- Versie
- Downloaden 24
- Bestandsgrootte 303.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
2 november 2015
Allerzielen
Lezingen: Wijsh. 4,7-15; Ps. 23; 1 Tess. 4,13-14.17b-18; Joh. 11,17-27 (B-jaar)
Inleiding
Wijsheid 4,7-15
De wijsheidsliteratuur lijkt een vroege variant van onze ervaringskatechese. Waarbij in bijbelse geschriften nauwelijks onderscheiden wordt tussen religieuze en profane, of minstens neutrale ervaring, God of ‘de goden’ zijn vanzelfsprekend opgenomen in de ervaring van de wereld en het leven om ons heen. En Wijsheid is ondenkbaar zonder daarbij aan een goddelijke verwantschap of zelfs oorsprong te denken.
Nadat de ‘goddelozen’ zijn besproken (1,16vv), staat van af 3,1 het lot van de rechtvaardigen centraal. Aan het woord ‘echter’ (3,1 Grieks de) hoor je dat dit heel anders uitvalt. Tegenover de positieve verwachting omtrent het lot van de rechtvaardigen staat het lot, of de mening van goddelozen. De tegenstelling werkt verhelderend.
De opening: ‘De rechtvaardige echter vindt rust’ doelt niet op de rust van het dolce far niente, of van RIP (Requiescat In Pace) alsof alles voorbij is, zoals de verzen 3,1-3 duidelijk maken. Veeleer denkt de schrijver aan een leven-in-rust, zoals Israël beloofd was nadat ze uit het slavenhuis Egypte kwamen – zonder onderdrukking en discriminatie (bv. Deut. 3,20).
Leven kun je niet alleen naar z’n lengte beoordelen. Al denkt men vaak dat lengte een teken van Gods welgevallen is en jong sterven een straf Gods. De kwaliteit van een leven is belangrijker dan de kwantiteit! En bij kwaliteit hoort ‘verstandigheid’ en ‘onbesproken gedrag’. Misschien als troost voegt hij toe dat God deze deugden maar mooi beschermd heeft door de rechtvaardige jong te laten sterven. Een variant van onze spreuk dat God degene die hij liefheeft vroeg tot zich haalt. Want anders wordt de verleidelijkheid om het anders te gaan doen, misschien te groot.
Maar de schrijver weet dat hij hiermee iets aansnijdt dat niet als logische conclusie beredeneerbaar is, maar tot de hoop, tot het geloof in God behoort. Een God die, ongelooflijk, met ‘genade en barmhartigheid’ verbonden is, zoals de geloofsbelijdenis in Exodus 34,5-7 uitspreekt. Overigens, maar dat staat los van deze verzen, pleit B. Standaert in zijn Dominicuslezing (2015) voor een aangepaste wijsheid in onze tijd. Een wijsheid die methode en inhoud tegelijk is. Die een levenskunst is waarbij verstand en wil, theorie en praktijk onlosmakelijk in elkaar passen.
Psalm 23
Leg je het accent op ‘Heer’ of op ‘herder’? Paus Franciscus legt het op ‘herder’ als hij zegt dat kerkelijke leiders ‘de geur van de schapen’ (Evangelii Gaudium 2) zouden moeten hebben en legt het op ‘Heer’, als hij zegt dat wij geen ‘controleurs van de genade’ moeten zijn. (EG 46-49). Het woord ‘herder’ roept op dat de deur nooit dichtgegooid wordt, dat een herder altijd op de uitkijk staat.
En zelfs als dat anders zou zijn – en dat gebeurt – blijft staan dat de Heer mijn herder is. Hij ruikt naar mij, is als een vader en moeder. Het ontbreekt mij aan niets! Soms denk je: hoe kun je dat nu zeggen: het ontbreekt me aan van alles. Zeker op Allerzielen, als ik aan zo veel mensen denk die mij ontbreken. Hoe kun je dan bidden: Het ontbreekt me aan niets? Of probeer ik, proberen wij, als geloofsgemeenschap daarmee steeds weer biddend en hopend te zeggen dat hoewel het ons aan van alles, en zeker aan onze dierbaren, ontbreekt, we toch geloven dat de Heer onze herder is? Dat hij onze geur met zich mee draagt, zoals we ervaren in het meeleven van mensen, hun bezoekjes, hun troostende, bemoedigende, steunende woorden? Dat verandert onze situatie niet maar maakt het wel anders. En dat hij ook nog mijn herder is als anderen het laten afweten.
Bij een hertaling van deze bijbelse psalm springen – zeker op Allerzielen – bepaalde accenten soms bijna nieuw naar voren. Zo benadrukt G. Smit in ‘Jij bent mij zo nodig’, (in Leven en Gedichten) hoe mensen gestalte geven aan Gods herderschap – en betoont A. Korteweg in De grazige weiden de grote kloof tussen een aangeprate angst voor God en het vertrouwen van ‘het ontbreekt mij aan niets’.
1 Tessalonicenzen 4,13-14.17b-18
Blijkbaar verwachtten de eerste christenen dat de gekruisigde en opgestane Heer zeer binnenkort zou terugkomen. En dat er dan ook voor hen, net als voor de verrezene, geen dood meer zou zijn. Maar hoe moet dat dan met degenen die in de tussentijd gestorven zijn? Vallen die dan niet uit de verrijzenis-boot??
Wees gerust, zegt Paulus, ook zij zullen ‘voor altijd samen zijn met de Heer’ (4,17). Een troostvolle gedachte, maar ik denk dat wij dat hele tijdsschema achter deze vraag, kwijt zijn. Wij vragen veeleer wat ‘samen met de Heer zijn’ betekent, dan dat we naar het lot van een specifieke groep vragen.
Zie: H. Janssen/K. Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 25.28-30
Johannes 11,17-27
Maarten ’t Hart benadrukt de absurditeit van dit verhaal en concludeert: ‘het is een wonder dat er nog steeds mensen zijn die dit geloven’. Maar misschien maken de absurditeiten van het begin af aan duidelijk dat het verhaal niet aan de logica van tijd en ruimte, van oorzaak en gevolg gemeten (en geloofd) moet worden. Het is een verhaal; het gaat niet om begrippen of definities; een verhaal dat ons mee wil nemen om te verstaan wie Jezus is en hoe hij zich verhoudt tot de heerlijkheid van de Vader.
Jezus stelt zijn leven in de waagschaal voor zijn vriend Lazarus. Realiseert wat hij elders zegt: ‘De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft’ (15,13 en vaker). Het Lazarus-verhaal is in deze zin een compacte samenvatting van zijn leven.
Hij komt bij Marta en Maria, twee zussen, twee wijzen van geloven. Marta gaat hem tegemoet – Maria blijft thuis.
Op Marta’s vertrouwvolle – en verwijtende – begroeting: ‘HEER, als u hier was geweest zou mijn broeder niet gestorven zijn’, verklaart Jezus dat ze niet moet denken aan opstanding op het eind der tijden. Geloof in hem maakt levend. Hier en nu! Daar kan geen dood wat aan veranderen. En geloof in hem maakt de dood irrelevant; maakt ‘opgewekte’ mensen. Marta stemt daar gelovig mee in – maar of ze het snapt? (Ik denk aan hoe ze verderop reageert.) Alles gebeurt in de serene rust van een geloofsbelijdenis – je voelt geen emotie.
Dan gaat Maria, nadat haar zus haar over de aanwezigheid van de ‘Meester’ heeft geïnformeerd, naar hem toe, ontmoet hem op dezelfde plek als Marta en zegt precies dezelfde zin. Maar nu volgt geen geloofsgesprek, maar ze toont verdriet, weeklaagt, net als de andere aanwezigen.
Dat en het verwijt ‘Als u hier was geweest…’ wekt Jezus’ kwaadheid op: Hij wil naar Lazarus en huilt ook zelf. De mensen mompelen goed en kwaad over hem en verhogen daarmee de spanning: wat gaat hij doen?
Bij het graf protesteert Marta, terwijl Jezus, net als in 11,4 deze situatie als kans ziet om de kracht van geloof (in hem) te laten zien. Geloof waarin de heerlijkheid Gods zichtbaar wordt.
Op Jezus’ woord komt Lazarus uit het graf – de doodskleren nog aan. Is dat om te zeggen dat degene die verbonden is met Jezus wel sterft, maar toch zal leven, en dat de gelovige in eeuwigheid niet sterft?
We ontmoeten Lazarus nog eenmaal in hoofdstuk 12 – dan verdwijnt hij van het toneel. Hij heeft laten zien wat geloof in de Heer (11,21.32) betekent.
Literatuur
A Grün, (Wonen in het huis van liefde, 20-21) refereert aan Dostojewski die in Schuld en Boete de liefde van Sonja met de opwekking van Lazarus verbindt.
Vincent van Gogh schildert bij De Opwekking van Lazarus niet Christus, maar een grote gele zon. In zijn interpretatie overstijgt het verhaal de dimensies van historiciteit, plaats en tijd (A.Wessels, Het evangelie volgens Vincent van Gogh, Ten have 119-20).
Van Chaim Potok wordt verteld dat zijn moeder hem zei: ‘Chaim, ik weet dat je schrijver wilt worden. Maar waarom geen chirurg – hart of hersenen? Je zult veel verdienen, maar bovenal: je kunt mensen redden van de dood. Zijn antwoord zou geweest zijn: ‘Ma, ik wil mensen niet redden van de dood, ik wil ze leren leven!’ Zijn antwoord duidt een richting aan om Jezus’ woord: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven, wie in mij gelooft...’ te verstaan.
Henriëtte Roland Holst schreef:
Dit ene weten wij en aan dit één
houden we ons vast in de duistere uren:
er is een Woord, dat eeuwiglijk zal duren,
en wie ’t verstaat, die is niet meer alleen.
Die is niet meer? Die is niet meer alléén!
Preekvoorbeeld
Op een dag als deze worden onze gedachten heel sterk gericht op onze overledenen. Mensen die ons dierbaar zijn, mensen die een rol speelden in ons leven, mensen die we niet meer weg kunnen denken. Verdriet, dankbare herinneringen, heimwee naar hun aanwezigheid wisselen elkaar af. Er zijn nogal wat mensen die in je leven een rol gespeeld hebben en blijven spelen, ook al zijn ze gestorven. Op deze dag zijn we ons dat sterker bewust, ruimen we er tijd en aandacht voor in. We hebben van hen heel wat liefde en inspiratie mogen ontvangen.
In de eerste lezing, uit het boek der Wijsheid, wordt gesproken over de zielen der rechtvaardigen. Mensen die, ook al zijn ze gestorven, nog steeds voortleven. Ja, in Gods hand zijn, leven bij God. Ook al was hun sterven een ramp, een groot verlies. Zij, de rechtvaardigen, leven bij God. Zijn in vrede. Een sterke overtuiging dat de rechtvaardige voortleeft bij God. Omdat hij geleefd heeft vanuit het leven van de Rechtvaardige, God zelf. Dit staat in schril contrast met de goddelozen, mensen die er zo maar op los geleefd hebben, zonder zich om God en gebod te bekommeren. In onze ogen gaat het die mensen vaak beter af, leven ze langer, overkomt hen minder en worden ze minder gekweld door ellende en maken ze zich minder zorgen om anderen.
Het boek Wijsheid wil ons bijbrengen dat een leven niet beoordeeld moet worden op de lengte er van, maar op zijn kwaliteit. Dat kan troost geven. Kijk meer naar de wijze waarop iemand met zijn leven is omgegaan. Of woord en daad wel in overeenstemming waren met elkaar. Of iemand geleefd heeft vanuit vertrouwen en barmhartigheid. Dat kan rust en vrede geven, ook al is iemand gestorven. Het leven is de moeite waard geweest, waardevol. Dat zal het verdriet niet altijd minder maken, maar wel de ervaring versterken dat de ander nog dicht bij ons is, een deel van ons leven is. Voor ons leeft hij nog. Een bron van geloof, geloof dat onze dierbare nu bij God is.
Ten tijde van de apostel Paulus worstelden de gelovigen met de vraag of de mensen die gestorven waren niet slechter af waren dan de levenden. Want men verkeerde in de veronderstelling dat de Heer spoedig zou terug keren, om allen die nog leefden in zijn zegetocht met zich mee te voeren. Ze geloofden dat het einde der tijden nabij was. Dat degenen die het overleefd hadden Christus tegemoet zouden gaan, maar dat de gestorvenen, in hun graven, achter zouden blijven en aan zijn intocht geen deelachtig zouden hebben. Paulus troost de mensen dat ook de gestorvenen als de Heer uit de hemel neerdaalt met hem zullen zijn.
Naarmate de eindtijd uitbleef, raakte deze vraag op de achtergrond en ik denk dat wij ons daar ook niet druk over maken. Veel meer zullen we ons de vraag stellen, hoe dat leven bij God, in God zijn, zal zijn. Want veel voorstellingen over hemel en hiernamaals, doen het niet meer. We kijken ernaar als naar schilderijen uit vervlogen tijden, die van Jeroen Bosch bijvoorbeeld.
Leven bij God. Soms kunnen wij mensen daar iets van ervaren of vermoeden en wel op die momenten dat we helemaal opgaan in de liefde, in de ander of in God. Op die momenten dat we onszelf helemaal vergeten en er geen sprake meer is van tijd en hier en nu. Soms mogen we dat ervaren, zien soms even, in intense momenten van liefde. Wanneer we ons zielsverbonden voelen.
In het verhaal van Lazarus valt op dat Jezus vol medelijden bewogen voor het graf van Lazarus staat. Naast alle discussies met Maria en Marta over dood en verrijzenis, waarbij de eeuwige discussie in die tijd tussen Sadduceeën en Farizeeën over het wel of niet van de verrijzenis, de mogelijkheid van een leven na de dood, zeker een grote rol gespeeld zullen hebben, presenteert Jezus zichzelf als Gever van Leven. Zoals hij steeds in zijn leven zich gegeven heeft als Gever van Leven. Zowel aan de blinde als aan de lamme en de stomme, zo manifesteert hij zich hier als Gever van Leven ook aan een gestorvene. Hiermee laat hij nog meer zien, dat hij een Zoon van God is, goddelijk is. Daardoor zal dit optreden zijn tegenstanders nog kwader maken, waardoor ze nog meer motief hebben om te laten zien dat hij geen ‘eeuwig leven’ heeft. Door hem ter dood brengen.
Geloven in Jezus, delen in zijn leven, gaat over de grens van de dood heen. Delen in zijn liefde betekent: over de grenzen van het eigen ik heen leven geven aan de ander. En daarin de Levende te ontmoeten. ‘Ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was vreemdeling en jullie namen mij op, ik was naakt en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat in de gevangenis en jullie kwamen mij opzoeken.’
Ook hier gaat het om leven geven over eigen grenzen heen. Wanneer wij, in navolging van Jezus ‘leven geven’, wordt de dood steeds minder angstwekkend. Leren we leven vanuit een liefde die geen grenzen kent en die van alle tijden is. Vandaag mogen we dankbaar zijn om die vele mensen die ons geïnspireerd hebben, ons leven gegeven hebben. Ook al kan het gemis groot zijn, het verdriet moeilijk te dragen. Het is goed hen te herdenken vanuit het geloof en het vertrouwen dat ze nu leven bij God.
dr. Henk W.G. Bloem, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld