- Versie
- Downloaden 25
- Bestandsgrootte 299.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 november 2013
Allerzielen
Lezingen: Wijsh. 3,1-9; Ps. 116; Rom. 8,31b-35.37-39; Luc. 24,13-35 (Eucharistieviering III) en III (C-jaar)
Voor Eucharistieviering I en II verwijzen wij graag naar resp. 2011 en 2012.
Inleiding
Wijsheid 3,1-9
De verzen 1-9 uit het derde hoofdstuk van het boek Wijsheid vormen samen het eerste luikje van een serie van vier tweeluiken, die de centrale focus van het eerste deel van het boek vormen (1,1-6,21). In deze serie van vier tweeluiken wordt telkens afwisselend het lot van de rechtvaardige (vgl. 3,1-9; 3,13-15; 4,1-2; 4,7-16) en de goddeloze (vgl. 3,10-12; 3,16-19; 4,3-6; 4,17-20) beschreven.
De verzen die we hier bespreken, kunnen niet begrepen worden zonder rekening te houden met het voorafgaande hoofdstuk. Ze bieden een verdere verklaring bij de laatste verzen van het tweede hoofdstuk: ‘God heeft de mens immers geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen’ (Wijsh. 2,23 NBV). De auteur vat in dit vers het fundament waarop hij zijn eschatologische hoop vestigt kernachtig samen. De mens is niet voor niets geschapen. Hij wordt niet in de leegte teruggeworpen om terug te keren tot niets. De uiteindelijke bestemming van het menselijke bestaan is een plaats in de eeuwigheid dicht bij God, zijn Schepper. Als ‘afspiegeling van zijn eigen wezen’ is de mens bovendien vindplaats van God bij uitstek in de zichtbare wereld.
Nu de auteur het geloof in de persoonlijke onsterfelijkheid heeft meegedeeld, zal hij in de komende verzen licht werpen op enkele moeilijke paradoxen die een mensenleven tekenen. Een eerste moeilijke paradox die de kern uitmaakt van de verzen 1-9 is de tegenstelling tussen de rechtvaardige die telkens opnieuw lijkt te mislukken, en de goddeloze, die eindeloos lijkt te triomferen. De tekst illustreert echter dat het lijden en de dood niet het eindpunt betekenen voor de rechtvaardige. Na de dood zal hem of haar een onmetelijk geluk ten deel vallen, zo verzekert de auteur zijn lezers. Lijden en dood van de rechtvaardigen zijn een beproeving die hen wil zuiveren (3,4-6). God heeft hen als brandoffer aanvaard. De beloning die hen wacht in vers 7-9 spreekt tot de verbeelding: als een razend vuur zullen ze oordelen en heersen over de volkeren aan de zijde van God.
Lucas 24,13-35
Het verhaal van de Emmaüsgangers is ongetwijfeld een van de mooiste verschijningsverhalen die ons door de evangelisten werden overgeleverd. Lucas is de enige die dit verhaal brengt. Drie centrale kernthema’s van het Lucasevangelie bepalen de inhoud van het verhaal: het op weg zijn, geloof als ‘zien’ en gastvrijheid. We kunnen het verhaal opdelen in vier onderdelen: (1) de ontmoeting in vers 13-16; (2) de conversatie in vers 17-27; (3) de maaltijd in vers 28-31 en (4) de terugkeer naar Jeruzalem in vers 33-35.
Het thema van ‘de weg volgen’ is prominent aanwezig in 9,51–19,27 en geldt er als metafoor voor het leerling-zijn. Ook in dit verhaal is het thema van de weg op bijzondere wijze aanwezig: verzen 15.17.28v.32.33.35. Twee van de leerlingen zijn op de terugweg van Jeruzalem naar Emmaüs. Impliciet geven ze zo aan dat ze de weg die Jezus hen tijdens zijn leven had voorgehouden niet langer willen of kunnen volgen. Hun droom van en verlangen naar een bevrijd Israël werd op het kruis immers aan diggelen geslagen (vgl. v. 21). Jezus volgt zijn leerlingen op de verkeerde weg en ontsluit hen op hun weg de betekenis van datgene wat er in Jeruzalem was voorgevallen. Wanneer de leerlingen dit eindelijk begrijpen, haasten ze zich opnieuw naar Jeruzalem en zoeken ze de andere leerlingen weer op. In het boek Handelingen krijgen deze leerlingen later trouwens de naam ‘aanhangers van de Weg’ (vgl. Hand. 9,2).
De evangelist vertelt in vers 16 hoe de blik van deze twee leerlingen op hun terugweg van Jeruzalem naar Emmaüs vertroebeld werd, hoe ze niet bij machte waren om Jezus, die zich ondertussen bij hen aangesloten had, te herkennen. Lucas speelde in de voorgaande hoofdstukken van zijn evangelie meermaals met het thema ‘zien’ (vgl. 9,45; 18,34; 23,8.35.47vv). In de verzen 23v.31v.35 herneemt hij het thema wanneer blijkt dat de leerlingen de ogen behoedzaam worden geopend als de verrezen Christus hen de dieperliggende betekenis van Gods plan toelicht. Pas nadat ze Jezus uitnodigen bij hen te blijven en hij het brood breekt, zullen ze hem ten volle herkennen.
Enkele elementen in het verhaal verdienen onze bijzondere aandacht. De conversatie die de leerlingen in vers 17-27 met Jezus voeren staat vol met ironie en misverstand. De vragen die de leerlingen stellen, zijn niet zelden ook de vragen die de lezer zich stelt. Door de lezer echter voortdurend aanwijzingen te geven in de kantlijn van het verhaal, groeit die sneller door tot de dieperliggende betekenis dan de personages in het verhaal. Op de vraag van Jezus wat er dan wel gebeurd is in Jeruzalem geven de leerlingen een beknopte samenvatting van zijn hele leven (vgl. vv. 19-24). Kleopas eindigt zijn samenvatting met de veelbetekenende woorden: ‘Maar Jezus zagen ze niet’. In diezelfde situatie verkeren zij nu ook. Ze hebben alles in handen om hem als Messias te begrijpen, en toch spreken ze over Jezus ‘van Nazaret’ en duiden ze hem als profeet. Ze begrijpen de draagwijdte van hun eigen woorden in vers 20-24 niet.
Jezus verlost de leerlingen van hun onbegrip en licht in de verzen 25-27 de betekenis van het lijden en de verheerlijking van de Messias toe: ‘Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan…?’ (v. 26). Opdat de Schriften, datgene wat de profeten al aankondigden, in vervulling zouden gaan, was het lijden van de Messias blijkbaar noodzakelijk. Maar niet alleen het lijden, ook de verrijzenis als ‘het binnengaan in de glorie’. Lijden en verrijzenis kunnen volgens Lucas nooit zonder elkaar. Lijden an sich is zinloos.
Jezus lijkt wel met de voeten van de leerlingen te spelen wanneer hij doet alsof hij verder wilde reizen (v. 28). Thematisch sluit deze houding perfect aan bij eerdere passages in het evangelie waar Jezus na bepaalde gebeurtenissen zich telkens weer aan hen onttrekt (bijv. 4,30; 5,16). Theologisch begrijpt men dit spel als een bevestiging dat het geloof nooit opgelegd kan worden. Jezus laat het initiatief aan de leerlingen om hem uit te nodigen. Tijdens de maaltijd verandert het perspectief echter. Waren de leerlingen aanvankelijk gastheren die Jezus uitnodigden om bij hen te blijven, dan worden ze nu aan tafel opeens zijn gasten. De handelingen die Jezus vervolgens stelt typeren zijn werk ten volle: nemen, spreken, breken en delen. De ogen van de leerlingen gaan open, ze zien of geloven, zo je wil. Vers 16 en vers 31 omsluiten begin en einde van het verhaal.
Meteen verdwijnt Jezus uit hun zicht. Met deze vreemde plotwending heeft Lucas het verhaal wellicht geen spookachtig of spectaculair elan willen meegeven. De twee reisgezellen zagen niet dat Jezus onderweg al bij hen aanwezig was. Pas aan tafel kwamen ze tot geloof. Aan toekomstige generaties van gelovigen geeft Lucas mee dat ze Jezus kunnen zien in het getuigenis van Mozes en de profeten, dat hij aanwezig is wanneer ze aan tafel het brood breken met een vreemde. Het verhaal vertelt hoe de verrezen Heer aanwezig blijft bij zijn leerlingen. ‘Brandde ons hart niet…’, zo laat Lucas de leerlingen opmerken. Niet langer hun eigen verlangens zetten hen op weg, maar wel een goddelijk verlangen naar heelheid met hun Heer stuwt hen voortaan voort.
Preekvoorbeeld
Overweging bij het gedenken van de doden
Indringende ervaringen maken van alles in je los. Vooral de dood van een geliefde, de gewelddadige dood van een kind, vrouw, man, soldaat of vluchteling, maar ook de doden bij een natuurramp… Hoe dichter bij jou, des te heviger of dieper de pijn. Heftig of stil gaat het verdriet met je naar bed, de nacht in van donkerte. Maar zelfs bij het opstaan is het niet lichter geworden. Ze liggen zomaar op de loer: verwarring, verlatenheid, een dof vreemd gevoel…
Doorheen alle verwarring spelen vragen naar de zin van leven, de onzin van de dood.
Hoe gaat het verder met de ander, hoe verder voor jezelf? Waar is de ander nu? In vrede en rust? In de aarde? In de hemel? Hij/zij wel… hoewel? Je weet eigenlijk niets van het hoe en wat….
En jezelf…hoe kijk je naar jezelf? Hoe ben jij er aan toe? Dacht je eerst nooit aan leven voorbij de dood, want het was geen vraag: de ander was er, je leefde met elkaar en had het samen goed. Vaag waren er de oude antwoorden: eeuwig leven, vrede, rust, hemel, bij God zijn… Maar het voelt zó anders: de levende is dood en de dode is weg en jij bent nergens meer. Je staat aan het graf en je voelt warme herinneringen, maar ook leegte, gemis…
Hoe moet je het zien? Hoe kun je het zien? Kun je gelovig kijken naar de dood, naar dood en leven?
Vóór de tijd dat het boek Wijsheid geschreven werd dacht men nog niet aan leven na de dood. De dood was het einde. Als je oud werd was dat een geschenk van God, een lang leven was de beloning voor een deugdzaam leven. En als je jong kwam te overlijden, had dat vast ook zijn reden, dan had je vast iets erg verkeerds gedaan in de ogen van God.
Maar toen kwam er een diepe crisis, het land werd bedreigd door een brute macht. Vele jonge mannen trokken ten strijde. Zij gaven hun leven voor de goede zaak, voor vrijheid en geloof in God. Vele jongeren werden gedood, veel te jong en ze hadden zich opgeofferd.
Dat maakte veel los bij de gelovigen die achterbleven: het voelde onrechtvaardig. Hoe kon dat nou een straf zijn van God? Aan hun geloof gingen ze twijfelen. Ze worstelden met hun vertrouwen in God. Gaandeweg is toen het geloof gegroeid, dat die onschuldige jonge strijders, die hun leven hadden gegeven, nu bij God zouden zijn… Ze gingen geloven dat het martelaarschap een overgang was naar een beter leven dan het duistere aardse bestaan, dat God ons bestemd heeft te leven in volheid, eeuwig leven…
Door de crisis in hun leven veranderde hun kijken naar leven en dood, ze gingen met andere ogen zien…
In de dagen dat Lucas zijn evangelie schrijft, ruim veertig jaar na de dood van Jezus, getuigt hij van de verrijzenis van Jezus. Maar tegelijk vertelt hij van de verwarring en vertwijfeling bij de leerlingen na de kruisdood, toen hun meester en leraar, hun steun en toeverlaat was weggevallen. Het verhaal van de Emmaüsgangers kun je lezen als een verhaal van verdriet en rouw, van worsteling en zoeken hoe verder. In hun ontreddering vertellen ze onderweg aan een vreemde wat er gebeurd is, je voelt de diepe teleurstelling. En Lucas vertelt hoe de leerlingen de weg zijn gegaan van duister naar licht. Hij beschrijft het als een weg van ogen die verhinderd worden te zien naar ogen die geopend worden, de weg van het niet zien naar nieuw zien.
Gaandeweg ontstaat er innerlijke ruimte. Ze luisteren naar de oude verhalen over de Messias. Er begint iets te dagen, vreemd en onwerkelijk nog. Over een lijdende Messias, over de weg door de dood naar leven… En als de ander het vertrouwde gebaar stelt van brood zegenen, breken en delen, herkennen ze in de vreemdeling de Levende. Deze verdwijnt op hetzelfde ogenblik uit hun ogen. Ze gaan nieuw zien… de dode Jezus leeft als de Verrezen Heer, de gekruisigde is voortaan nabij het verhaal van zijn leven, in het breken en delen van brood, overal waar zijn Geest gevoeld en ervaren wordt.
Door de crisis van zijn lijden en sterven gaan de leerlingen geleidelijk open voor het geloof, dat God hem niet in de dood laat, maar doet verrijzen uit de dood. Hij is verborgen nabij en komt aan het licht als ziende de Onzienlijke….
Kan dat ook gebeuren aan ons op Allerzielen? Dat is haast niet te zeggen. Ieder van ons gaat zijn of haar eigen weg van verlies, rouw, ontreddering, maar ook van warme herinnering, intense ervaringen, willen gedenken en herinneren… Ieder van ons gaat een eigen weg van twijfel, zoeken en geloven…
Laten we deze dag bidden dat we de weg kunnen gaan… Bidden wij, dat wij de geliefde doden herinneren als vonken licht en leven en dat hun vonken in ons stoppelveld een spoor van licht brengen, al is het soms even (Wijsh. 3).
Bidden wij, dat de doden tot leven worden gewekt door God en schitteren als de sterren aan de hemel en opgenomen zijn in de alomvattende wijsheid en liefde van de Eeuwige.
Bidden wij, dat wij de weg kunnen gaan die we moeten gaan, dat ons gegeven wordt wat we nodig hebben, soms stil en innerlijk, soms een luisterend oor, een wijs woord, een krachtig gebaar (Luc. 24).
Bidden we dat we door alles heen gedragen worden in troost, zelfs wanneer we ontroostbaar zijn.
Stilte….
Martijn Steegen, inleiding
Ben Piepers, preekvoorbeeld