- Versie
- Downloaden 24
- Bestandsgrootte 300.70 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 november 2014
Allerzielen
Lezingen: Jes. 25,6a.7-9; Ps. 23; Apok. 21,1-5a.6b-7; Luc. 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a (Eucharistieviering I)
Inleiding
De selectie van de lezingen voor vandaag vertoont het karakter van een knipselkrant. Te kust en te keur zijn verzen weggelaten. Verzen die wel degelijk van betekenis zijn, zoals verderop zal blijken. Voor ons commentaar maken we gebruik van de NBG-vertaling vanwege de woordherhaling die vrijwel geheel intact gelaten is. Deze zet ons op het spoor van belangrijke motieven en kernthema’s.
Jesaja 25,6a.7-9
We bevinden ons midden in de zogenaamde kleine Apokalyps van Jesaja, (Jes. 24–27), die volgt op de profetieën tegen de volken (Jes. 13–23). Met een aantal motieven uit deze kleine Apokalyps wordt de basis gelegd voor het verstaan van de andere lezingen van deze dag.
De Heer verwoest de aarde en keert haar ondersteboven. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners. Het verbond is verbroken door corruptie en trouweloosheid (Jes. 24,1-6; vgl. 1,2-9 en 6,8-13).
Maar er is sprake van ommekeer. Vanaf de zee klinkt gejuich over de majesteit des Heren. Een gejuich dat zich uitbreidt vanaf de zoom van de aarde over de kustlanden (Jes. 24,14vv). Maar eerst moet er nog een tweedeling voltrokken worden.
God zal ‘bezoeking brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen op de aardbodem’ (Jes. 24,21vv). God zélf zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem en ‘er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten’ (Jes. 24,23). Dan heft de ik-figuur uit het boek Jesaja een danklied aan, ‘want Gij zijt voor de geringe een Sterkte geweest, een Sterkte voor de arme toen hij benauwd was. Een Schuilplaats en een Schaduw’ (Jes. 25,4v).
En de Heer zal, gezeten op de Sionsberg, een feestmaal aanrichten voor alle volken. Een feestmaal van mergrijke, vette spijzen én belegen wijnen (wel wat zuinigjes om juist dit vers – 6b – weg te knippen!)
Op deze berg zal de Heer de sluier vernietigen die alle volken bedekt. Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de tranen van alle aangezichten afwissen. En men zal zeggen: ‘Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen’ (Jes. 25,9). Ja: ‘Herleven zullen uw doden – ook mijn lijk – opstaan zullen zij. Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof!’ (Jes. 26,19vv).
Psalm 23
Ook in Psalm 23 komt er een ik-figuur aan het woord. De context van waaruit hij spreekt is vergelijkbaar met die uit de kleine Apokalyps van Jesaja: het dal van de schaduw des doods (Ps. 23,4; vgl. de onmiddellijk voorafgaande psalm waarop Psalm 23 aansluit als een lied van bevestiging en vertrouwen). Maar ook hier heeft de ‘ik’ niets te vrezen, want God is zijn stok en zijn staf, zijn Herder: ‘Gij zijt bij mij’ (vv. 1.4). Ja, ook voor hem wordt er een maaltijd aangericht, voor de ogen dit keer van de belagers, met een beker overvloeiend van wijn! (v. 5; vgl. Jes. 25,6 en 65,13v). Leven, tot in lengte van dagen (v. 6). Dat is het perspectief.
Apokalyps 21,1-5a.6b-7
Met het eerste vers van deze lezing bevinden we ons weer volledig in de context van het boek Jesaja. ‘Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, aan wat vroeger was zal niet gedacht worden ... en daarin zal niet meer gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw’ (Jes. 65,17vv; vgl. Jes. 25,8 bovenvermeld). De Apokalyps van Johannes vervolgt aldus:
3b. Zie, de tent van God is bij de mensen
en hij zal bij hen wonen
en zij zullen zijn volken zijn
en God zelf zal bij hen zijn,
4. en hij zal alle tranen van hun ogen afwissen
en de dood zal niet meer zijn,
noch rouw, noch geklaag,
noch moeite zal er meer zijn
...
7. Wie overwint zal deze dingen beërven,
en ik zal hem een God zijn,
en hij zal mij een zoon zijn.
We herkennen de eerder genoemde motieven (voor v. 4 vgl. Jes. 25,8). Ook de setting is vergelijkbaar. Ook hier een ik-figuur. Hij ziet ‘een grote witte troon en hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de hemel en de aarde vluchtten’ (Apok. 20,11; 21,2; vgl. Jes. 25,6).
Het zijn deze motieven die de sleutel vormen voor het verstaan van de lezingen van deze dag. God zal bij ons mensen zijn, de dood wordt vernietigd en de schepping wordt hersteld in zijn oorsprong: leven in al zijn volheid. Met bovendien in vers 7 het motief van de Zoon. Dat wijst al vooruit naar de lezing uit het evangelie van Lucas.
Met zoveel overeenkomst dient zich ook de vraag aan, hoe we een apocalyps het beste kunnen verstaan. Als een boodschap voor de eindtijd, van heil buiten onze concrete tijd, ná dit leven ? Of een boodschap vanuit een vreemd en uitvergroot ‘buiten’-perspectief, kijkend naar déze tijd, ónze tijd, óns leven, hier en nu ...? Of misschien wel beide?
Voor welk perspectief we ook kiezen, centraal in alle lezingen van deze dag is het herstel van de gecorrumpeerde en verbroken relatie met God. Met als zeer sterk en intiem beeld voor herstel, het beeld van de relatie tussen Vader en Zoon. Zo hecht wordt bij voorkeur de verhouding tussen God en de koning van zijn keuze voorgesteld. Een relatie waarvan we de scherp omlijnde contouren en condities vinden in sleutelteksten als 2 Samuel 7, Psalm 2, Psalm 89, Psalm 110 en Psalm 132. Deze relatie brengt ons ook naar de lezing van het evangelie voor deze dag.
Lucas 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a
Opnieuw een apocalyptische setting. Vanaf het zesde uur komt er een duisternis over het gehele land (vv. 44-45). Het voorhangsel van de tempel scheurt (v. 45; vgl. Jes. 25,7v!). En Jezus roept: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’ (v. 46; voor de draagwijdte van deze verzen vgl. Ps. 31,6vv; Zach. 12,10vv). De intimiteit van de relatie Vader-Zoon wordt hier in zijn essentie getroffen. Want anders dan bij de weergave van Jezus’ sterven door Matteüs en Marcus, is er bij Lucas geen sprake van Godverlatenheid (vgl. Mat. 27,46; Mar. 15,34; beiden citeren de beginwoorden van Ps. 22; vgl. Luc. 23,34).
Van de bevestiging van deze relatie ook ná Jezus’ dood, zijn de vrouwen de eerste (oog)getuigen. Daarom is het des te pijnlijker hoe er juist hier in de tekst geknipt is. ‘Want zij bezagen het graf en hoe zijn lichaam gelegd werd’ (de weggeknipte verzen 55-56!). Maar teruggekomen bij het graf op de eerste dag van de week vonden zij het lichaam, waarvan zij gezien hadden hoe het gelegd was, niet. En het geschiedde, dat ‘Zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij haar stonden.’ Mannen met een duidelijke boodschap: ‘Wat zoekt ge de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar hij is opgewekt’ (vv. 5-6a; vgl. Jes. 26,19). Jezus gaat ons voor. Leven-bij-God is sterker dan de dood. Dat is wérkelijk leven, dwars door tijd en ruimte heen. Een perspectief voor ieder van ons.
Preekvoorbeeld
Als wij te maken krijgen met een bijzonder tragisch sterfgeval door een ongeluk of een plotselinge ziekte, voelen we ons totaal met lege handen staan. Dit zou niet mogen gebeuren, dit druist in tegen ons gevoel van de natuurlijke gang van de dingen. Twee jonge vrouwen die na een wandeling in een oerwoud niet terug komen, van wie later overblijfselen worden gevonden. Wij zijn verbijsterd. Of de ramp met het passagiersvliegtuig boven Oekraïne in juli dit jaar waarbij alleen al 196 Nederlanders de dood vonden. Wij staan verstomd en bij de talloze blijken van medeleven klinkt vaak: ‘Ik kan niets zeggen. Hier zijn geen woorden voor.’
De dood lijkt bij het leven te horen. Als je oud bent en een voltooid leven achter de rug hebt, kun je de dood aanvaarden, hoe moeilijk het ook is afscheid te moeten nemen van je dierbaren. Maar ook al lijkt de dood soms gewenst, hij blijft toch een vreemde, donkere macht die een einde maakt aan alles wat ons dierbaar en vertrouwd is, die kapot maakt wat ons het liefst is. En vooral als je midden in het leven staat, veel kunt betekenen voor anderen en voor jezelf nog veel hoopt en verwacht, dan is het letterlijk niet te vatten dat er opeens een punt achter komt. Je leven houdt op, je bent er niet meer, weggerukt uit het hele netwerk van menselijke relaties waar jij je plek in had. Daar zijn geen woorden voor. Wij mensen zijn bedoeld om te leven, God geeft ons het aardse leven om er samen iets bijzonders van te maken. We horen bij elkaar, wij hebben ons eigen plekje op de aarde, ieder van ons is een schakel in de ketting. En opeens: hij of zij is er niet meer. Een leegte die we ons niet kunnen voorstellen, waaraan we geen naam kunnen geven.
Ook de profeet Jesaja ziet in een visioen de dood komen als een verwoestende macht. Bij hem is het niet zozeer de dood als individueel lot, maar als een drama dat de hele wereld treft. Hij ziet verdriet en geweld, een aarde die verdroogt en verkommert, bewoners die onrecht doen en elkaar misbruiken. Heeft dan toch de dood het laatste woord? Moet ook de profeet dan zeggen: hier ben ik verstomd, ik heb niets te zeggen? Nee, de profeet ziet toch een lichtpuntje in de donkere tunnel, een dageraad na de lange nacht. Het is maar één woord dat hij kan zeggen en dat geeft hem houvast en hoop. Het is het woord: God.
God, u bent een toevlucht voor de geringen. God, u maakt een eind aan de macht van de duisternis. God, wij hoopten op u en u hebt ons gered. De profeet kent maar één woord dat uitkomst biedt, dat over de dood heen nieuw leven mogelijk maakt. Het is een woord dat een Naam is, een Naam die in hem zingt, een Naam die aangesproken kan worden. Want er is er één die zijn mensen niet loslaat, die niet in de steek laat wat hij zelf gemaakt heeft. Zijn Naam wordt genoemd als wij geen woorden meer hebben, zijn Naam, niet als een dooddoener of een stoplap of als een versleten cliché, maar als een onverwacht perspectief, een stap in het duister dat geen duister meer is, een kiem van nieuw leven daar waar geen dood meer is. God.
De lezingen uit de Schrift die wij op deze gedenkdag van Allerzielen hebben gehoord, getuigen van de kracht van dat woord. Jesaja ziet die God als gastheer op een onvoorstelbaar feestmaal, waar hij persoonlijk de tranen zal drogen van alle gezichten die met zoveel verdriet en pijn bij hem komen. ‘Op die dag zal men zeggen: dat is onze God; wij hoopten op hem en hij heeft ons gered’. De openbaring van de apostel Johannes gaat in diezelfde toonzetting verder. Ook hij ziet een beeld van een feestelijk en troostvol en oneindig blij samenzijn tussen God en mens: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen en hij zal bij hen wonen. Wie overwint zal deze dingen beërven, en ik, God, zal je God zijn, en jij zult mijn kind zijn.’
Waar vinden we de toegangsdeur naar dit samenzijn in God en met God? Wat is de weg naar dit leven over de grens van de dood heen? Er is er één die zichzelf de deur genoemd heeft en de weg en ook het leven. In ons stamelende en zoekende en verdrietige bestaan, heeft hij gesproken: Ik ben er, vrees niet. Hij is het Woord zelf, het woord dat andere woorden inhoud geeft en tot vervulling brengt. Jezus, het eeuwig Woord van de Vader. De evangelist Lucas vertelt ons vandaag over de dood van Jezus. Want ook hij, mens met de mensen, heeft die dood aan den lijve ervaren. Bij alle pijn en verdriet en verlatenheid heeft hij toch geweten van dat ene woord dat de kern was van zijn eigen leven: God. En daar hangend aan het kruis, heeft hij dat woord met vertrouwen uitgesproken: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’. Uiting van diep vertrouwen en volledige overgave, uiting van de unieke, intieme relatie van de Zoon met de Vader.
Op Allerzielen herinneren wij ons onze eigen doden; tegelijk kijken wij naar die Ene dode die ons is voorgegaan, door de dood heen naar het ware leven. Gedragen door zijn Vader heeft hij ons laten zien dat het aardse leven voorbij gaat, maar dat het leven in God niet voorbijgaat. Zijn verrijzenis maakt duidelijk dat het geheim van het echte leven in God ligt. Hij heeft Jezus opgewekt uit de dood, hij zal ook allen opwekken die de weg van Jezus gaan en door hem als deur binnentreden in het leven. Dat is het leven van God, de God die ons verwelkomt in een leven bij hem en in hem waar geen dood meer is. Leven-bij-God is sterker dan de dood, voorbij de dood. Dat is werkelijk leven, over de grenzen van tijd en ruimte heen. Een leven in Gods liefde en zijn licht waar ieder van ons op mag hopen.
Sprakeloos zijn wij tegenover de hardheid van de dood. Maar God neemt in die stilte het woord, zijn spreken gaat in ons verder, wij mogen ons toevertrouwen aan wat hij ons zegt: Wees niet bang, ik ben het. Hij is zelf het Woord dat leven geeft. Onze lieve overledenen zijn niet in de zwijgende stilte en de duisternis van de dood. Zij worden uitgenodigd in het grote licht thuis te komen, ze worden aangesproken als Gods lieve kinderen en met hun diepste naam genoemd. Allerzielen is het feest van de namen: hun namen die wij niet vergeten en altijd nog noemen in gebed en gesprek, maar ook van de Naam van de Heer die over hen allen is uitgesproken en die hen roept om voor altijd met hem samen te zijn. Laten wij hen vandaag gedenken, in vertrouwen op dat grote Woord van liefde.
Jo Beckers, inleiding
Johan te Velde osb, preekvoorbeeld