- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 297.55 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
6 maart 2011
Negende zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 11,18.26-28.32; Ps. 31; Rom. 3,21-25.28; Mat. 7,21-27 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen uit het boek Deuteronomium en uit het evangelie van Matteüs sluiten naadloos op elkaar aan. In beide wordt de mens de keuze voorgelegd tussen al dan niet luisteren en handelen naar het woord en de geboden van God, de keuze tussen zegen en vloek, tussen wijs zijn en dwaas.
Deuteronomium 11,18.26-28.32
Jarenlang duurde de reis door de woestijn en nu eindelijk staat het volk op het punt het beloofde land binnen te trekken. Het is het land Kanaän, dat aan Abraham was beloofd en waar de voorvaderen al geruime tijd hebben gewoond. Nu het land als het ware binnen handbereik ligt, geeft Mozes in zijn afscheidsrede – hij zal zelf het beloofde land niet binnengaan – het volk instructies hoe het zich zal moeten gedragen in dat nieuwe land.
Telkens weer komt als een refrein in het boek Deuteronomium het thema van de relatie tussen God en Israël terug. Dat thema speelt ook in onze lezing: leef de geboden van de Eeuwige na, dan zal het je goed gaan. Het belang van de woorden van de Eeuwige blijkt uit vers 18, dat een onderdeel van het Sjema is, het gebed dat tweemaal daags door joden wordt gebeden: Prent mijn woorden in uw hart en in uw ziel, bind ze als een teken op uw hand en draag ze als een band om uw voorhoofd. Naar deze woorden verwijzen de gebedsriemen, tefillin, die mannen en in vooruitstrevende joodse kringen soms ook vrouwen dragen tijdens het gebed. Het zijn twee leren riemen met elk een doosje dat op perkament geschreven teksten (Ex. 13,1-10.11-16; Deut. 6,4-9 en 11,13-21) bevat. De zwarte leren riemen worden voor het gebed om de linkerarm gewikkeld en om het hoofd, waarbij er zorg voor wordt gedragen dat het ene doosje op het voorhoofd goed zichtbaar en het andere dichtbij het hart is (vgl. Deut. 6,8 en 11,18).
De verzen 26-32 van dit hoofdstuk vormen de afsluiting van de uitvoerig beschreven voorschriften en bepalingen om de wet te onderhouden (6,1–11,32). Opvallend is dat het volk dat door de Eeuwige bevrijd is uit Egypte, niet onder dwang een keuze opgelegd krijgt, maar in alle vrijheid mag kiezen vóór of tegen zijn bevrijder. Viermaal komt in deze verzen het woordje vandaag voor. ‘Vandaag’ duldt geen uitstel tot morgen, vandaag moet er gekozen worden tussen zegen en vloek. Aan het slot van het boek, kort voor de dood van Mozes, wordt het volk opnieuw de keuze vóór of tegen zijn bevrijder voorgelegd (Deut. 27–28; 30,15-20).
Achter de begrippen zegen en vloek schuilt een diep besef van de macht van het gesproken woord (vgl. Deut. 5,11: het verbod in de decaloog om de naam van de Eeuwige te misbruiken en Lev. 19,14: het verbod op het vervloeken van een dove). Gezegend wordt het volk als het zich houdt aan de geboden van de Heer, vervloekt wordt het als het dat niet doet en achter andere goden aanloopt ‘die jullie niet kennen’, waarmee de goden in het nieuwe land zijn bedoeld. Daarom moeten de Israëlieten in het beloofde land alle plaatsen waar afgoden worden vereerd, met de grond gelijkmaken, terwijl de Eeuwige alleen vereerd mag worden op de plaats die hij zal aanwijzen (vgl. Deut. 12,2-5).
Matteüs 7,21-27
Het laatste deel van de Bergrede, Matteüs 7,13-27, bestaat uit drie onderdelen die antithetisch geformuleerd zijn. Daarbij beschrijft het eerste onderdeel steeds een levenswijze die gericht is op de Vader, terwijl het tweede onderdeel spreekt over de levenswijze van de slechterik: de nauwe en de wijde poort, de smalle en de brede weg (7,13v); goede en zieke bomen, goede en slechte vruchten (7,15-23) en tot slot: de wijze en de dwaze man, het huis op de rots en het huis op het zand (7,24-27). De beloning voor de juiste attitude is het leven (7,14), het koninkrijk der hemelen (7,21). Die attitude houdt in dat men de wil van de Vader in de hemelen doet, en dat is precies de essentie van leerling-zijn van Jezus.
Al aan het begin van de Bergrede wordt vermeld dat Jezus hetzelfde wil als God, want hij is niet gekomen om de wet of de profeten – waarin de wil van God is opgetekend – af te breken maar om ze te vervullen (5,17; vgl. ook 5,18). Zo onderstreept Matteüs het belang van Jezus’ uitleg van de Schrift.
De wet en de profeten worden nogmaals genoemd in de zogenaamde gouden regel (7,12). Men moet de mensen – en dus niet alleen de zusters en broeders! – behandelen zoals men zelf graag behandeld wil worden. Wie zo handelt, doet wat God wil.
In het evangelie van vandaag werpt Jezus zich op als de (eschatologische) rechter (7,21-24). Binnengaan in het koninkrijk der hemelen wordt afhankelijk gemaakt van het doen van de wil van de Vader in de hemelen. Eigenlijk is dit een verheldering van en toelichting op de bede in het Onze Vader dat in het hart van de Bergrede staat: laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen, laat uw wil gedaan worden zoals in de hemel, zo ook op aarde (6,9c-10). Wie deze bede uitspreekt, sluit zich aan bij de wil van de Vader, wil hetzelfde als de Vader.
Tegenover de wet (nomos), de Thora, het woord en de wil van God, staat de wetteloosheid (anomia 7,23; vgl. 23,27v; 24,11v). Dat concreet ethisch gedrag zo veel nadruk krijgt, betekent dat van bidders van het Onze Vader een actieve opstelling wordt gevraagd.
In de gehele Bergrede staat het horen van de wet en de profeten volgens de interpretatie van Jezus centraal (vgl. het ‘Jullie hebben gehoord dat tot de ouden gezegd is, maar ik zeg jullie …’ uit de antithesen); dit horen gaat gepaard met de strikte eis om het gehoorde te doen (vgl. 7,23 over het bedrijven van de wetteloosheid). Zij die het gehoorde niet doen, zullen zijn koninkrijk niet binnengaan, ook niet als ze in de naam van Jezus profeteren, demonen uitdrijven en veel machtige daden doen (driemaal ‘in uw naam’).
In 7,24-27 wordt de reactie op het onderricht van Jezus samengevat als het ‘horen en doen’ (de wijze man) respectievelijk ‘horen en niet doen’ (de dwaze man) van zijn woorden. Zo schildert Matteüs Jezus als de legitieme uitlegger en vertolker van de stem van God; zijn onderricht staat niet los van de daaruit voortvloeiende daden (vgl. 26,39.42). Toehoorders of lezers worden opgeroepen te kiezen voor de weg die Jezus gaat, de weg ten leven.
Literatuur
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, Het onzevader: een meerstemmig gebed? Boekencentrum Zoetermeer 2004.
Preekvoorbeeld
De ‘Bergrede’ is er om te doen. Het is een lesboekje, waarin Jezus uitlegt wat de bedoeling is van de Wet van Mozes en van de Profeten en de Geschriften van Israël. Het gaat om: liefde jegens elkaar bewijzen, recht doen in de samenleving en leven in verwachting van een toekomst vol vrede. Dat wil God. En Jezus doet dat voor. Er is geen excuus om het na te laten. Wacht niet af tot je het zelf helemaal voor elkaar hebt. Integendeel: wat jij wilt dat anderen voor jou doen, doe dat zelf voor die anderen, vandaag nog. Dus: ga die deur door en ga die weg op. Word vruchtbaar als een gezonde boom. En vooral: bouw aan een huis dat het houdt. Een huis, dat er vandaag staat en liefst ook morgen nog en als het kan een leven lang. Doe het. Zo simpel is dat.
Dat gebod geldt voor iedereen. En zeker, bouwen aan een huis dat het houdt, dat wil iedereen ook wel. Dat gebod hoef je nauwelijks te krijgen, je bent er al mee bezig voor je het weet. In iedere mens die iets in het leven wil bereiken, zit een Bob de Bouwer. Een huis bouwen, dat is je leven opbouwen, een stabiele plek in de samenleving verwerven, een basis vinden waarop je jezelf kan ontplooien in je werk en waar je een relatie kan opbouwen in goed vertrouwen en waar je zorg kan bieden aan een nieuwe generatie van kinderen. Een huis bouwen dat is: het stukje grond waar je leeft bewoonbaar maken, zodat het een veilige plaats wordt onder de zon. Zo draag je bij aan het bewoonbaar maken van de hele aarde voor alle mensen. Dat wil iedereen wel. En dat is blijkbaar ook wat God wil. Zo simpel is het dus.
Maar hoe doe je dat wanneer de huizenmarkt instort, wanneer een vernietigende vloedgolf of een orkaan de huizen wegvaagt en er alleen een ruïne overblijft? Dat maakt je ziek, dat laat je cynisch achter, het verlamt je. Als die dingen gebeuren, verliest de samenleving haar samenhang. Ze desintegreert. Daar helpt geen gebod tegen. Daar kan geen mens tegenop. Je bouwt toch niet voor de sloop?
De strijdbaarste leerlingen van Jezus hebben daar wel een antwoord op. Ze zeggen: ‘We profeteren tegen de gedachteloosheid waarmee de mensen de markt en het milieu verzieken. We strijden tegen de demonische machten die de markt en het milieu ondermijnen. En we zetten grote projecten op om de aarde veiliger te maken. Dan kan er eindelijk gebouwd worden aan een nieuwe samenleving. De wonderen zijn de wereld niet uit. Daar gaan we dus voor, in uw naam.’ Dat is wat ze zeggen. Intussen herschrijven ze het lesboekje van Jezus tot een vlammend protest tegen de oude wereld en tot een eis om een nieuwe wereld op te bouwen.
‘Zo ken ik jullie niet’, zegt Jezus tegen deze leerlingen, ‘Jullie maken van Gods woord een eis. En dan nog wel een eis, waaraan uiteindelijk niemand kan voldoen. Jullie leven in de wáán dat je een volmaakte wereld kan bouwen, maar daarmee verkracht je dat woord van God.’ De leerlingen kijken hem niet-begrijpend aan: ‘Maar dit hebt u ons toch zelf geleerd?’ ‘Ga toch weg!’, zegt Jezus.
Dat is het probleem. Ze denken dat ze hetzelfde zeggen als Jezus. Maar ook als twee hetzelfde zeggen, ís het nog niet hetzelfde. De wijze waarop Jezus spreekt, is van een andere orde. Dat moeten ze weer horen. Als Jezus van liefde spreekt, zie je het gezicht van de ander die zegt: dood me niet – al ben ik je vijand. Als hij van recht spreekt, besef je dat recht een zeldzaam goed is, dat slechts in het verborgene wordt gedaan. Als hij van hoop op vrede spreekt, hoor je aan zijn stem hoezeer hij zelf het kwaad dat vandaag gebeurt aan den lijve voelt. Dat moet je horen. Dat is anders dan de taal van de wereldverbeteraar. Als Jezus spreekt, is het alsof hij die woorden zelf zojuist van God ontvangen heeft en ze nu behoedzaam doorgeeft. Hij stelt geen eisen, hij zegent de mensen die aan de eisen van anderen zijn bezweken. Als je dat hoort, maken je handen vanzelf een huisje voor die mensen.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Maarten den Dulk, preekvoorbeeld