- Versie
- Downloaden 8
- Bestandsgrootte 304.98 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
17 februari 2010
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20–6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (C-jaar)
Inleiding
De teksten uit Joël en Matteüs voor de lezingen van vandaag, Aswoensdag, zijn duidelijk bijeengezocht vanwege de term ‘vasten’, een woord dat van oudsher met de Veertigdagentijd is verbonden. Maar het vasten is slechts een van de daden van gerechtigheid. En daarmee wordt het vasten in een breder kader gezet. Dat zal in deze lezingen blijken.
Joël 2,12-18
Van de profeet Joël, ‘de Heer is God’, is als persoon zo goed als niets overgeleverd en dus weinig bekend. Uit de tekst van dit profetenboek valt te achterhalen, dat hij in de tijd na de Babylonische ballingschap moet worden gedateerd, meer precies in het begin van de vierde eeuw v. Chr. Hij is vooral actief geweest in Jeruzalem en zijn verkondiging was sterk op de cultus betrokken. Hij is kritisch t.o.v. de tempel en de uiterlijke eredienst, maar niet zo sterk als de profeten Jesaja en Amos. De perikoop is een deel van een grotere tekst waarin een nieuwe sprinkhanenplaag dreigt. Ons deel van de tekst beperkt zich slechts tot een oproep tot bekering en boetedoening.
De profeet spreekt namens God als was de Heer zelf aan het woord, en hij roept zijn volk op terug te keren tot hem met vasten, geween en rouwklachten én dat moet gebeuren met volledige instemming van het hart. Wij zouden zeggen ‘met hart en ziel.’
Het volgende vers versterkt deze oproep, door juist aan te geven, dat men zijn hart moet scheuren, een teken van de innerlijke rouw, en dat men niet zijn kleren moet scheuren. Dat laatste is slechts een teken van uiterlijke rouw. Nogmaals zegt de profeet, dat men zich tot de Heer moet bekeren. De reden hiervoor wordt met een vijftal kwalificaties van God ondersteund: God is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en tot vergeving bereid.
In deze tekst gaat het erom, dat God zijn voorgenomen vonnis over zijn volk herroept. Daartoe moet iedereen zijn of haar gewone dagelijkse bezigheden opzij zetten en in actie komen om God te bewegen zijn volk te sparen.
Matteüs 6,1-6.16-18
De tekst van de evangelielezing is een onderdeel van zogenaamde bergrede van Matteüs. De bergrede wordt beschouwd als de belangrijkste tekst waarin Jezus de leer van het koninkrijk van God ontvouwt.
In deze evangelielezing wordt een drietal manieren van christelijk handelen besproken, samengevat met het woord ‘gerechtigheid doen.’ Het gaat over liefdadigheid doen, het bidden en het vasten. Deze drie worden in een min of meer gelijke vorm beschreven. Daarbij moet worden aangetekend, dat de samenstellers van de lezingen de verzen 7 tot en met 15, waarin ook het Onze Vader is opgenomen, hebben weggelaten en vermoedelijk als een toevoeging bij de passage over het bidden hebben beschouwd.
Kijken we eerst naar de structuur van deze perikoop, dan valt de zeer strakke opbouw op; zij het dat er kleine nuances zijn.
- Vers 1 is een inleidend vers met een algemene stelling, dat men de werken van gerechtigheid niet moet doen voor het oog van de mensen en dus ten eigen bate om bij de mensen in een goed daglicht te staan.
- De verzen 2-4 werken deze stelling nader uit voor het liefdadigheid doen.
- De verzen 5-6 beschrijven de handelwijze bij het bidden.
- In de verzen 16-18 wordt het handelen bij het vasten beschreven.
Overigens zou men voor een goede analyse de verzen 19-21 er ook bij moeten betrekken. Hier staat, als samenvattende conclusie op de stelling van vers 1, hoe men juist wél moet handelen. Het gaat niet om de schatten op aarde maar om de schatten in de hemel. Vers 1 en de verzen 19-21 zijn een inclusio met een algemene strekking, waarbinnen de drie concrete handelwijzen worden uitgewerkt.
Gelet op deze structuur (zie schematische weergave), valt op dat de tekst over het bidden, een handeling op God gericht, centraal staat, geflankeerd door de tekst over het doen van liefdadigheid, een daad jegens anderen, en de tekst over het vasten, een daad jegens jezelf.
1 Algemeen: (stelling)
1a Let op, dat men gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen,
1b om door hen gezien te worden;
1c dan beloont de Vader je niet
2-4 Liefdadigheid doen
2a Wanneer je liefdadigheid doet
2b bazuin het niet rond
2ba zoals huichelaars doen in de synagoge en op straat
2bb om door de mensen geprezen te worden
2c Ik verzeker u: ze hebben hun loon al ontvangen
3a Als je liefdadigheid doet
3b laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet
4a Zo blijve je liefdadigheid in het verborgene
4b Jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal jullie belonen
5-6 Bidden
5a Wanneer jullie bidden
5b doe (het) niet
5ba zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat
5bb zodat iedereen hen ziet
5c Ik verzeker u: ze hebben hun loon al ontvangen
6a Als jullie bidden
6b trek je dan in huis terug, sluit de deur
6c en bidt tot de Vader in het verborgene
6d Jullie Vader, die in het verborgene is, zal jullie belonen
[7-15 Verbindende tekst + Het Onze Vader; weggelaten]
16-18 Vasten
16a Wanneer jullie vasten
16b zet geen somber gezicht
16ba zoals de huichelaars doen
16bb want ze doen het om iedereen te laten zien, dat ze aan het vasten zijn
16c Ik verzeker jullie: ze hebben hun loon al ontvangen
17a Als jullie vasten
17b was je gezicht en wrijf je hoofd met olie
18aa zodat niemand ziet, dat je aan het vasten bent
18ab alleen je Vader die in het verborgene is
18b Jullie Vader, die in het verborgene is, zal je ervoor belonen.
19-21 Algemeen: (samenvattende conclusie op de stelling van vers 1) [weggelaten]
19a Verzamel geen schatten voor jezelf op aarde
19ba mot en roest vreten ze weg
19bb en dieven breken in om ze te stelen
20a Verzamel schatten in de hemel
20ba daar vreten geen mot en roest ze weg
20bb en daar komen ook geen dieven inbreken
21 Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn
Gaan we nader in op de afzonderlijke verzen.
Vers 1 begint met een algemene oproep niet te handelen voor het oog van de mensen, want dan is er geen beloning bij de Vader. Het gaat er niet om dat men door de mensen wordt gezien, maar men moet gezien worden door de Vader. Vooral dit vers 1c zet de lijnen uit naar de verzen 2c versus 4b; 5c versus 6d; 16c versus 18b. Naast de oproep om niet te handelen gelijk de huichelaars is er een duidelijke aanwijzing hoe wel te handelen. Vergelijk ook de zaligsprekingen, hoofdstuk 5,1-12 en speciaal het slot ervan in vers 12. Daar al wordt aangegeven, dat het om het loon in de hemel gaat, het loon bij de Vader.
De verzen 2-4 werken de stelling nader uit voor het doen van liefdadigheid. Vers 2 formuleert het negatief: niet als de huichelaars. In de verzen 3-4a wordt het positief geformuleerd. Het gaat erom dat men zeker liefdadigheid moet beoefenen, maar in het verborgene. Vers 4b geeft de eigenlijke intentie weer: om loon te verwerven bij de Vader. Met liefdadigheid doen wordt niet alleen het verstrekken van kleine sommen geld bedoeld, maar ook het bezoeken van zieken of gevangenen en het troosten van treurenden.
De verzen 5-6 beschrijven op bijna identiek de handelwijze bij het bidden. Vers 5b-bb formuleert het weer negatief. De verzen 6b-c beschrijven de juiste handelwijze. Vers 6d geeft de eigenlijke intentie weer, evenals 4b. Ook het bidden doet men niet voor het uiterlijke vertoon, maar bij voorkeur in een vertrek, volledig afgezonderd van de wereld om het bidden vooral een gesprek met God te laten zijn, waarbij men ook dichtbij God is.
De verzen 16-18 beschrijven het handelen bij het vasten. Vers 16b-c formuleert het weer negatief. De verzen 17b-18ab beschrijven de juiste handelwijze. Vers 18b geeft ook weer de eigenlijke intentie, waarmee men moet vasten. Zie ook Jes. 58,3-7, waar de bedoeling van het vasten expliciet wordt beschreven.
De verzen 2c, 5c en 16c, ‘ze hebben hun loon (misthos = beloning naar verdienste) al ontvangen’, doen denken aan een Egyptisch gebruik waarbij op papyrus werd vastgelegd, dat de rekening of betaling was voldaan. De zaak is afgehandeld en men hoeft niets meer te verwachten. En hier komt het perspectief al om de hoek wanneer je deze verzen plaatst naast de verzen 4b, 6d resp.18b: ‘jullie Vader zal jullie belonen.’ Wanneer je al deze daden doet, niet om gezien te worden door de mensen, maar in het verborgene, wanneer je ze voor God doet, wanneer je ze doet met de juiste intentie, met het oog op het komende koninkrijk van God, dan verzamel je loon bij de Vader in de hemel; dan heb je nog wat te verwachten.
Namelijk het loon, dat bij het Koninkrijk van God hoort. Loon, dat God bij het laatste oordeel toewijst. Vergelijk ook Jesaja 32,17: ‘Dan zal gerechtigheid vrede stichten en rust en vertrouwen brengen voor altijd.’
Met het woord ‘huichelaars’ in vers 2,5 en 18 wordt een groep mensen aangeduid, die duidelijk voor de Bühne handelen. In het woord zit een aspect van toneelspelen. Bovendien geldt voor deze mensen, dat ze hun loon al (snel) gehad hebben. Een soort van applaus, waarna de voorstelling helemaal is afgelopen.
Waarom toch steeds de vermaning van Jezus om vooral onopvallend, in het verborgene, voor het oog van de Vader te handelen? Goede daden mogen toch zeker gezien worden? Al deze daden van gerechtigheid vragen om een houding en intentie die louter op God gericht is. Wanneer men ze doet om door mensen gezien te worden leidt dit van de ware intentie af. Deze daden, met de juiste intentie verricht, bieden een blijvende beloning, een beloning gericht op het Gods Koninkrijk.
Preekvoorbeeld
Vandaag, Aswoensdag, kondigt de kerk de grote vasten af. Het woord vasten neemt ze niet zo vaak meer in de mond. Zij en wij spreken eerder over veertigdagentijd, de periode waarin we meer uitdrukkelijk dan anders onze solidariteit met de armen der aarde aanscherpen. De Kerk heeft het vasten nooit afgeschaft, maar ze organiseert het vasten niet meer. Daarin is ze kind van de tijd. Alleen nog op Aswoensdag en Goede Vrijdag verplicht ze de gelovigen tot vasten.
Misschien hebben sommigen vandaag met een dankbare welwillendheid de kerk over de komende veertigdagentijd horen spreken, een tijd om ons beperkingen op te leggen en broederlijk te delen. Waar sommige gelovigen doorheen het jaar niet slagen om een door artsen of door zichzelf opgelegd dieet na te leven en zich spijs en drank te ontzeggen, voelen ze zich nu door de kerk tijdelijk geruggesteund. We wensen dat het hen nu wel mag gelukken, maar met vasten zoals God het wil heeft dat niets van doen.
Vasten is iets tussen God en de mens. Dat leert ons overduidelijk het evangeliefragment dat we vandaag mochten beluisteren. Het komt uit de Bergrede, de eerste grote rede van Jezus, zoals opgetekend door de evangelist Matteüs. De uitdrukkelijke verwijzing naar de Bergrede is niet louter een plaatsaanduiding, ze is bedoeld om het belang van Jezus’ woorden te onderlijnen. Mensen, let op! Het staat in de Bergrede!
Jezus heeft het in het evangeliefragment over het vasten, we hoorden het zo pas voorlezen, maar in het geheel van zijn rede heeft hij het ook over liefdadigheid doen en bidden. Over de drie manieren dus van typisch christelijk handelen. Samenvattend zouden we kunnen zeggen: ‘gerechtigheid doen.’
‘Goed,’ hoorden wij Jezus zeggen, ‘als je bidt, aalmoezen geeft of vast, doe het dan niet om door de mensen gezien te worden, maar in het verborgene, waar het alleen gezien wordt door God.’ Als we ons beoefenen van gerechtigheid niet in het verborgene houden, dus voor God alleen, maar het etaleren voor de mensen – hoe verleidelijk ook –, verwacht dan geen beloning meer van God, zegt Jezus, je hebt dan je loon al ontvangen. Begrijpelijk en correct.
In de uiteenzetting van Jezus, staat het bidden centraal. Een handeling gericht op God. Vooraf gaat het over liefdadigheid doen, een daad jegens de anderen. Volgt de tekst over het vasten, een daad jegens jezelf. En precies over dat laatste gaat het vandaag. Ik en vasten.
Wat is vasten? Nico ter Linden beantwoordt deze vraag in Het verhaal gaat aldus: Vasten is je geheel of gedeeltelijk van eten en drinken onthouden, om aardse verlangens tot zwijgen te brengen en ruimte te maken voor God. Het is een daad van verootmoediging, van inkeer en berouw. Hij verduidelijkt: voor mensen in onze dagen kan vasten betekenen het bij tijd en wijle afzien van televisiekijken, kranten lezen, uithuizig zijn, of van andere prikkels die een mens kunnen afhouden van ‘het koninkrijk van God.’ Dat laatste is een must, want zonder dat blijft ons vasten iets binnenwerelds, en kunnen we ons inderdaad afvragen: waarom?
Vasten is, zoals gezegd, gaan staan in de beweging van Jezus, is doen wat Jezus deed, om het rijk Gods vooruit te helpen. En om dat te kunnen is vasten noodzakelijk. Geen luxe.
Eens vroegen de Farizeeën aan Jezus waarom zijn leerlingen niet vasten. En het antwoord van Jezus: ‘Kunnen de bruiloftsgasten soms vasten zolang de bruidegom bij hen is? Zolang ze de bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten. Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen is weggenomen, en dan, op die dag, zullen ze vasten.’
Zolang Jezus bij hen is dragen de leerlingen geen eindverantwoordelijkheid. Jezus is er, en waar zij falen, lost hij het wel op. Een voorbeeld daarvan vinden we in het evangeliefragment waar Jezus zijn leerlingen uitzendt, als gangmakers voor zijn komst. Het gelukt hun wonderlijk. Tot op het moment dat ze één boze geest niet kunnen uitdrijven. Ze melden dat aan Jezus, die de duivel met succes uitdrijft. Op de vraag van de leerlingen waarom zij het niet konden, antwoordt Jezus: dit soort kan alleen worden uitgedreven door bidden en vasten.
Hiermee wordt door Jezus het belang van het vasten onderlijnd. Wanneer het gaat om het rijk van God, is vasten noodzakelijk. Hij die de strijd aangaat tegen het boze moet er zelf los van staan. En dat kan pas door zelftraining.
Vasten dus om vaardig te zijn om mee te werken aan een betere wereld. Zo gezien is vasten geen luxe, maar noodzaak. En het is goed dat we ons dat vandaag klaar voor de geest houden, bij de start van onze tocht naar Pasen. Aan allen een gezegende oefentijd om als volwaardige christenen Jezus’ beweging mee te dragen.
Wim van Stiphout, inleiding
Jan Moriaux ofm, preekvoorbeeld