- Versie
- Downloaden 95
- Bestandsgrootte 124.69 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 oktober 2021
- Laatst geüpdatet 7 december 2021
21 november 2021
Christus Koning
Lezingen: Dan. 7,13-14; Ps. 93; Apok. 1,5-8; Joh. 18,33b-37 (B-jaar)
Inleiding
Het feest van Christus Koning werd in 1925 ingesteld door Paus Pius xi in reactie op het laïcisme en atheïsme van zijn tijd. In 1969 wijzigde paus Paulus vi de titel van het feest in ‘Christus, koning van het heelal’. De lezingen van deze feestdag verduidelijken elk op hun eigen wijze hoe christenen vanuit de joodse traditie het koningschap van Christus beleven: in navolging van Jezus leggen ze getuigenis af en werken ze in liefde voor het koningschap van God tot geluk en vrede van alle mensen.
Daniël 7,13-14
In Daniël 7,1 geeft de schrijver een inleiding op Daniëls relaas van zijn nachtelijk visioen. Het verhaal van de droom (vv. 2-27) zelf bestaat uit twee delen. Verzen 2-14 verhalen in een triptiek wat Daniël in zijn droom zag: de vier beesten uit de oerzee (vv. 2-8), de zitting van het goddelijk gerechtshof (vv. 9-12) en de intronisatie van de Mensenzoon (vv. 13-14). Het tweede deel geeft de verklaring van het visioen (vv. 15-18), en een uitgebreid commentaar over het vierde beest (vv. 19-27). Het visioen wordt afgesloten met vers 28, en beschrijft de indruk die dit visioen op Daniël maakte.
De vier wereldrijken waaronder Israël te lijden had, worden beschreven als schrikwekkende dieren: een leeuw, een beer, een luipaard en ‘een vierde dier’. Ze symboliseren het Babylonische, het Perzische, het Medische en het Griekse Rijk. Het vierde dier was ‘afschrikwekkend, angstaanjagend en geweldig sterk’ en ‘het verschilde van alle vorige dieren en had tien hoorns’ (v. 7). Daniël ziet ‘hoe er tussen die hoorns, een kleine hoorn opschoot en hoe er drie werden uitgerukt om voor de kleine hoorn plaats te maken. Die hoorn had mensenogen en een mond vol opschepperij’ (v. 8). De kleine hoorn symboliseert koning Antiochus Epifanes iv (175-164 vChr.) die het jodendom wilde helleniseren. Hij zag zichzelf als de manifestatie van Zeus en voerde onder meer de cultus van Zeus Olympus in, ook in de tempel van JHWH, waar een altaar ter ere van Zeus werd opgericht. Joden die trouw bleven aan de oude voorschriften werden vervolgd (1 Makk. 1,16-64). Bij de bijeenkomst van het hemels gerechtshof (vv. 9-12) vonnist de Hoogbejaarde (wordt gebruikt voor God en symboliseert zijn eeuwigheid) de machtswellust van de vier rijken: ‘het vierde beest werd vanwege de opschepperij van de hoorn gedood en zijn kadaver aan het vuur prijsgegeven en zo vernietigd’ (v. 11); ‘Ook de overige dieren waren van hun macht beroofd maar ze werden nog enige tijd in leven gelaten’ (v. 12).
Het visioen met ‘de intronisatie van de Mensenzoon’ (vv. 13-14) vangt op een gelijkaardige wijze aan als in de verzen 2,7 en 11, met ‘In mijn nachtelijk visioen zag ik’. Daniël ziet ‘met de wolken des hemels iemand aankomen, die op een Mensenzoon leek’. In Daniël heeft het woord een bijzondere betekenis, het betreft een mens die op een mysterieuze wijze de menselijke conditie overstijgt. Het ‘komen met de wolken’ duidt immers aan dat deze Mensenzoon een goddelijke autoriteit is, hij is meer dan een gewoon mens. Deze menselijke gedaante is een gestalte van het eschatologische godsvolk, of zoals we lezen in vers 27, ‘het volk van de heiligen van de Allerhoogste’. Vers 13 eindigt met de plechtige mededeling: ‘Hij ging naar de Hoogbejaarde en wordt voor Hem geleid’. Vers 14 beschrijft in drie stappen hoe het koningschap van de Mensenzoon tot stand komt.
1. Bij de intronisatie van de Mensenzoon bekleedt de Hoogbejaarde de Mensenzoon met koninklijke waardigheid: ‘Toen werd hem heerschappij gegeven, pracht en koninklijke macht’.
2. De acclamatie luidt als volgt: ‘alle volken, stammen en talen brachten hem hun hulde’.
3. Uitdrukkelijk wordt benadrukt dat het rijk niet ondergaat: ‘Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit ten gronde’.
Psalm 93
Psalm 93 hoort bij een groep psalmen (47; 96–99) waarin ‘JHWH als koning’ wordt verheerlijkt. Het zijn ‘intronisatiepsalmen’. De identificatie van ‘JHWH als koning’ werd vooral gebruikt in de periode na de ballingschap, toen de Judese monarchie niet meer bestond. Psalm 93 heeft de literaire vorm van een hymne, waarin bevestigd wordt dat JHWH's koningschap stabiel is en dat JHWH zelf machtig, eeuwig en betrouwbaar is. De hymne bevat drie strofen.
In de eerste strofe (vv. 1-2) overheerst de metafoor van ‘JHWHals koning’. JHWH is koning ‘met verhevenheid bekleed’ en wordt beschreven als zegevierende militaire koning ‘omkleed en omgord met kracht’. De beschrijving wordt kosmologisch wanneer men leest: ‘De wereld staat vast, onwankelbaar vast en van oudsher staat uw troon’. JHWH heeft de wereld geschapen, hij is er al ‘van eeuwigheid’ en was sinds altijd ook ‘koning’. Omdat JHWH koning is, is er in de wereld stabiliteit.
In de tweede strofe (vv. 3-4) vinden wij verwijzingen naar de scheppingsmythen van het oude Nabije Oosten, waarbij God zijn schepping moet beginnen met de oerchaos te overwinnen vooraleer hij de geordende wereld schept. Dit wordt in drie zinnen in een ‘trap’ parallellisme uitgedrukt: ‘De vloed kwam omhoog, o JHWH, de vloed kwam bruisend omhoog, de vloed kwam omhoog met donderende golven’. In het vers 4 wordt JHWH de Machtige in de hoge genoemd, omdat hij ‘machtiger is dan de stem van dit water, machtiger dan de kolkende zee’.
In de derde strofe (v. 5) vindt men de climax van de psalm en wordt de betekenis van de Almachtige transcendente God voor de mensen beschreven. De ‘geboden’ en het ‘huis’ (dit is de tempel) maken het mogelijk om God in tastbare vorm te ervaren. Zoals de aarde, door JHWH geschapen, standvastig is en ook Gods troon stevig gevestigd is, zo zijn ook de ‘geboden’ en het ‘huis’. De geboden van God verwijzen naar de geopenbaarde wet, die ook onveranderlijk is zoals de wereld; ze zijn het fundament van de definitieve heerschappij van God in Israël en in heel de wereld. De tempel is gewijd voor altijd en heiligt de mensen die er God ontmoeten.
Apocalyps 1,5-8
De Apocalyps of de Openbaring van Johannes bestaat uit twee delen: een vermanend gedeelte met de brieven aan de zeven kerken van Azië (hoofdstukken 2‒3) en een apocalyptisch gedeelte met profetische visioenen (hoofdstukken 4–22). Het boek wordt ingeleid door een proloog (1,1-3), een briefopschrift (1,4-8) en een inleidingsvisioen op Patmos met de verschijning van de Mensenzoon, die de opdracht geeft het visioen op te schrijven (1,9-20) Het boek wordt afgesloten met een epiloog (22,6-21). Al houdt het lectionarium geen rekening met vers 1,4, toch moeten wij dit hier bespreken, omdat in de lezing van het lectionarium in de aanvang ‘genade zij u’ uit dit vers stamt. Wij kunnen in de lezing twee deeltjes onderscheiden. In de verzen 4-5c lezen wij het opschrift van de brief, in de verzen 5d-6 volgt een doxologie of lofprijzing en de verzen 7-8 beschrijven in twee profetische orakels de eschatologische Christus en God als Heer van de eindtijd.
De verzen 4-5c geven het briefopschrift met volgende gegevens: superscriptio: ‘Johannes’ (v. 4a), adscriptio: ‘aan de zeven gemeenten in Asia’ (v. 4b) en de salutatio (vv. 4c-5c), met (a) gelukwensen: ‘genade zij u en vrede’ (v. 4c) en (b) de aanduiding van de uiteindelijke bronnen van de gelukwensen (v. 4d): ‘van Hem (= God) die is en die was, en die komt’; ‘en van de zeven geesten voor zijn troon’; ‘en van Jezus Christus, de getrouwe getuige’ (v. 5a), ‘de eerstgeborene van de doden’ (v. 5b), ‘en de vorst van de koningen op aarde’ (5c).
In de verzen 5d-6 vinden we een doxologie of lofprijzing met: 1. Een beschrijving van degene die geprezen wordt (v. 5d): (a) ‘Aan Hem die ons liefheeft’; (b) ‘en ons verlost heeft van onze zonden door zijn bloed’; (c) ‘die ons gemaakt heeft tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader’. 2. Een vermelding van de bijzondere attributen gebruikt in de lofprijzing: ‘aan Hem zij de heerlijkheid en de macht’ (v. 6a). 3. De tijdsduur: ‘tot in alle eeuwigheid!’ (v. 6b). 4. Afsluiting: ‘Amen’ (v. 6b).
De verzen 7-8 beschrijven in twee profetische orakels de parousie van Jezus en de verkondiging van God zelf als Heer van de eindtijd. Het eerste profetisch orakel in vers 7 citeert Daniël 7,13 en Zacharia 12,10 (en 12,12): ‘Zie, Hij [de Mensenzoon] komt met de wolken (Dan. 7,13), en elk oog zal Hem aanschouwen, ook zij die Hem doorstoken hebben (Zach. 12,10), en alle stammen op aarde zullen over hem weeklagen (Zach. 12,12). Ja, amen!’ De glorieuze wederkomst of parousie van de Mensenzoon zal eveneens een oordeel zijn over de goddelozen die hem doorstoken hebben (zie ook Joh. 19,37). De vurige verwachting van de christenen is dat de parousie vlug moge komen (‘Ja, amen’). Met deze zekerheid en vooruitzicht vinden zij hun houvast.
Het tweede orakel in vers 8 wordt uitgesproken door God (‘zegt God de Heer’). ‘Ik ben’ is eigen aan orakels waarbij de openbaarder zichzelf identificeert. Dit gebeurt hier op een drievoudige wijze. Vooreerst is God de alfa en de omega (21,6; gebruikt voor Christus in 21,13). Hij is degene van wie alles voorkomt en voor wie alles bestaat. Wellicht is dit een echo van Deutero-Jesaja 44,6: ‘Ik ben de eerste en de laatste’. De eerste en de laatste, weergegeven door de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet, betekent dat God beschikt over tijd en duur en over de wereldgeschiedenis. Op de tweede plaats komt de auteur terug op de reeds geciteerde formule van vers 4: ‘die is en die was en die komt’ (vgl. Ex. 4,13). Ten slotte identificeert God zich met de titel Pantokratôr, de Albeheerser of de Almachtige.
Johannes 18,33b-37
De evangelielezing komt uit de perikoop met het proces van Jezus voor Pilatus (18,28–19,16a). Het proces is in zeven taferelen opgebouwd en grijpt afwisselend plaats binnen in het pretorium, waar Pilatus Jezus ondervraagt, en buiten het pretorium, waar Pilatus met de Joden onderhandelt. Alleen Johannes verklaart duidelijk waarom de Joden Jezus naar Pilatus brengen: ‘De Joden gingen het pretorium niet binnen, om geen onreinheid op te lopen en het paaslam te kunnen eten’ (v. 28). Uit vers 31 wordt tevens verduidelijkt hoe Pilatus de Joden als het ware dwingt hun ware bedoeling uit te spreken: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen’. Dit wordt dan door de evangelist nader verklaard in vers 32: ‘Zo zou het woord van Jezus in vervulling gaan waarmee Hij had aangekondigd op welke manier hij zou sterven’. Hiermee wordt verwezen naar Johannes 12,33 (zie ook 3,14 en 8,24), waaruit blijkt dat Jezus zal gekruisigd worden. Tijdens een eerste verhoor onderzoekt Pilatus de ware aard van Jezus’ koningschap. In het vierde evangelie wordt Jezus als ‘Koning’ aangesproken (zie 1,49; 6,14v; 12,13v); waarin dit koningschap bestaat wordt verduidelijkt in 18,33b-37.
Het is opmerkelijk dat Pilatus reeds bij de eerste ontmoeting aan Jezus vraagt of Hij de koning van de Joden is (v. 33). De Joden hebben Pilatus dit niet gezegd, want ze vertelden hem dat ze Jezus overleverden als misdadiger (zie v. 30). Jezus vraagt aan Pilatus waar hij dit idee van koningschap vandaan haalde: ‘Bent u daar zelf op gekomen of hebben anderen u over Mij verteld?’ (v. 34). Pilatus antwoordt schamper: ‘Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk, uw hogepriesters, hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt u gedaan?’. Daarop antwoordt Jezus aan Pilatus: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld. Als mijn koningschap van deze wereld was, zouden mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd’, en Jezus herhaalt: ‘Mijn koningschap is echter niet van deze wereld’ (v. 36). In de verzen 37-38 openbaart Jezus zich op een positieve wijze en zegt Hij waarin zijn koningschap wel bestaat. Als Pilatus Hem vraagt: ‘U bent dus toch koning?’, antwoordt Jezus bevestigend: ‘Ja, Ik ben Koning’, en verklaart hij waarin dit koningschap bestaat: ‘met geen andere bestemming ben ik geboren en in de wereld gekomen dan om te getuigen van de waarheid. Iedereen die uit de waarheid is, zal luisteren naar mijn stem’ (v. 37). Met ‘waarheid’ bedoelt Johannes ‘de goddelijke werkelijkheid’ of ‘God’ (zie Joh. 1,17; 3,11). ‘Getuigen van de waarheid’ betekent dus ‘getuigenis afleggen van God de Vader’. Dit betekent dan ook: via Jezus, de getuige van God, zich tot God wenden. Noteer eveneens dat in de johanneïsche christologie de paradox tussen het schandaal van het kruis enerzijds en de verheffing en verheerlijking van Christus als Koning anderzijds centraal staat. Deze paradox is ook aanwezig in het verhoor voor Pilatus: enerzijds is er Jezus als Zoon van God die weet wat Hem te wachten staat en die vrij deze gebeurtenissen tegemoet gaat, en anderzijds is er de serene waardigheid en majesteit waarmee Hij zijn lijden ondergaat en doorstaat. Hij gaat niet ten onder aan het lijden, maar vestigt zijn koningschap doorheen het lijden. Zijn koningschap als getuige van Gods waarheid en trouw vindt de vervulling op het kruishout.
Preekvoorbeeld
Het was door de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging, dat het volk zó enthousiast werd, dat ze Jezus wilden meevoeren om hem tot koning uit te roepen. In Hem werd de beloofde Messias gezien, die een rechtvaardig heerser zou zijn en zijn volk van voedsel zou voorzien, zoals er ook in het verleden koningen waren geweest – niet vele, maar toch wel enkele – die hun koningschap hadden uitgeoefend zonder eigen eer te zoeken, tot welzijn van Israël. Zij hadden hun koningschap uitgeoefend geheel naar de bedoelingen van God, die op de éérste plaats Koning is van de schepping, van Israël, naar het woord uit het boek van de Spreuken (21,1): ‘het hart van de koning is een waterloop in Gods hand: Hij leidt het waarheen het Hem behaagt.’ Maar vele harten van koningen in het oude Israël waren niet als een waterloop in Gods hand. Zij lieten zich leiden door wat God niet behaagde. Hun gezag was verdeeldheid scheppend, eerzuchtig, gewelddadig. Ze misbruikten hun autoriteit voor eigen gewin, doodden (zoals Herodes) eigen familieleden uit vrees dat die naar de macht zouden grijpen.
Een exegeet vroeg zich af, waarom Israëls koningen ondanks de vele slechte voorbeelden onder hen, toch gunstig afstaken tegenover de koningshuizen van de omringende naties? Wel, van deze laatsten zijn alleen maar zelfverheerlijkende inscripties bekend op wanden en gebouwen, waarmee ze hun roemvolle daden verkondigden. Nooit iets fout! De archeologen ontdekken er steeds weer. In Israël echter werd het falen van koningen niet verdonkeremaand. Met zoveel woorden staat het opgetekend in de Bijbel. Geroemd wordt JHWH’s koningschap, omdat God in tegenstelling tot de vele falende koningen zijn volk blijft leiden en trouw is. Ondanks smartelijke en vernederende ervaringen, die zelfs leidden tot gedwongen ballingschap en tot het overblijven van een kleine rest Godsgetrouwen – de anawim, de armen van de Heer – bleef God met zijn volk meetrekken. Door Gods beschikking, zo verkondigden de profeten, zal deze kleine rest uitgangspunt worden van een nieuw volk, geheel aan Hem toegewijd, met een nieuwe, toekomstige koning, eveneens geheel aan God toegewijd.
Jezus wijst een op de oude leest geschoeid koningschap af, gebaseerd als het was op uiterlijk vertoon en materiële macht. Toen hem dit aan het begin van zijn openbaar leven na de broodvermenigvuldiging werd aangeboden, trok hij zich onmiddellijk terug in het gebergte, onvindbaar – staat er – en geheel alleen (Joh. 6,15).
Dan breken de laatste dagen van zijn leven aan. Hij nadert Jeruzalem en opnieuw komt bij de mensen de drang op hem tot koning uit te roepen en triomfantelijk Jeruzalem binnen te halen. Inderdaad, Hij trekt Jeruzalem binnen, maar houdt wel zelf de regie in handen. Als rijdier kiest hij een ezel. De mensen zijn enthousiast en roepen naar de woorden van de profeet Zacharias (9,9): ‘Zie de koning komt, gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier!’ Terwijl het paard een dier is van trots – het doet de berijder hoog verheven zitten boven de menigte uit – is de ezel een dier dat lasten draagt, zoals ook zijn berijder bereid is doen. Dat Hij rijdt op het jong van een ezel, een veulen, nog nooit door iemand anders bereden, is een teken, dat Hij het koningschap Israëls op een geheel nieuwe, uitgezuiverde, unieke manier zal invullen.
Pas wanneer Jezus voor Pilatus is geleid (het Evangelie van vandaag) en Hem op de man af wordt gevraagd: ‘Zijt gij koning der Joden?’, zal Hij na enkele tussenvragen zich blootgeven: Ja, koning ben ik. Hij geeft het toe. (Het zal ook op de titulus boven het kruis staan: Jezus van Nazaret koning der Joden, spottend, maar een diepe waarheid onthullend). Meteen legt Hij Pilatus uit, wat het nieuwe is van zijn Koningschap, of liever, Hij legt uit wat het niét is: mijn koningschap is niet van deze wereld, is niet van hier.
Wat wordt er met deze geheimzinnige woorden bedoeld? Is er dan nog een andere wereld dan deze wereld?
Déze wereld, daar moeten we de wereld onder verstaan zoals deze om ons heen te zien is. Op dat moment was het de wereld van de Joden en de Romeinen, samengestroomd rond Pilatus’ paleis in Jeruzalem. Een onschuldig slachtoffer staat daar, aangeklaagd. Steeds verder wordt Hij in het nauw gedreven. Hem wordt Godslastering verweten, terwijl bij Hem toch door zijn prediking van het gebod van liefde en waarachtigheid, de genezingen, die hij verricht van vele arme stumpers, geestelijk en lichamelijk zieken, door het afwijzen van uiterlijke eredienst, door het vergeven van de zonden, in plaats van Godslastering de hoogste vorm van God-eer-brengen te vinden is! Als dank echter incasseert Hij hoon: Hij wordt geslagen, beladen met de last van het kruis om ten slotte de meest verachtelijke dood te sterven, die in die tijd bekend was: de kruisdood. In ‘deze wereld’, gebouwd op zichtbaarheid, uiterlijkheid, sociale controle, oppervlakkig oordeel, is voor Hem slechts schande en oneer weggelegd. ‘Mijn Koningschap is niet van deze wereld.’ Waar het dan wel vandaan komt? Het vindt zijn oorsprong ‘in den hoge’, bij God, die zijn schepping bemint, die ons mensen liefheeft, die vergeeft wie gevallen is, die in zijn barmhartige liefde steeds weer de kans geeft om op te staan en opnieuw te beginnen. Jezus’ gezag is Gods gezag. Alles doet Hij in eenheid met zijn Vader. Daniël zag in een nachtelijk visioen iemand, die op een mens geleek en die naar God werd geleid. De christelijke traditie heeft in die ‘iemand op een mens gelijkend’ Jezus gezien, aan wie, wanneer Hij het offer van zijn leven volbracht heeft, verrezen uit de doden en in heerlijkheid opgenomen: ‘heerschappij gegeven, luister en de koninklijke macht.... alle volken, stammen en talen Hem hun hulde.’
Al is Hij het evenbeeld van God, Zoon van de Vader, ‘de getrouwe getuige, de eerstgeborene van de doden en de vorst van de koningen der aarde’ (tweede lezing), toch blijft Hij niet veraf in koude onverschilligheid, integendeel: in iedere nieuwe tijd zoekt Hij opnieuw een troon te verwerven in de harten van de mensen (Theodor Körner), van de nieuwe generaties, om egoïsme daaruit te verdrijven, geweld uit te bannen en zo zijn rijk van waarheid en leven, van liefde en vrede, van heiligheid en genade in te planten.
Het lijkt onbegonnen werk, utopisch, te idealistisch, maar toch in 2000 jaar hebben talloze harten, door Hem in zich op te nemen, zich bekeerd tot zelfopoffering en naastenliefde, de eerste christenen, Middeleeuwers, Renaissancemensen, wij nu in de Nieuwe Tijd, burgers als we allen geworden zijn in het, de tijden overstijgende, Rijk van Christus Koning, met een bruggenhoofd in de hemel bij God en een bruggenhoofd op aarde in de gebrekkige gestalte van de Kerk.
Ooit discussieerde Stalin met zijn generaals over de macht van de kerk en de paus. Stalin merkte op: hoeveel divisies heeft de paus? Allen moesten lachen.
Als antwoord op Stalins vraag tijdens dat schertsende, spottende gesprekje zou het woord kunnen dienen van Victor Hugo, de Franse schrijver uit de negentiende eeuw, als hij schrijft:
‘Twee in gebed gevouwen handen hebben meer uitwerking op aarde dan het voortrollen van alle oorlogsmachines bij elkaar!’
inleiding prof. dr. Gilbert Van Belle
preekvoorbeeld Tiemen Brouwer OP