- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 489.79 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
18 februari 2015
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20-6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (B-jaar)
Inleiding
Joël 2,13-18: Keert tot mij terug, 2 Korintiërs 5.20-6,2: Laat u met God verzoenen! Matteüs 6,1-6. 16-18: Aalmoezen, bidden vasten
‘Bekeert u en gelooft in het evangelie’ dat is de nieuwere tekst die bij het uitdelen van het Askruisje kan worden uitgesproken. Of deze tekst nu beter is dan het: ‘gedenk o mens dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren’ laat ik nu in het midden. Ik ga verder in op het begrip ‘Bekering.’ Een woord dat zich moeilijk modern laat verstaan.
Enkele jaren geleden bezocht ik de Dom van Keulen. Vlak voor de ingang was er een schutting. Daartegenaan allemaal teksten van gebeden. Toen ik ze ging lezen bleek dat het allemaal beden waren om vergeving. Vergeving voor de dingen die er in die jaren 40-45 waren gebeurd: prachtig is dat, zo vlak voor die dom. Ontroerender zelfs dan die gigantische kerk! Jammer dat ze dit prachtige teken van boetvaardigheid vrij kort daarna weer hebben weggehaald: men vond ze ontsierend. Toch waren juist die teksten een teken van de vernieuwing van het Duitse volk.
De dag des Heren
Het boek Joël begint met een angstwekkend hoofdstuk over een sprinkhanenplaag die het land teistert. Volgens mij is dit een beeld van de overrompeling van het land door de soldaten van Babel. In die nood roept hij Israëls Heilige aan (1,19) als redder. Als God gaat helpen betekent dat een omkering van al het bestaande: een huiveringwekkend gebeuren! Niets kan blijven zoals het is. Hij gelooft in een nieuwe ordening, een nieuw tijdsgewricht. Hij noemt dat de dag van de Enige die voor de deur staat (2,1). De komst van Gods nieuwe wereld is heel ingrijpend. De aarde beeft en de hemel trilt (2,10) en zon, maan en sterren verduisteren. De dag wordt groot genoemd is en verschrikkelijk. Maar wij zijn geen toeschouwers! We worden uitgedaagd te reageren: ‘Dit zegt de Heer: keert naar mij terug.’ Een nieuwe wereld vraagt nieuwe participanten: mensen die werkelijk nieuw worden. Geen uiterlijk vertoon (het scheuren van je kleren) maar het scheuren van je hart. Je hart waar al je gedachten vandaan komen is in het geding. Een totale ommekeer is nodig wil Gods Koninkrijk en Gods Saeculum (tijd en plaats tegelijk) tot stand komen.
Laat u met God verzoenen
Een jaar na Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs schrijft Paulus in het jaar 55 zijn tweede brief. De verhouding van Paulus tot de gemeente van Korinte, die hij opnieuw bezoekt lijkt wat gespannen. Na zijn prachtig getuigenis over het ene lichaam met de vele ledematen en de hymne op de liefde die wij in 1 Korintiërs 13 aantreffen lijkt de situatie wat reden tot zorg te hebben gegeven. Men oppert dat er in een tussenbrief die verloren is gegaan daarover gesproken wordt. Paulus schijnt nog even troubleshooter te zijn geweest. Nu heeft hij zijn reisplannen zo veranderd (2 Kor. 1,12) dat hij nog even terug kan komen om de puntjes op de i te zetten. En daar hebben wij zijn prachtig getuigenis over God als trooster (1,4) en zijn oproep tot vergeving (2,5) aan te danken. In het vijfde hoofdstuk komt hij echt ter zake: wij leven vanuit de vergevende liefde van God en worden opgeroepen ons met hem te verzoenen (5,20). Geen gelegenheid moet onbenut blijven, want hij komt ons te hulp op de dag van zijn bevrijding.
Zie verder: Paulus zelf, blz. 59-65.
Matteüs 6, 1-19
De Veertigdagentijd is een tijd van aandacht voor goede dingen doen. Het evangelie noemt als daden van gerechtigheid: aalmoezen, gebed en vasten. Jezus noemt deze werken van gerechtigheid met nadruk. Wij moeten ze doen maar... ‘in het verborgene’. Wonderlijk genoeg moeten wij als goede hoorders (en doeners!) van de Bergrede én licht en zout der wereld zijn én tege¬lij¬kertijd werken aan de omgang met God in het ver¬borge¬ne. Zijn die dingen met elkaar in tegenspraak? Neen. Het gaat om het vinden van je goede plaats op aarde, om de verhouding van jou met God. De daden zijn daar een stille maar krachtige uitstraling van... als het goed is. Neem het voorbeeld van een klooster. Een klooster heeft zijn uitstraling niet door de folders die verspreid worden of het aan de weg timmeren maar vooral door het feit dat het – als het goed is – een haard is van mensen die in het verborgene hun relatie met God vormen. Dat is de werkelijke aantrekkingskracht. We gaan de werken van gerechtigheid langs.
De aalmoezen. Het boek Leviticus spreekt er over in het 19de hoofdstuk. Gerechtigheid en het geven van aalmoezen worden in één adem genoemd. Het geven van aalmoezen hoort niet voort te komen uit medelij¬den maar uit een tot in je binnenste geraakt worden door de nood van de ander, zoals God daardoor geraakt wordt. Er staat heel lijfelijk in de Bijbel dat Gods ingewanden letterlijk beroerd worden als hij de nood van zijn volk ziet. Dat is ook iets wat bij de mens wordt verwacht. Dat de mens er ook ‘lichamelijk’ onder lijdt als hij het leed van anderen ziet en er ook echt door in beweging komt: ‘be-roerd’ in de andere zin van het woord. Niemand kan door een beroep op onze goede sociale voorzie¬ningen zich onttrekken aan de praktische oefening in en beoefe¬ning van gerech¬tigheid. We hebben in ons land een prachtig sociaal wetsysteem opgebouwd en dat is heel fijn, maar daarbij zal altijd blijven horen: jouw persoonlijke betrokkenheid. Opdat jij kunt laten zien dat het jou ernst is met de zaak van het koninkrijk van God.
Het bidden wordt in het evangelie van vandaag ook genoemd. Bidden als activiteit: het richten van jouw eigen hart op God. Bidden, het ‘in het verborgene’ verkeren met de Vader.
En het vasten sluit de rij van werken van gerechtigheid. Om je niet te zeer te hechten aan het aardse is er toch de mogelijkheid om te vasten. Het gaat dan niet om de ascetische prestatie maar om de wil tot solidariteit om samen met andere mensen te willen leven naar een nieuwe toekomst toe. Het gaat dan nooit om zelfkwelling; goed vasten heeft altijd te maken met je verhouding tot God en je naaste en het verstaan van de oproep tot terugkeer tot die twee.
De joodse traditie kent twee vastendagen. De christenen ook vroeger altijd de woensdag en de vrijdag. We kennen de schriftgeleerde die zich erop voor laat staan dat hij twee keer in de week vast en ook veel, heel veel aalmoezen geeft… maar al deze dingen verliezen hun echte betekenis als ze niet gebeuren in het verborgene, dat betekent: voor het oog van God alleen. Het vasten is naast een oefening in rouwbeklag en ommekeer voor jezelf ook een oefening tot delen. Opdat we allen weten mogen dat wij er allen zijn om alles samen te hebben. Er is ook zo'n mooie psalm, het oude tafelgebed: ‘Wij danken U Heer, dat u spijs geeft aan al uw schepselen’ (Ps. 144,15v). De psalm zegt het heel uitdagend, en de bedoeling van het bidden van die psalm is dat het schaamrood ons naar de kaken stijgt en wij beginnen te delen.
Een ritueel van hoop
‘Gedenk o mens dat ge stof zijt en tot stof zult wederkeren’, de oude tekst die wij in de Haarlemse kathedraal ook nog wel eens gebruiken. Maar die nieuwe oproep: ‘bekeert u en gelooft in het evangelie’ is uitdagender. ‘Ga op weg’ betekent: Geloof in de blijde boodschap. Dat jij er mag zijn op jouw plek. Dat jij nodig bent waar jij staat. Dat wat jij doet zin heeft.
Rabbi Jakob Itzhak kon het eenvoudigweg niet verdragen wanneer men iemand als slecht bestempelde. ‘Een mens doet wel slechte dingen,’ placht hij te zeggen, ‘wanneer de neiging hem daartoe te veel wordt, maar daardoor wordt hijzelf nog niet slecht. Niemand doet met opzet slechte dingen. Hij raakt er ofwel zonder het te weten in verzeild, of hij houdt het slechte voor het goede. Je moet degene, die het slechte doet, juist liefhebben en hem in liefde helpen te ontkomen aan de maalstroom waarin zijn drift hem meesleurde.’
Psalm 51
Na zijn misstap (het roven van de vrouw van Uria) maakt de profeet Natan David wakker en daar hebben we deze boetepsalm aan te danken, die alle priesters en religieuzen iedere vrijdagmorgen weer moeten bidden. ‘Wees mij genadig Heer want tegen U heb ik gezondigd.’ Als Jezus in zijn Bergrede het ‘oog om oog, tand om tand’ uit de Thora citeert, gaat hij die uitspraak beter uitleggen dan wij dat, als wij de uitspraak citeren, doen. Jezus leert ons: Houd nu eens op bij voorbaat al de veronge¬lijkte partij te spelen ... laat de ander als mogelijke boosdoe¬ner nu eens even buiten beschouwing en kijk naar jezelf... zoals David dat moest doen. In hoeverre ben jijzelf degene die de ander kwetst?
De grootste zonde
Een joodse geleerde zei eens:
‘Intellectueel is de mens sinds de tijd van de Bijbel een gigant geworden
maar ethisch is hij een dwerg gebleven.’
Daarom roept Paulus ons op: ‘Laat u met God verzoenen! Hem die geen zonde heeft gekend heeft zich voor ons tot zonde gemaakt opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden.’ Ga er maar aan staan! En de rabbijnen voegen daaraan toe: ‘de grootste zonde is niet dat een mens fouten maakt, de enige echte zonde is: niets doen om jezelf te beteren.’
Het gebed van Leo Baeck
Het gebed van rabbijn Leo Baeck sluit hierop aan. In 1945 oefende hij als rabbijn persoonlijk al zijn invloed uit om de Duitse opzieners en bewakers van de concentratiekampen tegen wraakacties van hun slachtoffers (van de weinige overle¬venden!) te beschermen. Zodra hij er geestelijk en lichamelijk weer enigszins bovenop was gekomen, werd hij een van de eerste pleitbezorgers voor verzoening tussen Duitsers en Joden. Zijn gebed uit de eerste jaren na de oorlog behoeft geen commentaar het luidt aldus:
Vrede zij de mensen van kwaden wille,
en moge er een einde komen aan alle gepraat over wraak
en aan al het gepraat over straf en tuchtiging...
De gruweldaden die bedreven zijn,
zijn met geen pen te beschrij¬ven;
ze gaan de grenzen van het menselijk bevattingsvermogen te boven,
en velen getuigen daar nog van met hun bloed...
Daarom, o God,
weeg hun lijden niet met de weegschaal der ge¬rechtigheid,
zodat Gij het hun beulen toerekent
en op gruwelijke wijze reken¬schap van hen eist,
maar laat het anders zijn.
Reken liever de beulen en de aangevers
en de verraders en alle slechte mensen
al de moed en de geestkracht van de anderen toe,
hun bescheiden houding, hun nobele waardigheid,
de moeite die zij zich in stilte bij alles getroostten,
de hoop die zich niet gewonnen gaf
en de dappere glimlach die de tranen deed opdrogen,
en alle offers, al de vurige liefde ...
al die doorwoelde en gekwelde harten
die desondanks sterk en vol vertrouwen bleven
in het aangezicht van de dood en in de dood zelfs,
ja, ook de uren van de grootste zwakheid...
Laat dat alles, o God, voor U meetellen
als losgeld ter vergeving van de schuld,
meetellen voor de wederopstanding van de gerechtigheid –
laat al het goede meetellen en niet het kwade.
En laat ons in de herinnering van onze vijanden
niet langer hun slachtoffers zijn,
niet meer hun nachtmerries en spookbeeld,
maar in plaats daarvan hun steun,
opdat zij hun razernij laten varen.
Slechts dat worde van hen verlangd –
en dat wij, wanneer alles voorbij is,
weer als mensen onder de mensen mogen leven,
en dat er weer vrede komt op deze arme aarde,
voor de mensen van goeden wille,
en dat er ook op de anderen vrede neerdale.
Zo moge het zijn.
Preekvoorbeeld
De knop gaat om …
Het is een hele omslag die we vandaag maken.
Van de uitbundigheid van de laatste dagen, naar de ingetogenheid van dit uur.
Van feesttenten en van parades met uitgedoste mensen, richten we ons hier op de weg van Jezus, zijn gang naar Jeruzalem.
Zo gaat het van ‘Kijk mij eens in al m’n gekkigheid’, naar ‘Zie de mens’.
Jazeker, dat is een hele omslag. De knop moet om.
Alle ketelmuziek moeten we buitensluiten om tot inkeer te komen. Dat is best lastig. Het is makkelijker om aan de vragen die ertoe doen, voorbij te leven. Vragen als: Wie ben ik? Van waaruit leef ik? Wat zijn mijn bronnen? Wie ben ik voor anderen? Wie ben ik voor God? Het gaat over onszelf en onze innerlijke drijfveren.
Jezus geeft daar handvatten voor vanuit drie invalshoeken. Hij spreekt over het geven van aalmoezen, over bidden en over vasten. Dat zijn drie verschillende zaken, maar in hun samenhang raken ze de kern van het leven. Het zijn dan ook niet drie willekeurige activiteiten. In de geloofsvisie van Jezus horen ze bij elkaar. Het zijn de drie terreinen die samen uitmaken hoe jij er bent. Achter die drieslag van ‘geven, bidden en vasten’ schuilen namelijk drie vragen: Wie ben je voor de ander? Wie ben je voor God? Wie ben je in de verhouding tot jezelf? In de verbinding van die drie, in die driehoeksverhouding laat jij zien wie je bent, waarvoor je staat.
‘Aalmoezen geven’ klinkt onder ons niet positief. Je maakt je ervan af, met een aalmoes. Zo niet in de tijd van Jezus. Vanuit de joodse achtergrond van het christelijk geloof was er altijd aandacht voor de zwakkeren. In zijn tijd: wees, weduwe en vreemdeling. Je leeft niet voorbij aan je medeschepselen, mensen als jij. Het gaat dan ook echt om de vraag of je de ander, de anderen ziet staan in hun nood, in hun verdriet, in hun zorgen om het bestaan. Zie je de ander of kijk je liever de andere kant op – liefst je eigen kant?
In ‘aalmoezen geven’ gaat het om de vraag: wie ben je eigenlijk voor de ander. Ben je er wel voor de ander? Doe jij er toe als het gaat om de zorgen in het leven van anderen?
Aan ‘bidden’ kunnen we heel veel aspecten onderscheiden.
Bidden als vragen. Natuurlijk, want er is ook veel om te vragen. We kunnen ook denken aan bidden als klagen. Stem geven aan al die gevoelens van onmacht en menselijk leed. Wat is er veel te klagen. Bidden kan zich ook uiten in een bede om draagkracht; dat je het leven, zo zwaar en droevig als het soms is, kunt dragen.
Al die aspecten hebben hun gelijk: Er is veel te vragen, te klagen en te dragen. Maar zo zijn het wel steeds beden van óns uit.
Er is nog een ander aspect. Bidden als wagen. Kun je ook van de schepper uit naar het leven kijken en het wagen met wat voor hem van waarde is? Durf je je daarvoor open te stellen en na te denken over de vraag wat dat concreet voor jouw opstelling in het leven betekent?
In bidden gaat het uiteindelijk niet om de vraag wat je aan God hebt, maar of je vanuit zijn blikrichting naar het leven kunt kijken. Het gaat ook over wie jij bent voor God. Een vrager, een klager? Dat kan. Maar ben je ook iemand die het wil wagen met wat hij met het leven bedoelt? Ga je daarvoor?
In het vasten ten slotte ontzeggen mensen zich bepaalde zaken. Ook daar zit inkeer en bezinning achter. Het gewone, vanzelfsprekende patroon doorbreken om op te lopen tegen vragen als: wat heb ik voor mijzelf nu eigenlijk nodig om mens te zijn? Ik laat bepaalde dingen, om te gaan denken over wat nu echt van waarde is voor mij en waarom het dat is. En natuurlijk spelen hier ook die andere twee thema’s: welke plaats hebben in mijn leven de mensen om mij heen? Welke zijn voor mij de bronnen van mijn bestaan? Wat vormt en motiveert mij?
Zo gaat het in vasten niet om de vraag ‘wat laat ik staan?’ Maar om ‘wat ontdek ik eigenlijk over mijn leven, als ik iets laat staan?’
Geven, bidden en vasten. Op deze manier lopen er vragen uit weg, die ons storen in ons levensritme van ‘het gaat nu eenmaal, zoals het gaat’. Lastige vragen. Daarom zijn we doorgaans niet geneigd er lang bij stil te staan. Toch gaat het om fundamentele vragen.
Het bijzondere is nu dat Jezus aan die drieslag van ‘geven, bidden en vasten’ waar al die bezinningsvragen aan vast zitten, één en hetzelfde motto meegeeft. Dat maakt het misschien toch een beetje makkelijker, want het geeft richting aan die vragen. In Matteüs 6,1 staat dat het in ‘geven, bidden en vasten’ om gerechtigheid hoort te gaan.
Gerechtigheid. Het is echt een sleutelwoord in de Bijbel en ook in het leven van Jezus. Het is iets dat God op het oog heeft, namelijk dat wij mensen tot ons recht komen, dat wij terecht komen. Zo kun je dat woord misschien het best omschrijven. Dat is wat God op het oog heeft. Dat is wat Jezus op zijn weg door het leven in woorden en daden uitdroeg; dat mensen terecht komen, tot hun recht komen.
Komt de ander met een kleine letter en de Ander met een hoofdletter bij ons tot zijn/haar recht? En wijzelf, doen wij onszelf recht in ons leven, tussen de mensen en voor de Eeuwige? Waar staan we? Hoe doen we?
Het zijn die vragen van bezinning en inkeer, die ons vanuit het evangelie worden aangereikt aan het begin van deze veertigdagentijd. De tijd, waarin je in de kerk kunt horen hoe Jezus in verschillende situaties met en voor de mensen gerechtigheid leefde. En hoe God hem daarin door alles heen steunde, tot op de Paasmorgen.
Hein Jan van Ogtrop, inleiding
prof. dr. Jaap J. de Lange, preekvoorbeeld