- Versie
- Downloaden 44
- Bestandsgrootte 381.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 12 oktober 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
2 november 2020
Allerzielen
Lezingen: Jes. 25,6a.7-9; Ps. 23; Apok. 21,1-5a.6b-7; Luc. 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a (Eucharistieviering I – Eucharistieviering II en III zijn verschenen in respectievelijk jaargang 2018 en 2019)
Inleiding
De lezingen van Allerzielen zijn zo gekozen dat ze elk een ander aspect laten zien van de hoop op en verwachting van een betere toekomst. Bij Jesaja gaat het om de erkenning dat JHWH redt. Psalm 23 roept het beeld op van de veilige bescherming door de Heer in ons leven, terwijl Openbaring de woorden van Jesaja als het ware herneemt en spreekt van de ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde’. Lucas ten slotte getuigt van de overwinning van het leven op de dood.
Jesaja 25,6a.7-9 – De Heer heeft ons gered
Het boek Jesaja bestaat uit een compositie van teksten die in verschillende perioden ontstaan zijn. Het gedeelte van deze dag maakt deel uit van wat de ‘Apocalyps van Jesaja’ wordt genoemd (Jes. 24–27), die van later datum is dan de tekst waarin het ingevoegd is, Proto-Jesaja (1–39) uit de achtste eeuw voor Christus. In die tijd verkeert Israël in een politiek gevaarlijke en ongewisse situatie. De machten die Israël bedreigen krijgen van Jesaja te horen dat ooit hun rol is uitgespeeld (Jes. 13–23).
Jesaja 24–27 handelt vervolgens over de toekomst die dan aanbreekt. In hoofdstuk 24 horen we dat de Heer de aarde verwoest en overhoop haalt om uiteindelijk zijn koningschap te vestigen op de berg Sion en in Jeruzalem (24,23). Op zo’n vreugdevolle belofte klinkt een gepast danklied (25,1-5). Dan horen we hoe deze tijd, als de Heer koning is, er uit zal zien, de lezing van vandaag. Die tijd heeft een breed perspectief: de Heer richt een fantastisch feestmaal aan, en de tekst schroomt niet om het rijke menu tot tweemaal toe te vermelden: uitgelezen gerechten, belegen wijnen (v. 6b, weggelaten uit de lezing).
Maar er is meer: het feest beperkt zich niet tot Israël. De Heer God zal zelf de sluier van de ogen van de volkeren weghalen: ook zij zullen hem in volle glorie kunnen zien. Hij vernietigt de dood en wist ieders tranen. Het zijn de woorden van de Heer zelf (8). Wordt het voorafgaande danklied (1-5) in de ik-vorm gezongen, nu wordt de lofzang verbreed, en nu kan worden gezegd: Hij is redder, de Heer op wie wíj hoopten (2x), Hij is ónze God (9).
Psalm 23 – De Heer is mijn herder
Het opschrift van Psalm 23 geeft de aanwijzing dat we mogen bidden vanuit het perspectief van David. De psalm wordt gesproken vanuit ‘ik’, die zich richt tot anderen. Deze woorden (v. 1-3; v. 6) omramen het middenstuk, vers 4-5, waarin de dichter de Heer zelf aanspreekt. De ik-persoon is als een schaap, dat door een herder geweid wordt. De herder is de Heer, zo laat het eerste vers van de psalm al weten. En ik ben het schaap. Eten, drinken, rust worden mij door de herder gegund. U, zo spreekt de bidder hem aan, de Heer, geeft mij vertrouwen op mijn pad. Zelfs voor dood en duisternis voel ik geen angst, want ik put moed uit uw leiding, uw stok en staf. Bij u is sprake van overvloed: een gedekte tafel, de beker tot de rand gevuld en zelfs het koninklijke teken van de zalving vallen mij ten deel. Als ik mijn weg ga door het leven, volgen de goedheid en liefde van de Heer mij. Dat geeft het vertrouwen dat waar ik ook ga, ik altijd bij de Heer mag en zal thuiskomen.
Apokalyps 21,1-5a.6b-7 – Hij maakt alles nieuw
Het boek Apokalyps is geschreven in een stijl die van de lezer enige bekendheid vraagt met de gebruikte woorden en symbolen en met de situatie waarin deze beelden en visioenen functioneren. De Apokalyps kwam tot stand in een tijd waarin de christenvervolgingen volop plaatsvonden. Daar geeft het boek commentaar op en meer nog, het spreekt de lezers moed in. De schrijver sluit in onze lezing aan bij de woorden van Jesaja. Uiteindelijk zal de ellende waaronder de gelovigen lijden over zijn. God zelf maakt alles nieuw (Apok. 21,5a). De oude wereld is voorbij en Gods tijd breekt aan: een nieuwe stad daalt uit de hemel neer en God woont onder de mensen. Ook hier worden, zoals in Jesaja, de tranen van de ogen gewist, is alle rouw en smart voorbij en bestaat zelfs de dood niet meer (21,4). God omgeeft het nieuwe Jeruzalem: Hij is het begin en einde, alfa en omega, ieder woord dat opgeschreven staat (21,5b, niet opgenomen in de lezing). Ieder woord waarin wij, zijn kinderen, bestaan (21,7).
Lucas 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a – Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt.
Het evangelie vertelt het sterven en de begrafenis van Jezus, en de ervaring van het lege graf: ‘Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt’. Dit dramatische verhaal wordt in deze verkorte versie teruggebracht tot de kern, maar tegelijk bijna gereduceerd tot een split-second waarin leven de dood op de voet volgt. Dat bij Jezus’ kruisdood een centurion ziet: ‘Waarachtig, die man is een Rechtvaardige’, dat mensen rouwen om wat zij zien, dat zijn vrienden en vrouwen die hem volgen op een afstand getuige zijn, raakt zo uit beeld. Ook blijft onderbelicht dat er nadruk ligt op het werkelijk doodzijn van Jezus, zoals blijkt uit de beschrijving van zijn begrafenis.
Het is van belang te letten op de rol van de vrouwen uit Galilea (Luc. 23,49.55; 24,6). Ze volgen Jezus, zij zijn getuigen van zijn dood (23,49) en zien dat hij in het graf wordt gelegd (23,55). Zij zijn ook de eerste getuigen van het lege graf. De steen is weggerold. Twee mannen in witte gewaden leggen haar uit dat ze Jezus op de verkeerde plaats zoeken: niet bij de doden, maar bij de levenden. De mannen dragen blinkende kleding, zoals ook Jezus toen hij van uiterlijk veranderde en sprak met Elia en Mozes (9,28-31). Zij brengen de vrouwen de woorden van Jezus zelf in herinnering: dat hij gesproken heeft over zijn lijden, sterven, en opstanding op de derde dag (24,7; 9,22.44). De profielschets die Petrus in Handelingen 1,21-22 geeft van een apostel, als opvolger van Judas, zou bij deze vrouwen passen. Dat wordt nog versterkt doordat zij zich ook daadwerkelijk Jezus’ woorden herinneren. Daar kunnen de elf en alle anderen van leren, zij denken namelijk dat de vrouwen onzin uitkramen (24,9-10). De evangelist zal kort hierna via de Emmaüsgangers opnieuw laten zien hoe Jezus’ lijden, dood en verrijzenis verhelderd worden in Wet en Profeten, Mozes en Elia.
Lucas legt naast Matteüs en Marcus een eigen accent in de kruisigingsscène. Matteüs en Marcus laten weten dat Jezus aan het kruis citeert uit Psalm 22: ‘God mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ (Mat. 27,46; Mar. 15,34). De door Jezus ervaren Godverlatenheid is pijnlijk. Lucas laat Jezus juist zien in een groot Godsvertrouwen: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest’ (Ps. 31,6). Zoals Jezus als twaalfjarige weet dat Hij bij zijn Vader moet zijn (Luc. 2,49), zo kan hij zich nu aan de handen van die Vader toevertrouwen. Deze verschillende psalmcitaten aan het kruis (we laten Johannes buiten beschouwing) laten zien hoe doodsangst en vertrouwen-hebben dicht bij elkaar liggen.
Ten slotte: vóór het sterven van Jezus valt de duisternis over de aarde. Het voorhangsel van de tempel scheurt middendoor. De associatie met Jesaja kan ons niet ontgaan. De sluier wordt van onze ogen gehaald, en wij kunnen zien. Precies door dat moment van dood opent zich een nieuwe toekomst van leven. Het licht zal doorbreken, ’s morgens heel vroeg op de eerste dag (24,1). Een nieuwe schepping. Zoek dan de levende niet bij de doden. Want hier is hij niet, hij is tot leven gewekt!
Preekvoorbeeld
Als pastor mag je present zijn bij de scharniermomenten in een mensenleven. Dat maakt het beroep ook heel mooi en zinvol. Je mag kinderen die in grote vreugde door hun ouders ontvangen zijn kennis laten maken met een veel grotere gemeenschap waar ze bij gaan horen: de wereldwijde kerk van Jezus Christus met haar plaatselijke afdeling, de parochie en de mensen die daar wonen. Maar als mensen de liefde van hun leven hebben ontmoet komen ze ook bij je met de vraag of je getuige wilt zijn van hun huwelijk. En dan sla ik maar een aantal gebeurtenissen over en kom ik bij het overlijden van mensen.
Soms is er sprake van een mooi, lang leven en het sterven op hoge leeftijd. Dan kan er ook sprake zijn van dankbaarheid voor dit leven. Er is ook gemis natuurlijk, maar zo gaat het in een mensenleven: je wordt geboren, je leeft en geeft je leven weer terug aan je Schepper. Soms heb je te maken met dodelijke ziekten en sterft iemand op een naar onze maatstaven veel te vroeg moment. Dat kan zijn na een pijnlijk en slopend ziekbed, waarbij kinderen noch volwassenen worden gespaard.
Er zijn ook overledenen waarbij je na het telefoontje van de nabestaanden haast de maag omdraait. Een jonge echtgenote, moeder van een kindje, op handen gedragen door haar eveneens jonge man. Zomaar weg door een hartstilstand. Gereanimeerd, maar na een paar dagen tussen hoop en vrees toch overleden. Wat moet ik hier nou gaan zeggen? Woorden van troost zijn er dan gewoon niet. Alles wat je zou kunnen zeggen klinkt al banaal in je eigen oren. Ik kom dan aarzelend het huis binnen van de overledene. Geef zwijgend een hand of een knuffel en laat weten dat ik niets te melden heb. Alleen mijn eigen verbijstering. Dan durf ik het woord God al niet eens uit te spreken. Ook niet dat ik hun verdriet zou begrijpen, want dat is eenvoudigweg niet waar!
Het verlies van iemand die je lief is, is een schok waarbij alles overhoop ligt in je geest en in je ziel. Het dringt maar heel langzaam tot je door dat hij of zij er niet meer is. Hoe is dat mogelijk? Eén zwart gat is de toekomst. Zul je niet helemaal gek worden van verdriet? Hoe graag zouden we dat ene verschrikkelijke moment willen terugdraaien en het geluk weer omarmen.
U kent misschien dat mooie lied van Jenny Arean en Frans Halsema wel: vluchten kan niet meer. Dat gaat over de ondergang van ons milieu, maar dat geldt ook voor rouw na een sterfgeval. Nee, vluchten kun je niet voor verdriet. Misschien zou je het wel willen wegduwen, maar op onverwachte momenten is het opeens weer daar. Verdriet heeft tijd nodig. Hoe lang? Geen mens kan het je zeggen, maar van je omgeving vraagt het ook tijd. Dat mensen bij je blijven komen. Dat je er na een tijd nog op terug mag komen. Dat er naar je geluisterd wordt. Dan nog moet jíj de weg van de rouw gaan, op jouw manier!
De Kerk heeft zich vanaf de vroegste tijd bekommerd om de dood. De heilige Augustinus, bisschop van het Noord-Afrikaanse Hippo schreef rond het jaar 420 een boekje dat in vertaling heet: Wat kunnen wij voor de doden doen? In dit boekje gaat het over de zorg voor de lichamen van de overledenen. Het lichaam is immers hun werktuig geweest voor allerlei goede werken. Een kledingstuk, een ring of iets anders van een overleden vader of moeder heeft voor de kinderen des te meer waarde naarmate hun liefde voor de ouders groter is. En is het lichaam niet meer dan een kledingstuk! Het behoort tot het wezen zelf van de mens! Daarom wordt het lichaam van de overledene in de uitvaartviering met grote eerbied behandeld. Het staat hier centraal vooraan op een ereplaats. Het lichaam wordt bewierookt en met het water van de nieuwe doop tot een eeuwig leven bij God besprenkeld. Daarom ook brengen we het lichaam daarna weg om het eerbiedig toe te vertrouwen aan het vuur of in een nieuw graf neer te leggen. Daarom verzorgen wij de graven van onze doden speciaal op deze dag nog jaren later.
De dood herinnert ons eraan hoe groot het mysterie van leven en dood is. In ons dagelijkse leven staan we er vaak niet bij stil, maar door de dood van een geliefde mens worden we stil gezét. Dat we er zijn, dat alles bestaat… het is één groot geheim. Voor ons, mensen die willen leven in geloof, verwijst dit geheim naar de Bron van alle leven, naar God. Oneindig ver gaat dit geheim ons te boven. En toch is het nabij, is God nabij, daarvan getuigt heel de Schrift. In steeds weer andere verhalen en beelden wordt ons aangezegd: je bént niet alleen. Er is een goddelijke Aanwezigheid náást je, áchter je, voor je uít, ín je. Een herder, een metgezel. Vertrouw je aan die Aanwezigheid toe, open je ervoor. Je wordt getroost, óók in je diepste leed.
Uit het boek Openbaring hoorden we: ‘En hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn. Geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’ Met moederlijke, vaderlijke zorg droogt God onze tranen. Ook Jesaja gebruikt dat beeld. Er zal een maaltijd zijn voor alle volken, een feestmaal van recht en troost voor alle mensen die nu nog gebrek en onrecht lijden. Hun tranen worden afgewist, het floers dat de volken nog bedekt zal worden verscheurd, de dood vernietigd. De profeet blikt niet in de toekomst, maar schouwt in de diepte. Hij ziet goddelijk verlangen, hij ziet hoe deze wereld is bedoeld: recht en vrede voor iedereen.
Mooie woorden, zou je kunnen zeggen, maar wat heb ík eraan, ik die nu leef met een schurend gemis in mijn hart, een leegte die pijn doet? Wat helpen mij die oude verhalen, nu? Een visioen van vrede, terwijl er overal pijn en strijd is? Waar gaat dit over? Draaien we onszelf geen rad voor ogen? Je zou ook iets ánders kunnen zeggen, kunnen probéren, kunnen bìdden: Als het echt waar en betrouwbaar is, God, van dat feestmaal en dat u alle tranen zult afwissen… wil het me dan laten zíén en laten vóélen, nu ik zelf niet meer weet hoe vérder. Als u een herder bent, wil me de weg dan wijzen door dit donkere dal. Zoals Jezus, die, aan het eind van zijn krachten, toen hij zich van God en alle mensen verlaten voelde, tóch bad: Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.
En toen is hij, óver de onverbiddelijke grens van de dood, het Léven binnengegaan. Het lege graf getuigt daarvan. Hij is verrézen, zegt de engel, voorgoed opgenomen bij God. Woorden over een góddelijke werkelijkheid die óns verstand te boven gaat, maar waar je je aan mag toevertrouwen. Al het oude is voorbij, klinkt de Stem in het boek Openbaring, Zie, ik maak alles nieuw. We worden bemoedigd, misschien mag je wel zeggen: uitgedaagd, om het erop te wagen met die Stem, om stap voor stap te gaan door het dal van diepe duisternis. Een gezel gaat naast ons en voor ons uit, een herder die ons behoedt en leidt, nu en later.
En ook al dacht je dat het nooit meer anders worden zou, het leven neemt je weer mee in nieuwe gebeurtenissen en ontmoetingen. Je verdriet wordt een onderstroom, in je ziel slijt een bedding uit. Je raakt er langzaam mee vertrouwd. Je weet daardoor hoe ánderen te troosten in hun verdriet. En gaandeweg, dag na dag, wordt de lege plek in je hart tot ruimte, ruimte voor de schat aan herinneringen aan de geliefde, de geliefden, van wie je afscheid moest nemen. Een schat in je hart die je altijd met je meedraagt.
Bidden we om Gods nabijheid voor ieder die verdriet heeft. En dat we elkaar tot steun kunnen zijn.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld Paul Verheijen