- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 299.15 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
11 januari 2015
Doop van de Heer
Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6; 1 Joh. 5,1-9; Mar. 1,7-11
Inleiding
De tekst van de eerste lezing is een duidelijke opmaat naar de evangelielezing. De uitnodiging aan de ballingen in Babel om de ballingschap te verlaten voor de rijkdom van de wereld van het verbond met God, krijgt een meer algemene strekking, omdat Babel en de ballingschap in de eerste lezing niet expliciet genoemd worden. Daardoor is deze lezing ook toepasbaar op de situatie van Johannes en zijn oude wereld, en die van Jezus en zijn Messiaanse rijk.
En aldus zijn de eerste lezing en het evangelie een uitnodiging aan ons, gelovigen van de 21ste eeuw, om de eigen vertrouwde, maar onverzadigbare wereld te verlaten en te kiezen voor de overvloed van Gods wereld en van zijn geliefde Zoon, de Messias.
Jesaja 55,1-11
De tekst is afkomstig uit de zogenaamde Deutero-Jesaja en valt ongeveer te dateren tegen het einde van de ballingschap van het Joodse volk in Babel, 550-540 vChr. Tegen deze achtergrond roept de profeet zijn gehoor op om die ballingschap te verlaten en (opnieuw) het eeuwige verbond met de Heer aan te gaan.
We kunnen de perikoop verdelen in de verzen 1-3a; 3b-5; 6-7; 8-9 en 10-11. Met een aansprekende, ja wervende tekst, vers 1-3a, roept de profeet de ballingen in Babylon op om uit te trekken naar de plaats van overvloed. En daarmee de eigen wereld van de ballingschap achter zich te laten.
Hij gebruikt hiervoor beelden uit het alledaagse leven, waar gebrek aan water, voedsel, wijn en melk heel duidelijk invoelbaar zijn, evenals het contrastbeeld van overvloed aan deze levensbehoeften. Al sprekende roept de profeet twee werelden op: een wereld waarin de dorst nooit gelest wordt en waar men geld nodig blijft hebben voor goederen die nooit bevredigen. En een nieuwe wereld waar overvloed zal zijn aan uitgelezen spijs. Deze rijkdom betreft het ware leven voor de ziel. Voorwaarde om die te ontvangen is wel, dat men luistert naar het woord van God en zich verbindt aan dit eeuwige verbond met God.
Vers 3b-5. Het is een verbond dat hij al aan David heeft gezworen. Nadat Jeruzalem vernietigd is, nadat het volk in ballingschap is weggevoerd, verwijst de profeet naar David en pakt hij de lijn van David weer op. Hiermee werkt hij het thema van Gods trouw en het eeuwige verbond uit. Zoals God trouw was jegens zijn volk, wat bleek uit de indruk die het volk maakte op andere volkeren tijdens het koningschap van David, zo zal God zijn volk opnieuw leiden en daarmee indruk maken op andere, onbekende volkeren, op de hele wereld, en die uitnodigen tot dit verbond. En zij zullen daar gehoor aan geven.
Vers 6-7. In vers 6 wordt iedereen heel direct uitgenodigd de Heer te zoeken. Hij is dichtbij. Vers 7 licht dit toe met te zeggen, dat dit gebeurt wanneer men de weg van de goddeloze verlaat en wanneer boosdoeners hun slechte gedachten opzij zetten. Dan kan men terugkeren naar God, die zich royaal zal ontfermen over ieder die deze stap zet.
Vers 8-9. Hier ontvouwt de profeet in een chiastische vergelijking (a-b-b-a) het enorme verschil tussen Gods gedachten en wegen en die van de mens, onderstreept door ‘– godsspraak van de Heer –’. Gods wereld steekt mijlenver uit boven de gewone wereld. God is machtiger en kan bewerkstelligen wat de mens niet eens durft of kan bedenken in de ballingschap. Er is alle reden daar vertrouwen in te hebben.
De verzen 10-11 bieden een tweede vergelijking tussen de vruchtbare regen en sneeuw en het woord van God om daarmee de verzen 8-9 te onderbouwen en uit te werken. Zoals regen en sneeuw de aarde doordrenken en vruchtbaar maken, zo zal ook Gods woord dit doen bij de mensen. Het zal bewerken wat God behaagt en Gods heilsplan uitvoeren waartoe God het heeft gestuurd. En daarmee biedt het ook een nadere invulling van vers 2. Dit woord van God zal vruchtbaar zijn en zal de honger van de ziel volledig stillen.
Marcus 1,7-11
Na de vieringen van het feest van Jezus’ geboorte en van zijn openbaring aan de drie wijzen volgt nu een aankondiging van Jezus optreden door Johannes de Doper.
De tekst van de evangelielezing op deze zondag is een korte passage uit de inleiding van het evangelie, Marcus 1,1-13. Ons fragment is zo kort dat in de tekst van het missaal direct verduidelijkt wordt wie er aan het woord is: ‘In die tijd predikte Johannes…’ In de Griekse grondtekst staat zijn naam hier in vers 7 niet vermeld.
De samenstellers van de lezingen voor deze zondag hebben blijkbaar alleen de kern uit de inleiding van het Marcusevangelie willen nemen, terwijl ze verder een groot deel van dit verhaal over Johannes de Doper en Jezus bij de hoorders of lezers als bekend veronderstellen. Zie ook Johannes 1,29-34. Het is belangrijk om hier ook de eerste verzen van het Marcusevangelie in gedachten te houden: ‘Begin van het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God, zoals geschreven is in de profeten…’ Het optreden van Jezus die de Gezalfde wordt genoemd en Zoon van God, wordt door Marcus als het ware verankerd in de profeten van het Oude Testament.
Onze tekst bestaat uit twee deelfragmenten: de verzen 7-8 en 9-11.
De verzen 7-8 kondigen heel algemeen, beknopt en zonder hem bij name te noemen, Jezus aan die veel sterker is dan Johannes en die niet met water zal dopen maar met de heilige Geest. Wanneer Johannes zichzelf met Jezus vergelijkt, is het verschil tussen hen zo groot, dat hij niet eens de eenvoudigste vorm van eerbied kan betuigen door zich te bukken om diens schoenriem los te maken. Er is naar de beleving van Johannes een bijna onmetelijke afstand tussen hem en Jezus. De rol van Johannes dient hier dus om alle aandacht op Jezus te vestigen.
Het bevreemdt ons in eerste instantie enigszins, dat het eerste wat Marcus vervolgens beschrijft van Jezus’ optreden zijn doop in de Jordaan is. En dat er verder in het hele evangelie van Marcus geen enkele tekst is waarin nog wordt vermeld dat Jezus doopte met (in) heilige Geest. Er wordt zelfs niet op gezinspeeld.
In het jodendom komt een doopritueel voor van proselieten, dat is: van heidenen die overgaan tot het jodendom. Die doop is een reiniging die de dopeling aan zichzelf voltrekt. Wat betreft het gedoopt wórden sloeg de vroegchristelijke kerk in navolging van Johannes de Dóper (daarom heet hij zo: om de doop die door zijn toedoen aan de dopeling voltrokken werd) een eigen weg in. Er zijn geen andere lijnen aan te wijzen tussen het doopritueel van Johannes en het jodendom van die tijd.
Johannes doopte met water. Het gaat er daarbij om dat men een volledige onderdompeling in het water ondergaat als een teken van de ondergang of het einde van het oude leven, om daarna te beginnen met een heel nieuw leven.
Bij het dopen met of in heilige Geest kunnen we het beste de meest letterlijke betekenis van het woord baptizein aan houden: onderdompelen. Jezus zal zijn volgelingen dus onderdompelen met heilige Geest.
Met een duidelijk markeermoment wordt in de verzen 9-11 de komst van Jezus ingeleid: ‘En het geschiedde…’ Er staat iets bijzonders te gebeuren. Alle aandacht gaat naar Jezus. Nu naar zijn doop en naar zijn (toekomstig) optreden, dat vanuit de hemel bevestigd wordt: zichtbaar door een duif en onderbouwd door een stem. Jezus gaat de weg van alle gelovigen. Hij komt uit Nazaret, Galilea, en verlaat daarmee zijn eigen ouderlijke en vertrouwde omgeving. In de Jordaan laat Jezus zich dopen door Johannes en legt daarmee het oude leven achter zich. Zoals eertijds het Joodse volk door de Jordaan het beloofde land in ging. En ook Abraham zijn vertrouwde omgeving verliet.
Dan ziet Jezus de hemel openbreken en komt de Geest als een duif op hem. Op deze wijze is Jezus zelf letterlijk de eerste die gedoopt of ondergedompeld wordt met de heilige Geest. Maar meer nog moeten we dit zien als een direct ingrijpen van God in het wereldgebeuren, waarbij hij Jezus machtigt tot zijn opdracht.
En opnieuw met een markerende zin gaat de tekst verder. Er klinkt een stem. Men weet dat het de stem van God (de Vader) is. Een stem die Jezus ‘mijn geliefde zoon’ noemt (vergelijk Ps. 2,7 over de Messias). En ‘in wie Ik vreugde heb’ (vergelijk het knechtslied bij Jes. 42,1). Met deze woorden wordt Jezus in het evangelie van Marcus aangekondigd en gepresenteerd als Messias én als knecht.
Preekvoorbeeld
Het maakt iedere keer weer indruk wanneer iemand zich op volwassen leeftijd laat dopen. Meestal is het een eindpunt van een lang proces van zoeken, verlangen en soms ook van twijfel of dit wel de goede weg is. Het is nogal een stap. In onze tijd helemaal. Of, zoals iemand het eens uitdrukte, het is zwemmen tegen de stroom in. Terwijl de kerken leegstromen, stappen zij er juist in. Er is een hele weg te gaan voor het zover is. De weg naar binnen, naar jezelf, naar de bron, het levende water, waar Jesaja over sprak, die te ontdekken en te laten stromen.
In eerste instantie is de doop een bevrijdingsgebeuren. Mensen trekken door het water, om niet langer slaaf te zijn. Bevrijding van afgoden, die hen tot slaaf maken. Gelovend in de levende God, die met hen mee zal trekken, door het overweldigende water van de dood heen, naar nieuw leven, naar beloofd land. Ze durven de droom aan, omdat diep in hun hart of ver boven hun verstand, iets, iemand een droom, een visioen gaande houdt, van toekomst, goede toekomst. Tegen de stroom van mensen in die dit maar raar vinden, die liever realistisch zijn. De droom werkt bevrijdend, maakt mensen creatief, scheppend. Het wordt een bron van leven.
Het evangelie van Marcus begint met de doop van de volwassen Jezus. De verhalen over zijn geboorte, dat van de herders en wijzen, Maria en Jozef, de kindsheidverhalen, hij rept er niet over. Hij slaat ze allemaal over. Hij begint met wat Johannes de Doper doet. Waar die toe oproept, de tekenen die hij stelt. Hij staat daar en hij roept op een andere weg te gaan, een nieuwe weg. Een weg door het water, tegen de stroom in.
In die doop laat Johannes de mensen het hoogtepunt van de joodse traditie herbeleven. Door het water, door de Jordaan trekken. Het teken van de bevrijding van de vreemde onterende macht van Egypte. Het trekken door de riet¬zee. Waarna ook in een open¬scheurende hemel God op de Sinaï beves¬tigt wie het is, die naar mensen om¬ziet. Dat zijn woord onder ons woont dat hij het is die met zijn volk meetrekt. Opgetekend in de tien woorden, de Thora, de wet, gegrift in steen. Ze hebben ze meegedragen al die jaren door de woes¬tijn heen, door de Jordaan, naar het beloofde land. De weg naar een vrij leven.
De openscheurende hemel, de stem die zegt dat deze concrete mens de verbeelde van Gods woord is. Dat hij de weg is naar het leven. Wie hem volgt zal goed uitko¬men. En dan moet je vooral goed kijken naar wat deze mens, in wie God zijn welbehagen heeft gesteld, zal gaan doen.
Op het einde van zijn evange¬lie komt Marcus daarop terug. Heeft hij het nog een keer over open¬scheuren. Na het sterven van Jezus scheurt het voorhang¬sel van de tempel open. Is het Heilige open, zichtbaar en toegan¬kelijk geworden voor iedere mens. Door zijn leven hebben we allen toegang tot God gekre¬gen.
Het gaat om de Geest van God die mensen bezielt, zoals hij Jezus ook bezield heeft. Het symbool van de duif, een ge¬liefd rabbijns thema, wil dat verbeelden. Zij hebben het over de duif die zich bij de schepping over de wateren bewoog. En denk aan het verhaal van Noach met zijn ark. De duif die, wanneer het vernietigende water gezakt is, terug¬keert met een tak in zijn bek. Beeld van hoop en nieuw leven. Beeld van overwinning van de Geest. Door het water heen, naar het leven.
Door zijn evangelie te beginnen met de doop van Jezus in de Jordaan, maakt Marcus het tot een roepings- en bevestigingsverhaal zoals we dat ook bij de profeten tegen komen. Het is een profetisch roepingsverhaal. Jezus staat in de traditie van de profeten. Hij wordt geroepen om profeet te zijn.
De aandacht wordt op deze profeet gevestigd. Ook bij hem zal het gaan om verandering van leven, zoals bij Johannes. Hij is de stem van God. Hij zal zich niet overschreeuwen. Hij roept niet, hij schreeuwt niet. Hij zal zich uitspreken in mensen die door hem het leven weer zien zitten. In mensen die in zichzelf gevangen waren en door hem weer ruimte hebben gekregen.
Het profetische verhaal van de doop wil onze ogen verplaatsen van het hulpeloze kind in de kribbe, dat ons kan vertederen, dat ons spontaan het beste van onszelf laat geven, naar de man die zowel hoop als ook ergernis zal oproepen. Een teken van tegenspraak zal zijn.
Willen we hem ten diepste verstaan, dan zullen we in hem de profeet moeten her-kennen. De mens die spreekt namens God. Omdat ze spreken namens God, worden profeten ook wel zonen van God genoemd. Op het einde van het Marcus evange¬lie is het de honderd-man onder het kruis die zal getuigen: ‘Waar¬lijk, deze mens was een Zoon van God.’
Het zijn de profeten die er steeds voor beducht zijn dat ieder mens tot zijn recht komt. De doop is een profetisch getuigenis. Dat het de geest is die levend maakt en niet de wet.
Het is niet altijd eenvoudig om gedoopt te zijn, om te delen in die geest, om profeet te zijn. Het is nog al eens zwemmen tegen de stroom in, vooral in een tijd waarin we harder en cynischer worden omdat het dromen van vrede en ruimte voor iedereen verder weg lijkt dan ooit.
Gedoopt zijn betekent delen in het visioen van Jezus van Nazaret, in die stroom van mensen gaan staan, die dat proberen in het leven van iedere dag op hun manier waar te maken. Is leven vanuit Gods Geest, en zijn licht in iedere mens ontdekken. Ook al gaat dat tegen de stroom in.
Wim H.J. van Stiphout, inleiding
Frans Gerritsma, preekvoorbeeld