- Versie
- Downloaden 28
- Bestandsgrootte 403.65 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
1 november 2019
Allerheiligen
Lezingen: Apok. 7,2-4.9-14; Ps. 24; 1 Joh. 3,1-3; Mat. 5,1-12a (C-jaar)
Inleiding
Apokalyps 7,2-4.9-14
Hoofdstuk 7 van het laatste bijbelboek bevindt zich in het gedeelte dat handelt over het verbreken en aanbrengen van de zegels, tekens van ondergang en verlossing. Deze tekst wil een aanmoediging zijn voor christengemeenten die hun oorsprong hadden hetzij onder de Joden, hetzij onder de heidenen, en die bedreigd werden met vervolging en onderdrukking. De auteur beschrijft de ontvangen openbaring op dubbele wijze: horen (v. 4) en zien (v. 9). De hoor-openbaring heeft betrekking op het volk Israël. Van elk van de twaalf stammen van Israël worden er twaalfduizend gemerkt met het teken van Gods bescherming net zoals in Genesis (4,15) waar God Kaïn merkte met een teken ter bescherming, en in Ezechiël (9,4-6) waar de rechtvaardigen van Jeruzalem beschermd werden door een merkteken op hun voorhoofd.
De zien-openbaring heeft betrekking op Gods redding van hen die voortkomen uit de heidenen, een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. Geen enkel volk wordt van Gods heil uitgesloten. En zoals de geredden van Israël herkenbaar zijn aan het teken op hun voorhoofd, zo zijn de geredden uit de volken te herkennen aan hun witte kleden, teken van hun redding zoals de auteur reeds aangeduid heeft in 3,4-5: Wie overwint zal zich in het wit kleden en Ik zal zijn naam niet uit het boek van het leven schrappen. Hun optreden heeft alles van een ware triomftocht waarbij met palmtakken gezwaaid en de overwinning bezongen werd.
1 Johannes 3,1-3
Deze perikoop begint met een uitnodiging om zich bewust te zijn van de liefde van de Vader die mensen tot kinderen van God maakt en waardoor men de gáve van de godsgelijkenis ontvangt, tegendeel van de menselijke drang om zichzelf op God te doen lijken, zoals Adam en Eva geprobeerd hadden (Gen. 3,5). De uitdrukking ‘vertrouwen dat rein maakt’ (v. 3) heeft zijn oorsprong in de cultustaal maar kan eveneens begrepen worden in morele zin, namelijk zich gelijkvormig maken aan Christus door te leven volgens zijn lering.
Matteüs 5,1-12a
De Spaanse zuster Egeria die in de vierde eeuw een pelgrimstocht maakte door het Heilige Land heeft een groot aantal belangrijke aantekeningen nagelaten met betrekking tot plaatsen en gewoonten in het bijbelse Land. Zo geeft zij onder andere aan dat Jezus de Bergrede zou hebben uitgesproken bij Tabgha, tegenover de huidige kerken van de Broodvermenigvuldiging en die van het Primaat van Petrus. Daar bevinden zich de ruïnes van een kleine kapel gebouwd over een grot waarvan Egeria schrijft: …daar vlakbij op de berg bevindt zich de grot waar Jezus naar opgeklommen is en waar hij de zaligsprekingen verkondigde. De huidige Kerk van de Zaligsprekingen ligt hoger op de heuvel met een fantastisch uitzicht op het Meer van Galilea. De traditie met betrekking tot die omgeving is dus behoorlijk oud. En zoals overal in de kerken van het Heilige Land wordt ook in de Kerk van de Zaligsprekingen het beroemde Hic (hier) in de liturgische en bijbelse teksten ingevoegd, dus Toen Jezus de menigte zag, ging hij de berg op, DAT IS HIER, en nadat hij was gaan zitten kwamen zijn leerlingen bij hem. En hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende: Zalig… (Mat. 5,1v).
De berg
De evangelist Matteüs schildert Jezus vaak af met de trekken van Mozes. Dat is al duidelijk in de eerste hoofdstukken van het evangelie. Aangezien de auteur niet vermeldt om welke berg het gaat, moeten we bij Mozes te rade gaan om er achter te komen welke berg hier bedoeld wordt. In de verhalen over Mozes is de Horeb of Sinai van belang omdat hij daar de Thora, de goddelijke lering, ontving en aan het volk doorgaf. De evangelist stelt de Berg van de Zaligsprekingen waar Jezus zijn leerlingen onderrichtte voor als een afbeelding van de berg van de Mozaïsche lering. We hebben hier dus op de eerste plaats te doen met een ‘theologische berg’.
Zaligsprekingen, typisch semitische uitspraken
De Bergrede, de eerste grote rede van Jezus in het Matteüsevangelie, begint met de zogenaamde zaligsprekingen. ‘Zalig’ is een uitdrukking die voor velen niet direct oproept wat de evangelist in gedachte had. Voor veel mensen is ‘zalig’ bijvoorbeeld een lekker soort eten, en wat een zaligverklaring is, is voor velen een raadsel. Het is dan ook niet te verwonderen dat in de diverse bijbeluitgaven tamelijk verschillende vertalingen van het Griekse woord makarios worden gegeven, in de hoop zo duidelijker te maken wat hier bedoeld wordt. Alleen is dat woord makarios ook weer een vertaling, namelijk van het Hebreeuwse woord asjré waarmee, onder andere, het boek van de Psalmen aanvangt. Met de vertaling ‘gelukkig’ kun je eventueel nog uit de weg als je leest over ‘zachtmoedigen’ (v. 5), ‘barmhartigen’ (v. 7), ‘zuiveren van hart’ (v. 8), ‘vredestichters’ (v. 9). Maar met het gelukkig prijzen van armen, treurenden, of vervolgden hebben de meeste mensen het heel wat moeilijker.
Martin Buber vertaalde dat asjré (na veel wikken en wegen?) als een soort vreugdekreet: Hoe gelukkig is…, een uitdrukking van de rabbijnse overtuiging dat God een bijzondere voorkeur heeft voor mensen die leven volgens zijn plannen maar die door de anderen naar de marge van de maatschappij zijn gemanoeuvreerd.
De Algerijns-Frans-Israëlische Jood André Chouraqui verbond de uitdrukking asjré met het Hebreeuwse werkwoord asjar wat zowel ‘voortgaan’ als ‘gelukkig prijzen’ kan betekenen. Hij vertaalt het dan ook met en marche wat in gewoon Nederlands misschien het meest overeenkomt met ‘vooruit’. Door deze vertaling kunnen de zaligsprekingen ook gezien worden als uitdagingen aan armen, treurenden, enz. om niet bij de pakken neer te zitten, om je leven niet door armoede, verdriet of ongerechtigheid te laten beheersen, maar op weg te gaan, er tegenin te gaan en zo het rijk Gods te ervaren. Dat kan gezien worden als een variant op de vele malen dat Jezus zegt: ‘sta op’, ‘steek je hand uit’, ‘wees rein’ waarmee mensen die ogenschijnlijk omwille van hun situatie afgesneden waren van het Godsrijk daar toch deel aan kregen.
Eugen Drewermann karakteriseert deze zaligsprekingen aldus: Ook al staat het er met ons in de ogen van onze medemensen of zelfs in onze eigen ogen nog zo erbarmelijk voor, wanneer wij het maar wagen onder ogen te zien wat en wie wij werkelijk zijn, begint er een waarlijk stille revolutie van onze hele levensinstelling. En wat tevoren nog zonder zegen leek, keert dan terug in de vrede van een verloren paradijs (in: De Bergrede. Beelden van vervulling. Toelichting op Matteüs 5,6 en 7, Meinema, Zoetermeer, 1992, blz. 10).
Wie zijn die gelukzalige tochtgenoten?
Een oppervlakkige lezing van de zaligsprekingen kan de indruk wekken dat het gaat om verschillende soorten mensen. Ongetwijfeld sprak Jezus tot zijn leerlingen niet over denkbeeldige personen. Hij kende de situatie van armoede, uitbuiting, verdriet en vervolging van de plattelandsbevolking van Galilea, mensen die in alle opzichten aan de zelfkant van de maatschappij stonden en volgens de godsdienstige midden- en hogere klassen niet eens in staat waren om de Wet correct te onderhouden en dus ook bij God als minderen werden beschouwd. Het zijn deze mensen die, volgens Jezus, door God gezegend (asjré) zijn wanneer zij zich verzetten tegen uitbuiting, valse vrede, honger, vervolging, enz., en zo deel krijgen aan het rijk Gods. Het zijn deze outcasts voor wie Jezus de ogen van zijn leerlingen wil openen. En meer nog. De laatste zaligspreking gaat niet over anderen, maar over de eigen leerlingen van Jezus. Als zij zich solidair gedragen met de armen, treurenden, hongerigen, enz., ook al heeft dat vervolging tot gevolg, zullen ook zij het koninkrijk ontvangen. Deze solidariteit van de leerlingen van Jezus beschrijft Matteüs uitgebreid in hoofdstuk 25 over het ‘Laatste Oordeel’.
De eerstgenoemde groep zijn de ‘armen van geest’, een uitdrukking die bij velen vragen oproept hoe te verstaan. Het gaat hier niet om mensen die passief hun lot ondergaan, maar veeleer om hen die in hun armoede zich totaal gesteund weten door God. De treurenden uit de tweede zaligspreking zijn zij die lijden onder een treurig lot, slachtoffers van onderdrukking, geweld en discriminatie. De derde zaligspreking is gebaseerd op Psalm 37,11 waar sprake is van vernederden die het land zullen bezitten, kern van de uitverkiezing van het Godsvolk en het grote ideaal van jubileumjaar, uitdrukking van de verwerkelijking van het Godsrijk. Zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid zijn zij die de tsedaka, integriteit, betrouwbaarheid, gerechtigheid hoog in hun vaandel hebben staan.
De volgende zaligspreking vermeldt de barmhartigheid, de compassie met de medemens, een van de grondthema’s in het Matteüsevangelie. De uitdrukking ‘zuiveren van hart’ is gebaseerd op Psalm 24,3v. Het gaat hier om hen die zich niet inlaten met leugens en bedrog.
De Vredebrengers uit de volgende zaligspreking kunnen gezien worden als degenen die een alternatief bieden tegenover de Pax Romana, die met wapengeweld gerealiseerd werd. De vrede die zij voorstaan, de ware sjalom, heeft ‘alle goeds’ op het oog. Als zodanig lijken zij op Jezus en op de Vader, en zijn ze ware Godszonen (en dochters).
Koninkrijk, troost, land, verzadiging, barmhartigheid, God zien, kinderen Gods
Een eerste lezing kan de indruk wekken dat God voor iedere categorie een bepaalde gunst zou hebben bestemd, naargelang de situatie waarin zij verkeren. Indien we echter die concrete plattelandsbevolking van Galilea voor ogen houden, slachtoffer van armoede, uitbuiting, verdriet en vervolging, enz., zien we dat hetgeen aan die mensen wordt toegezegd, steeds dat koninkrijk, die Godssituatie, in zijn meest diverse vormen betreft. Troost, landbezit, verzadiging, barmhartigheid, zijn in het Eerste Testament aanduidingen van dat Godsrijk. De vermelding in de eerste en de laatste zaligspreking van het ‘koninkrijk van de hemelen’ functioneert zo als een omlijsting van al die vermelde ‘zaligheden’. Aan de realisering daarvan heeft Jezus zijn leven en werken gewijd en wie dat ook doet zal op hem gelijken. Dat komt misschien het best naar voren in de zevende zaligspreking (5,9). Onze vertalingen geven hier ‘kinderen van God’, en natuurlijk geldt dat zowel voor mannen als vrouwen. Het Grieks geeft echter huioi theou, wat letterlijk ‘zonen van God’ betekent en wat daarmee de gelijkenis met Jezus, de ‘Zoon van God’ sterker uitdrukt dan het genderneutrale ‘kinderen’. De zaligsprekingen hebben een bijzonder karakter; ze zeggen iets over de toekomst (de Griekse werkwoorden staan in de toekomende tijd), maar duiden tegelijkertijd de actuele situatie aan van hen die hier vernoemd worden. Bij de vervolgden moeten we denken aan hen die in Galilea het slachtoffer waren van vervolging, niet alleen door de Romeinse machthebbers en hun consorten, maar ook zij die door religieuze wetten en gebruiken naar de zelfkant van de gemeenschap waren verdrongen.
Preekvoorbeeld
Enkele maanden geleden vierde de kloostergemeenschap van Slangenburg de plechtige professie en monnikswijding van een medebroeder. De liturgie van de professie laat de kandidaat voorafgaand aan het zegengebed altijd plat terneer liggen op de grond, terwijl de litanie van alle heiligen gebeden wordt. Ook in de jaarlijkse paaswake, als er een doop plaats vindt, en bij de priester- en diakenwijding, wordt de litanie van alle heiligen gezongen. Een eindeloze stoet namen van mannen en vrouwen passeert dan de revue en steeds zingen we: ‘Wees ons een voorspraak’. Het is alsof je bij een belangrijke gebeurtenis al je familieleden en vrienden belt en vraagt: denk ook even aan mij, bid voor mij, zodat het goed zal gaan. Al die namen in de contactenlijst van je smartphone zijn mensen met wie je iets hebt, die iets voor je willen betekenen op hun eigen karakteristieke manier. Op belangrijke gebeurtenissen in je leven mag je ze erbij betrekken. Wij christenen geloven dat de kerk op aarde en de kerk in de hemel op die manier samen een grote familie vormt en dat we nauw met elkaar verbonden zijn. Wij horen bij elkaar, zij helpen ons om steeds meer naar Jezus’ voorbeeld te leven. De Openbaring van de apostel Johannes, waaruit we zojuist hoorden voorlezen, spreekt eerst over 144.000 uit de 12 stammen van Israël en daarna over een menigte die niemand tellen kan. De brief aan de Hebreeën spreekt over een wolk van getuigen, die ons een voorbeeld gegeven hebben van liefde en geloof en die ons voorgaan. Wij mogen ons bij hen aansluiten in de eindeloze processie door de geschiedenis heen op weg naar Gods koninkrijk.
Ieder van ons heeft zijn of haar eigen lievelingsheiligen. Wij kennen de apostelen en de martelaren en martelaressen van het begin. Wij kennen de grote bisschoppen en de kerkleraren en leraressen. Wij kennen de abten, zoals Benedictus en Bernardus die aan de basis staan van talrijke kloosters van monniken en monialen; velen van hen hebben in de Middeleeuwen hier in Nederland gewoond en gewerkt en dit land bewoonbaar gemaakt en hier het evangelie voorgeleefd. Vandaag de dag ontvangen ze veel gasten die inspiratie en verdieping zoeken in hun abdijen. Wij kennen de predikers en ordestichters als Franciscus en Dominicus, van wie talloze volgelingen ook hier in Nederland eeuwenlang geleefd en gepreekt hebben en ook vandaag de dag een bron van geloof en spiritualiteit zijn. Wij kennen de mystici, zoals Hadewych, Ruusbroec en Hildegard von Bingen, die door gebed en meditatie, door poëzie en muziek God zo nabij zijn gekomen en in grote wijsheid over hem verteld hebben. Wij kennen de kluizenaars als Bruno de Kartuizer, maar ook de pastores als Vincentius a Paulo die op indrukwekkende wijze voor de armen opkwamen. Wij kennen de missionarissen maar ook de kloosterzusters als de kleine Teresia die met hart en ziel voor de missie gebeden hebben. Wij kennen moeder en vaders van gezinnen; mensen uit het onderwijs en de nieuwste heiligen van onze tijd, Moeder Teresa, Edith Stein en onze veertien jaar geleden overleden paus Johannes Paulus. De lijst is eindeloos en dat maakt de heiligen zo fascinerend. Eigenlijk zijn zij het grootste bewijs voor het bestaan van God.
Heiligen zijn geen mensen die nooit iets verkeerd hebben gedaan. Heiligen zijn mensen die zich helemaal laten leiden door Gods Geest, zich open stellen voor zijn genade. Een heilige is iemand die het belangrijker vindt wat God denkt, dan wat mensen denken. Iemand die meer zoekt naar de schat in de hemel, dan naar rijkdommen op aarde. Iemand die in woord en daad getuige is van Gods licht en Gods liefde. Als je ziet dat een mens zich helemaal door liefde laat leiden, als je ziet dat een mens alles geeft in het voetspoor van Jezus, dan weet je: hier gaat het om, dit is de zin van ons leven.
In de zaligsprekingen waarmee Jezus zijn Bergrede begint in het Evangelie van vandaag, schetst Jezus een manier van leven die mensen maakt tot heiligen. Het gaat om mensen die arm van geest zijn. Dat betekent dat ze niet prat gaan op eigen kwaliteiten of prestaties of bezit, maar openstaan voor wat God hen wil geven, via de schepping en via medemensen. Een mens die geestelijk arm is leeft van het ontvangen. Zo is het ook met de treurenden. Dat zijn geen pessimisten of mensen die altijd maar klagen, maar het zijn mensen die de gave van de tranen hebben, die verdrietig zijn om het kwaad in de wereld en in hun eigen hart en die spijt en berouw hebben over wat niet goed ging. Ze zien uit naar de vergeving en de troost die van God komen. Zo is het met de zachtmoedigen en de barmhartigen. Zij komen niet in de eerste plaats voor hun eigen belangen op, maar staan vooral klaar om anderen te accepteren, te verdragen en te vergeven. En de zuiveren van hart zullen God zien, zegt Jezus. Het is mogelijk dat je hart opgeschoond wordt, gezuiverd wordt van ik-zucht en agressie en dat je met meer innerlijke vrede leeft en zo ruimte krijgt in je hart voor God. Heiligen zijn niet ver verheven boven ons, ze laten ons zien hoe wij kunnen zijn.
Vandaag vieren wij álle heiligen. We kunnen ze nooit allemaal bij hun naam kennen. Als ieder van ons één of enkele lievelingsheiligen heeft, in wier levensverhaal we ons verdiepen, van wier geschriften we iets leren, bij wier beeltenis we een kaarsje aansteken en om wier steun en voorspraak we vragen, dan zullen we merken dat we betere mensen worden. Door de heiligen wil God ons nabij zijn. Door de heiligen wil God ons zijn genade en zijn kracht geven. Door de heiligen blijven we op de goede weg, op de weg van Gods geboden, op de weg van Jezus, op de weg naar zijn toekomst, het hemelse Jeruzalem.
inleiding Gerard van Buul ofm
preekvoorbeeld dr. Johan te Velde osb