vergeten dat wat Jezus overkwam door de geschiedenis heen heel veel mensen is overkomen. Terzijde geschoven en vermoord om te laten zien dat ondanks alle protest en de roep om recht en waarheid, het laatste woord is en blijft aan de macht. Zij vormen een ‘menigte die niemand tellen kan’ (vgl. Openb. 7,9) en Jezus is één van hen.
2.
Daaraan herinnert de eerste lezing. De profeet Jesaja roept ze op: de mensen zonder uiterlijke schoonheid, geminacht en niet de moeite waard geacht, degenen die het niet per ongeluk een keer voor hun kiezen krijgen, maar die met het lijden vertrouwd zijn (Jes. 53,3). Ze weten niet anders dan dat waar zij zijn de klappen vallen.
Vlak voordat hij op 25 mei van het vorig jaar stierf, liggend op zijn buik op straat terwijl politieagent Derek Chauvin met zijn knie meer dan acht minuten op zijn nek drukte, heeft George Floyd meerdere keren geroepen: I can’t breath, ik krijg geen adem. Het werd in de maanden erna een slogan: ‘Ik krijg geen adem.’ Het was het protest tegen de zoveelste dood van een weerloze zwarte man door het brute optreden van een witte politieagent. Zwarte Amerikanen gaven ermee aan dat wat zo vaak wordt voorgesteld als het land van melk en honing voor hen vaak een doodsvallei is. Wonderlijk genoeg herkenden deze keer veel witte Amerikanen dit. ‘Vanwege onze zonden werd hij gebroken’: bij nader inzien is dit bijbelse idee, dat zo’n centrale rol speelt in de wijze waarop christenen de dood van Jezus begrijpen, niet zo vreemd. Soms herkennen we het kwaad dat wij doen in de slachtoffers die wij maken. En willen wij ons bekeren.
Met zijn roemloos einde aan een van de vele kruizen in onze wereld is Jezus in ons midden komen staan. Hierin zijn wij gered. Ondanks alle somberheid en het liturgische paars, is Goede Vrijdag uiteindelijk een feestdag. Dat blijkt wel pas in het licht van Pasen. Los van Pasen gedenken wij de zoveelste tragische mislukking.
3.
‘Hoewel Hij de Zoon van God was, heeft Hij in de leerschool van het lijden gehoorzaamheid geleerd’, lazen wij in Hebreeën 5,8. Het is wat mij betreft een van de vreemdste zinnen in het Nieuwe Testament. Er staat niet dat God, die Jezus zijn Vader noemde, hem op zijn plaats heeft willen zetten en een lesje heeft willen leren. De schrijver van Hebreeën legt uit dat om God werkelijk onze God te laten zijn, Jezus op de plaats moest gaan staan waar mensen zich zo vaak bevinden: in alle weerloosheid middenin het lijden en de dood. De evangelies van Marcus en Matteüs maken duidelijk dat Jezus de wanhoop en de Godverlatenheid helemaal gedeeld heeft. ‘God, mijn God, waarom heb Jij mij in de steek gelaten’, zou hij volgens hen hebben uitgeroepen terwijl hij aan het kruis stierf (Mat. 27,46; Mar. 15,34; Ps. 22,2). Lucas stelt het voor als de ultieme overgave: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn leven’ zegt hij met Psalm 36 (v. 6). Johannes noteerde uit Jezus’ mond: ‘Het is volbracht’ (Joh. 19,30). De verbintenis tussen God en wat zich in de buitenste duisternis bevindt, zo ver als maar denkbaar is van God af, is hersteld.
Het is een misverstand dat wij zouden zijn verlost door Jezus’ lijden. Er is niets goeds aan lijden en het maakt voor God niets goed. Wij zijn verlost omdat Jezus ons lijden en onze dood gedeeld heeft, omdat hij dat namens God heeft gedaan en niet in dat lijden en de dood ten onder is gegaan. Zelfs lijden en dood maken voortaan deel uit van de weg ten leven. Zoals de apostel Paulus schrijft: ‘Hij is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt tot onze rechtvaardiging’ (Rom. 4,25).
4.
Maar we mogen niet te hard van stapel lopen. In Jezus leven wij aan gene zijde van lijden en dood, zo geloven wij. Maar dat betekent niet dat lijden en dood er niet meer zijn of er niet meer toe doen. Integendeel, daarom kunnen en moeten wij lijden en dood ten volle serieus nemen. In alle ontluisterende afschuwelijkheid, in alle godgeklaagde verschrikkelijkheid, in alle verlammende hopeloosheid. Hoe vaak hebben we niet het gevoel dat als dit nu ook nog met mensen gebeurt en als deze ramp zich nu ook nog aan Gods schepselen voltrekt, er inderdaad geen uitzicht meer is?
Met dit gebrek aan uitzicht eindigt de lezing uit het Johannesevangelie vandaag. Er valt niets meer te doen, behalve dat ene: Jezus, het visioen dat hij belichaamde en de hoop die hij wist te wekken, ten grave te dragen. Zand erover, steen ervoor. Tenzij er een godswonder gebeurt, is dit het definitieve einde.
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld prof. dr. Erik Borgman