- Versie
- Downloaden 19
- Bestandsgrootte 297.90 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 november 2011
Allerzielen
Lezingen: Jes. 25,6a.7-9; Ps. 23; Apok. 21,1-5a.6b-7; Luc. 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a (A-jaar)
Inleiding
In de week waarin ik deze bijdrage voorbereidde, stond in dagblad Trouw een artikel over de ontwikkeling van rouwadvertenties. Met name het aantal Bijbelteksten daarin zou afnemen, ten bate van andere soorten teksten. De kroon spande wel een tekst waarin de nabestaanden hoopten en wensten ‘met Pa en Ma in de hemel weer ontbijtkoek te zullen eten’. Twee dagen later reageerde iemand die ooit hierover ook onderzoek gedaan had. Hij constateerde wel een verschuiving, maar een andere. Het aantal teksten dat getuigde van geloof in hemel en opstanding nam af, maar tegelijk verdubbelde het aantal teksten dat getuigde van toevertrouwing aan God. Volgens deze schrijver ‘nemen hedendaagse mensen afstand van eeuwenoude, concrete voorstellingen dat er na de dood een nieuw leven is, bij God, in zijn huis met vele woningen, zonder pijn en zonder verdriet. In plaats daarvan groeit de overtuiging dat leven na de dood het voorstellingsvermogen van mensen te boven gaat. Mensen laten de manier van eeuwig leven aan God over en vertrouwen zich ook daarin aan Hem toe.’ Dat roept een paar problemen op voor de prediking, zeker met Allerzielen, als je je door de Schriften nog laat gezeggen.
Jesaja 25,6a.7-9
De eerste lezing spreekt over een feestmaal dat de Heer zal aanrichten op de tempelberg Sion. Deze tekst is een onderdeel van de zogenoemde Apocalyps van Jesaja. Deze beslaat de hoofdstukken 24 tot en met 27. Deze worden wel tot de jongste delen van het boek Jesaja beschouwd, dus van een latere generatie dan de profeet zelf. In hoofdstuk 24 is er sprake van de verwoesting van de aarde door de Heer, vervloeking en de verwoesting van de stad Babylon (?) of Samaria, en ‘de sluizen van de hemel worden opengezet’ als in de dagen van Noach. Maar op de berg Sion is de redding voor de getrouwen. Hier wordt een feestmaal aangericht. Het vers 6b, waarin sprake is van heerlijk eten en feestelijk drinken, wordt er in de weergave van het lectionarium echter uit gelaten. Dat is wel anders dan ontbijtkoek.
De liturgie kiest dus deze tekst los van de historische situatie waar deze geproduceerd is. Het gaat nu meer om de messiaanse verwachting die eruit spreekt. De verwachting dat JHWH regeert boven de politieke en militaire machthebbers van elke tijd. En daarin zitten drie aspecten. Ten eerste: gered worden uit de macht van de vijanden is presentie van de Heer, met vreugde en feest tot gevolg. Dit roept de transcendentie op van de Dood als erfvijand van de mensheid, die als een rouw-sluier over alle volken ligt. Deze vijand wordt ook verslagen door JHWH. Dat is het tweede aspect. Dit geeft dan, ten derde, vreugde bij de gelovigen en bevestiging in hun vertrouwen op hun God.
Openbaring 21,1-5a.6b-7
De tweede lezing uit Openbaring sluit hier direct op aan. Zowel in de positie van het hoofdstuk als in de keuze van de beelden. Hoofdstuk 21 en 22 beloven ook een heilzaam slot na een hele serie rampen die de aarde en de kosmos als geheel zullen treffen. Dan komt er een nieuwe aarde en een nieuwe hemelkoepel, en de zee – symbool van de dood – is niet meer. In het mystieke visioen dat via Johannes geboden wordt, staat weer Jeruzalem model voor de nieuwe stad van God die uit de hemel neerdaalt. Heel deze stad geldt als ‘verblijf’ van de Heer. Hij geldt als Immanuel, en het volk is niet maar gewoon volk, maar ‘volk van God’. Ook het beeld van het wegdoen van het verdriet en het afwissen van de tranen is overgenomen uit Jesaja. De Heer openbaart zich dan als Oorsprong en Voltooiing van de cyclus van de geschiedenis. Als je hiernaar verlangt – hiernaar dorst hebt –, kun je gratis levenswater krijgen van de Heer. Ook al een citaat uit het boek Jesaja (55,1) met toespeling op een woord van Jezus volgens Johannes 4,10.14 en 7,37. De liturgische perikoop houdt op met vers 7.
Vers 8 wordt niet gelezen. Het gaat daar over de ‘poel die brandt van zwavel en vuur’ (= de hel), die bestemd is voor de zondaars, waarvan er 8 categorieën worden genoemd. Zo komt ook het begrip ‘tweede dood’ niet in beeld. In het Bijbelse denken is er na de lijfelijke dood een periode totdat het Laatste Gericht komt waarbij alle doden zullen opstaan en zullen worden geoordeeld op grond van hun daden (Mar. 13,24-27; Openb. 20,11-15). Pas dan volgt eeuwig leven of eeuwige dood (= tweede dood). De liturgie kiest er voor om de heilspellende boodschap te verkondigen, en niet de dreiging met hel en verdoemenis uit te werken. Tegelijk ligt hier nog een ander probleem voor de verkondiging. De rouwadvertenties en uitvaarten spreken over de overledenen vaak alsof ze direct opgenomen zijn bij God of Jezus in de hemel, hoe je je die ook voorstelt. Bidden voor de overledenen en hun eeuwige rust, is niet meer dat ze nog mogen overgaan naar de hemel vanuit een louteringsplek. Het is nu veel meer bidden om voorspraak geworden, voor de nabestaanden, die wachten op hereniging. Niet zo burgerlijk met ‘ontbijtkoek’ maar wel met vertrouwen op Gods Liefde waarin ze zijn opgenomen. Abstracte woorden, eerder dan concrete beelden van feestmalen en verfijnde dranken, al zijn deze laatste nog zo Bijbels.
Lucas 23,44-46.50.52-53; 24,1-6a
De Evangelielezing is specifiek geknipt en geschaafd voor deze Allerzielendag. Voor de helft uit hoofdstuk 23, over het sterven van Jezus en zijn begrafenis en de andere helft uit hoofdstuk 24, de halve verkondiging van de hemelse bodes aan de vrouwen bij het graf.
Deze perikoop belicht als het ware wat in Jesaja verwacht en in Openbaring beloofd wordt. De Heer zal de Dood overwinnen en vernietigen als de erfvijand van de mensheid. Lucas heeft in het lijdensverhaal de vraag van Jezus: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ weggelaten en vervangen door een gebed van overgave en vertrouwen: ‘Vader, in uw handen vertrouw ik mijn geest’. Dit vertrouwen dat Jezus heel zijn leven heeft gehad, heeft hij gehouden, ten einde toe. En als hij begraven wordt door de rechtvaardige Jozef van Arimatea – die volgens Lucas 23,52 ook niet had ingestemd met de raad – wordt de sabbatsrust in acht genomen. Bij het bezoek van de vrouwen om Jezus’ stoffelijk overschot te verzorgen voor een nette begrafenis, worden ze verrast door het open graf. Plots zijn er twee mannen in stralend witte kleding – kenmerk van hemelse boodschappers – die vragen: ‘Wat zoek je de levende bij de doden? Hij is niet hier. Hij is ten leven gewekt.’
Met deze woorden houdt de lezing op. Het is de grondslag voor het vieren van Allerzielen. Jezus heeft als eerste zijn vertrouwen in God als zijn Vader aan wie hij zijn leven en sterven toevertrouwt, ‘beloond’ gezien. Hij is de Levende, opgewekt ten leven. In een passivum divinum wordt hier Gods activiteit weergegeven. Gered worden uit de macht van de vijand is presentie van JHWH. Jezus de Levende moet dus niet tussen de doden, op het kerkhof gezocht worden, maar tussen de levenden, zijn leerlingen, zijn navolgers. Hij verzamelt zijn volk, met zijn Geest is hij present en voorkomt dat zijn leerlingen en navolgers in de ‘tweede dood’ vallen. Hij wordt daarom ook door Lucas de ‘Leidsman ten leven’ genoemd (Hand 3,15). En zo geldt ook voor de leerling: Presentie van de Heer is gered worden uit de macht van de dood. En waar de Heer present is, is de eeuwigheid begonnen.
Preekvoorbeeld
Het wiel van de zielsverhuizingen
De fontein van de eeuwige jeugd
Het hellevuur
De vlakten der vergetelheid
De poel des verderfs
De zeven zaligheden
Het paradijs
Deze plaatsen in het hiernamaals kun je allemaal vinden op de prachtige kaarten uit de Atlas van het Hiernamaals, die in 2010 verscheen. De mensen in het Oude Griekenland, de hindoes, de Germanen, maar ook de christenen in verschillende tijden hadden en hebben zo hun eigen gedachten over hoe het eruit zou zien als we de grens van de dood gepasseerd zouden zijn.
Wij noemen die plek ‘de hemel’, de plek waar onze doden heen gaan en waar God naar ons uitziet als een Vader op de uitkijk, om zijn verloren zoon of dochter in de armen te sluiten.
Toch dicht Huub Oosterhuis ‘En niemand die de dood is ingegaan, keerde ooit terug, om ons van U te groeten.’ We weten het niet, hebben slechts een vermoeden.
Bij iedere uitvaart komt het wel ter sprake. U hebt misschien nog maar kort geleden dit gesprek moeten voeren. Wat dacht uw vader of moeder, uw partner, uw vriend of vriendin, je kind, als het gaat om het leven na de dood? Is er een hemel? En zo ja, hoe zou het daar dan zijn? En dan klinken er vaak aarzelend woorden als: Liefde, licht, geborgenheid. Thuiskomen, ontferming, vrede, en ja natuurlijk: hereniging met degenen die ons voorgingen.
Vandaag worden ons beelden uit de Schrift aangereikt. Beelden die de stormen van de tijd hebben doorstaan. Beelden die ons troost en hoop kunnen bieden. Want het went niet echt, een lege plaats in je midden. Het verlies van een dierbare. De grondtoon van je leven verandert door rouwen. Het kost tijd om aan die toon te wennen en de nieuw ontstane harmonie te waarderen. De woorden en beelden uit de lezingen van vandaag kunnen misschien een houvast bieden. Als je het visioen van Jesaja en het visioen uit het boek Openbaring in enkele woorden zou willen samenvatten, dan gaat het over: nergens meer gebrek aan hebben, je veilig voelen, alle verdriet verdwenen en volop getroost worden.
Psalm 23, ‘Mijn herder is de heer’, de psalm van deze dag, eindigt dan ook met de zinnen:
‘Overal komen geluk en genade,
mij tegemoet, mijn leven lang,
en altijd kom ik terug in het huis van de Heer
tot in lengte van dagen...’
Dat is wat de Schrift ons schetst als het gaat over ons leven hier en nu, maar ook als het gaat over ons leven straks, over de grens van de dood heen. God die je altijd al vergezelt, die je al heeft gezien voor je werd geboren. Onze naam geschreven in de palm van zijn hand. God is er altijd. Hij is een God van mensen, levend of dood, zijn liefde voor ons blijft.
Jezus van Nazaret wist dit als geen ander. Geboren uit een vrouw, maar made in heaven. Mensenzoon. Gods zoon. In het Evangelie van Lucas zien we daar een sterke getuigenis van. Als het moment van zijn sterven aanbreekt zegt Jezus: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn Geest. Mijn leven is en ligt in jouw hand, ook nu. Ik heb jouw liefde geleefd, voorgeleefd. Ik vertrouw me aan jou toe, ook en juist in dit moment waarop ik de marteldood sterf. Ik schenk mijn leven en mijn lijden aan jou. Ik vertrouw op jouw liefde, jouw eeuwige liefde...’
De mensen om Jezus heen hebben zijn liefde aan den lijve ervaren. We zien in alle ontmoetingen die Jezus heeft, nieuw leven oplichten. Nieuw zicht voor de blinde, nieuwe wegen voor de lamme, nieuwe ruimte voor de bezetene, een nieuwe gemeenschap voor de melaatsen, nieuwe verhoudingen voor degene die zondigden. Nieuw leven voor iedereen die vastgelopen is, verdrietig, ziek, in de rouw... Kortom, waar Jezus’ liefde zichtbaar wordt, present is, kondigt zich nieuw leven aan.
Zijn leerlingen doen na zijn dood al heel snel de ervaring op dat, als ze zelf in Jezus’ voetsporen treden en doen zoals hij, Jezus in hun midden aanwezig is. Hij is niet dood, hij leeft. Anders, maar niet minder aanwezig. Aanwezig als ze breken en delen: brood, aandacht, troost, liefde...
Je zou kunnen zeggen: waar Jezus present is, is leven. Daarom zeggen de twee mannen bij het graf: ‘Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is niet hier. Hij leeft. Jezus’ liefde blijft. Gods liefde blijft. Nu en in de eeuwigheid.
Literatuur
Geïllustreerde Atlas van het Hiernamaals, Nieuw Amsterdam 2010.
Henk Berflo, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld