- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 383.37 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
11 januari 2009
Doop van de Heer
Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6; 1 Joh. 5,1-9; Mar. 1,7-11 (B-jaar)
Inleiding
Jeasja 55,1-11
We naderen het eind van de literaire eenheid Jesaja 40-55, ook wel Deutero-Jesaja genoemd. Een levendig tekstgeheel waarin de troost en bemoediging van Gods terugkeer (zie bijv. 40,9-11; 52,8-9; 54,7-10) en Gods woord (bijv. 40,8; 45,23; 55,8-13) wordt toegezegd aan ontmoedigde en ontgoochelde mensen die in ballingschap leven.
In 55,1-11 spreekt de Heer in de gestalte van een marktkoopman. Hij prijst uitstekende en overvloedige waar aan: de primaire levensbehoeften, ja het leven zelf: water en brood/koren, wijn en melk van het beloofde land. En het is gratis! Want de eigenlijke waar is zijn Woord. Je hoeft er alleen maar naar te luisteren! Jullie geven je geld uit en spannen je in voor dingen die alleen maar maagvulling zijn. Luister naar Gods Woord; dan heb je goed te eten, dan zul je leven! Om het met Deuteronomium te zeggen: ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van elk woord dat komt uit de mond van God’ (Deut. 8,3) In vers 3 klinkt ook Deuteronomium 30,15 door: ‘Ik houd u leven en dood voor… Als u luistert…’ Luisteren, horen naar Gods woord is levensvoorwaarde voor Israël: luister en u zult leven! (zie Deut. 4,1; 8,1; 30,19)
Dan biedt de Heer het volk op-nieuw zijn verbond aan (zie 42,6; 49,8; 54,10); her-nieuwt de belofte ooit voor de tijden van ballingschap en ontheemding aan David gedaan (v. 4-5 en zie Ps. 89,4.25.38). Een verbond zonder einde, maar nu voor heel het volk waardoor zij zullen opvallen, zullen schitteren onder de volkeren.
De uitnodiging wordt met tien imperatieven heel indringend verwoord: ‘kom’ (3x) en ‘koop’ (2x) en ‘eet’ in vers 1, ‘luister’ in vers 2 en ‘neig’, ‘kom’ en ‘hoor’ in vers 3. En vers 6 sluit daarop aan met: ‘zoek’ en ‘roep aan’. Gesteld in de derde persoon, klinken de verzen 6-7 als een bemoedigend commentaar bij de oproep om te komen en te luisteren. De Heer is niet ver – zoals sommigen blijkbaar mopperen. En de Heer is niet wraakzuchtig, zoals sommigen blijkbaar vrezen, maar vergevingsgezind.
Maar het ‘komen’ en ‘luisteren’ vraagt ook een ommekeer, bekering (v. 7 met het hebreeuwse werkwoord sub) . Een af-keer van eigen kwade wegen en gedachten en een terug-keer naar de Heer, naar zijn gedachten, zijn wegen (vgl. ook Mar. 8,33 waar Petrus op zijn nummer wordt gezet). De weg naar het leven, naar het land van belofte, het eeuwige verbond, loopt via de terugkeer tot de Heer. Die weg kan niet op eigen houtje gegaan worden.
Dikwijls zal het volk zich afgevraagd hebben: kunnen we de profeet geloven, vertrouwen? Zijn oproep om naar Gods Woord te luisteren, zijn belofte dat God vergevingsgezind is, zijn belofte dat Gods Woord leven brengt; kunnen we daarop vertrouwen?
Dat kunnen ze, zegt de Heer, want mijn woord is betrouwbaar als de regen en de sneeuw. Het doordrenkt de aarde, de mensen en brengt echt nieuw leven. Dat leven wordt concreet gemaakt doordat hier het woord ‘eten’ en ‘brood’ van het begin terugkeren.
Marcus 1,7-11
De evangelielezing brengt ons de enige woorden die Johannes de Doper volgens Marcus spreekt. Nadat in het voorgaande diens optreden beschreven is als profetisch, als een tweede Elia, geeft hij in vers 7-8 in directe rede een karakteristiek van zichzelf: hij bereidt de weg voor een Sterkere! De uitdrukking ‘komt na mij’ duidt op een leerling (zie 1,17-20; 8,34); hier een leerling die zijn meester in de schaduw stelt. Zelfs in zijn spreken zet hij de Sterkere voorop; hijzelf komt er achteraan. En zijn eigen doop met water – een doop die oproept tot ommekeer en tot vergeving van zonden – zal uitlopen op een doop met heilige Geest door die Sterkere. Omdat Marcus, anders dan Lucas, niet van een uitstorting van de Geest met Pinksteren spreekt, heeft men zich afgevraagd waar dan die ‘doop met heilige Geest’ op moet slaan. Nu blijkt de beschrijving van de doop van Jezus, bij Marcus een parallel te krijgen bij het sterven van Jezus (15,37vv). Daar geeft Jezus de Geest (terug) die hij hier bij de doop ontvangt. Staat er bij de doop dat de Geest op (Grieks eis) hem komt, bij zijn sterven blaast hij de Geest uit (Mar. 15,37; Grieks: ek), en dit krijgt nog extra klemtoon doordat het nog eens vanuit het perspectief van de Romeinse honderdman herhaald wordt (15,39). Was bij de doop sprake van ‘hij zag’, van ‘scheuren’, van een ‘stem’ – al die elementen keren terug bij zijn sterven. En wanneer Johannes zegt: ‘Hij zal u dopen’, dan zijn die ‘u’ volgens 1,8 de mensen die tot Johannes komen om gedoopt te worden: mensen uit Judea en alle Jeruzalemmers (v. 5). Dat overlapt met de voorbijgangers (v. 29), de hogepriesters en de schriftgeleerden (v. 31), met de omstanders (v. 35) bij zijn sterven in Jeruzalem. En het geven van de Geest blijkt directe consequenties te hebben voor de tempel: voor de inwoners van Judea en Jeruzalem dus. Zo lijkt Johannes met: ‘Hij zal u dopen met heilige Geest’ vooruit te wijzen naar het moment dat Jezus zijn Geest terug geeft aan de Vader. Dan zullen zij die zich niet bekeerd hebben, die niet geloofd hebben, zich niet van hun zonden hebben afgewend – en door het evangelie heen zijn dat grosso modo dezelfden die zich door Johannes lieten dopen (zie passim in het evangelie en specifiek 3,29; 11,31) – met deze Geest geoordeeld, gestraft worden. Die straf voltrekt zich symbolisch in het scheuren van het voorhangsel; totaal: van boven tot onder.
Nadat in vers 4 met ‘en het geschiedde’ Johannes ten tonele is gevoerd, komt op gelijke wijze nu in vers 9 Jezus op. Met de vermelding dat hij van Nazaret in Galilea komt: een vreemdeling temidden van al het Judeese publiek! De doop wordt bijna terloops vermeld. Dat hij zich schaart onder degenen die tot bekering en tot vergeving van zonden gedoopt worden, (zie v. 4-5) schuift naar de achtergrond en alle aandacht wordt gevestigd op wat er aansluitend op de doop te zien is, of liever op wat Jezus ziet en hoort. Hij ziet de hemel scheuren en de Geest op zich dalen. Als een duif: is dat de zachte scherende neerdalende beweging? Is dat zoals bij Noach, als een teken dat de aarde bewoonbaar wordt? En uit de hemel (omschrijving voor de Godsnaam) is een stem die hem be-noemt: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde’. Na de beschrijving van wat hij zag, en dat er een stem was, krijgen deze gesproken woorden alle accent. De lezer wordt geacht dit goed te horen. Hier spreekt de Heer die al werd aangeduid in het citaat uit Jesja in vers 2. Met deze nieuwe informatie kan hij verder lezen in het Evangelie van Jezus Christus (v. 1; genitivus subjectivus: de blijde boodschap die Jezus Christus brengt) ). Deze Jezus is door God tot zijn geliefde Zoon verklaard. Dat maakt hem tot Blijde Boodschap (genetivus objectivus: de blijde boodschap die in Jezus gegeven is).
Zie ook:
Luc Geysels, De weg van de dienaar; lezen in het Marcusevangelie, Leuven 1997
Joseph Ratzinger, Jesus von Nazareth, Herder Verlag, 2007
Preekvoorbeeld
Dit verhaal over Jezus’ doop heeft alleen betekenis voor wie open staat voor de tekenwaarde ervan. Gebaren en riten moeten immers be-teken-is hebben en de zaak duidelijk maken, anders hebben ze geen zin.
Dat is, vrees ik, het geval voor onze manier van dopen vandaag: spaarzaam met een schelpje een beetje water – liefst wat verwarmd – over het hoofdje gieten, en het dan maar vlug afdrogen… en dat bij een meestal nog onbewust klein mensje, nog zonder verleden… Je kan je afvragen wat de zin ervan is. Hoe kunnen die vluchtige gebaren het hele verdere leven van zo’n kind beïnvloeden?
Hoe heel anders was het bij de doop van Jezus, waarover het evangelie vandaag vertelt.
Als klein kind had hij de joodse riten ondergaan en was hij op die manier opgenomen in de joodse gemeenschap.
Als volwassen man ging Jezus nu zelf, bewust, naar de bekeringsritus van Johannes en liet zich door hem dopen. Op zich een onopvallend historisch gebeuren tussen de massa dopelingen van Johannes.
Maar de manier waarop toen een doop plaatsvond was wel bijzonder, met tekens die voor hen wél zin hadden. De dopeling werd eerst ondergedompeld in de rivier. Daadoor werd hij gereinigd (en we weten dat reinheid voor joden een absolute eis is). Onderdompelen betekende: zich af-keren van eigen kwade wegen, het oude afzweren, eraan dood gaan. En zich be-keren naar een nieuwe levenswijze. (In de eerste lezing spoort ook Jesaja ons aan zo’n nieuwe levenswijze aan te gaan) Daarna werd de dopeling naar boven getrokken. Dat deed hij dus niet zelf, het overkwam hem. Zoals het leven ons overkomt, ons gegeven wordt door anderen. Dit werd duidelijk een nieuw leven.
Over de eigenlijke doop van Jezus staat, als terloops, maar één zinnetje: ‘…Jezus kwam naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen.’ Maar het voornaamste volgt onmiddellijk daarop. Wat gebeurde er daarna? En wat betekende dit nu voor Jezus?
Jezus was in de loop van de dertig voorbije jaren zich groeiend bewust geworden van zijn verlangen naar eenheid met God, zijn ‘Vader’. De zaak van de Vader ging hem meer en meer begeesteren en bezielen. Nu was hij op het punt gekomen dat hij klaar inzag wie hij zelf was en welke zijn weg verder zou zijn.
En hij kreeg de bevestiging dat de weg die hij tot nu toe gegaan was, de juiste voor hem was. Want zo staat er in het evangelie van Marcus: ‘Hij zag de hemel openscheuren…’ Hij zag! De hemel staat voor de Godsnaam. Met andere woorden: God ging voor hem helemaal open. Het werd hem duidelijk wie God was: zijn Vader. Jezus’ godsbeeld had vaste vorm gekregen. En daarin voelde hij zich door God bevestigd.
Voor wie goed leest staan daarover nog wondermooie zaken in dat verhaal over Jezus’ doop.
Zo schrijft Marcus: ‘…en hij zag de Geest als een duif op zich neerdalen’. Hij zág het gebeuren. Hij!
De geest van God kwam over hem, niet met geweld, maar zacht als een duif die neerstrijkt op het nest. Het doet denken aan de beschrijving in het eerste (het oude) Testament: ‘JHWH … ging voorbij in een zachte bries’. De geest komt meestal in de stilte.
Onmiddellijk nadat Jezus de Geest had ervaren, staat er verder: ‘…en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde’. Jezus wist zich een andere mens, met een nieuwe naam, een doopnaam: ‘geliefde Zoon’. Nu was hij er helemaal klaar voor om aan zijn zending te beginnen!
Maar die ‘geliefde zoon’ zou het daarbij niet altijd zo voor de wind gaan. Integendeel. Dat maakt Marcus verder duidelijk in heel zijn evangelie. Alles wat volgt op het doopverhaal gaat wel degelijk over diezelfde Jezus die hier ‘geliefde zoon’ wordt genoemd. Dus ook de kruisdood gaat over deze man, die voor christenen ‘de Messias’ is. Wellicht daarom laat Marcus Jezus voor het lijdensverhaal zeggen: ‘Ik moet een doop ondergaan…’ (Mar. 10,38); met andere woorden: ik moet ondergedompeld worden in het lijden.
Wie die Jezus wil volgen, zal zich daarvan bewust moeten zijn: de Messias is wel degelijk deze mens die aan een kruis gestorven is. Kruis en verrijzenis horen bij Jezus’ leven. Zoals bij elke mens.
Leggen we dit alles samen op ons eigen leven, dan betekent onze doop (of meer nog de bewuste hernieuwing van onze doopbeloften) de bevestiging van de weg die we al gingen en ook van de levensstijl die we verder willen gaan als ‘nieuwe’ mens.
Die weg is niet altijd een lieflijke weg. Het leven is niet altijd rozengeur en maneschijn... Maar we zijn op de goede weg! Laat dit dan vandaag voor ons de Blijde Boodschap zijn.
Henk Bloem, inleiding
Guido van Peteghem ofm, preekvoorbeeld