- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 300.23 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
27 februari 2011
Achtste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,14-15; Ps. 62; 1 Kor. 4,1-5; Mat. 6,24-34 (A-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jesaja 49,14-16
De profeet Jesaja bemoedigt de ballingen met een blijde boodschap van Godswege (40,1-2.9). Aan de ballingschap komt een einde en JHWH zal als een herder vol zorg zijn kudde weer verzamelen (40,10).
Onze perikoop is het begin van een lied (49,14-26) waarin Sion zich drie keer beklaagt: JHWH heeft mij verlaten (vv.14-20); ik heb nooit kinderen mogen krijgen (vv. 21-23); het is onmogelijk om een strijder zijn buit af te nemen (vv. 24-26). Tot driemaal toe weerlegt JHWH de klachten van Sion, gepersonifieerd als vrouw.
Het valt vrouwe Sion – het Godsvolk zoals het bedoeld is én het volk Gods in ballingschap – niet mee om de hoopvolle boodschap tot zich te laten doordringen. De actuele ervaringen staan (nog) haaks op Gods belofte. De ballingschap drukt nog zwaar op Sion: JHWH heeft zijn volk verlaten en vergeten (v. 14). Met een vertederende vergelijking maakt JHWH duidelijk dat hij getrouw is. JHWH is als een moeder die Israël liefheeft en heeft leren lopen (Hos. 11,1-4); hij is als een moeder die haar zuigeling nooit vergeet of in de steek laat en het kind van haar schoot vol erbarmen geborgen houdt. En zelfs als er een moeder zou zijn die tegen haar natuur in haar kind in de steek zou laten, zo is JHWH nooit. Hij is een betrouwbare moeder die haar kind nooit vergeet, aan de vergetelheid prijsgeeft (v. 15).
JHWJ heeft de naam van Sion, zijn volk, in zijn handpalm gegrift. Sion zal door hem nooit vergeten worden of uit zijn handen vallen. De nieuwe opbouw van zijn volk en de herbouw van (de muren van) Jeruzalem, stad van God, stad van vrede, staan hem steeds voor ogen (v. 16). Sion kan op de Getrouwe haar hoop stellen, hij gaat de ballingen voor op de weg naar Jeruzalem (49,7-13; Ps. 126).
Inderdaad een hoopvolle boodschap: ‘Dan zal iedereen (met liefde) erkennen dat ik, de Getrouwe, je redder ben, je beschermer, de Machtige van Jakob!’ (v. 26).
Evangelielezing: Matteüs 6,24-34
In het ‘leerhuis-op-de-berg’ lernt Jezus met zijn leerlingen met het oog op de grote menigte verarmde mensen (5,1v). Hij doet een appèl op zijn leerlingen om royaal te zijn in het doen van gerechtigheid (5,20). Hij spreekt vanuit zijn grondige vertrouwen in JHWJ, die als een moeder zijn volk niet in de steek laat (Jes. 49,14-16) en die als Vader in de hemel weet wat zijn kinderen nodig hebben (6,8.32). God als moeder en vader, heeft weet van de dagelijkse zorgen van de verarmde mensen. Hun zorgen om het naakte bestaan gaan hem ter harte. In het ‘Onzevader’ leert Jezus waar in de heerschappij der hemelen de prioriteit ligt: ‘Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben’ (v. 11). Het heiligen van de Naam en het geschieden van Gods wil hebben alles te maken met de vraag naar brood. Brood staat voor voedsel en voor alle primaire levensbehoeften: alles wat de mens nodigt heeft om als mens te kunnen leven. Uit het manna-verhaal (Ex. 16,17v) blijkt dat het gaat om overvloed. Voor de Blijde Boodschap mogen er geen minimumlijders bestaan! (Ex. 16,9-13). Het is Gods zorg dat zijn mensen kunnen leven in een land dat goed en ruim is, dat overvloeit van melk en honing (Ex. 3,8) en juist daarom stelt Jezus alle krampachtig zorgen aan de kaak.
In onze perikoop (6,24-34) komt zes maal merimnaoo voor (v. 25.27.28.31.34). Dit woord betekent: veilig stellen van het aardse bestaan, angstig bezorgd zijn, overmatig bezorgd zijn, zich afmatten. Vanuit zijn geloven in onze Vader in de hemelen, ontmaskert Jezus deze wijze van overbezorgd in het leven staan. Het leven mag niet tot zorgen gereduceerd worden, want leven is meer dan zorgen. Met twee vergelijkingen maakt Jezus dit duidelijk.
Een mens zaait, maait en oogst om in leven te kunnen blijven (eten en drinken), de vogels van de hemel doen dit niet en hebben toch volop te eten en te drinken dankzij Gods goede zorgen. Zou de hemelse Vader dan ook niet voor zijn mensenkinderen zorgen? (vv. 25v).
Een vrouw werkt en spint om kleren te maken om het lichaam te beschermen. De veldbloemen doen dit niet en toch zien zij er mooier ‘gekleed’ uit dan koning Salomo in al zijn pracht en praal. Als God de veldbloemen en het gras – die als ze verdord zijn door verarmde mensen als brandstof worden gebruikt – al zo goed verzorgt, zal hij dan niet voor zijn mensenkinderen zorgen? (vv. 28-30).
Als jullie je zo overbezorgd gedragen over eten, drinken en kleden, zijn jullie ‘klein-gelovigen’, mensen die niet op God vertrouwen en die op de sjabbat toch op zoek gaan naar manna (Ex. 16, 22-31). Jullie lijken dan op heidenen die verstrikt zijn in de zorgen om het naakte bestaan te redden en daarom te gronde gaan! (vv. 30 en 32).
Met al jullie gezorg kun je toch niet jezelf groter maken (groeien in lichaamslengte) of een el aan je levensduur toevoegen! (v. 27).
Jezus daagt zijn leerlingen en de verarmde mensen uit om zich niet te gedragen als heidenen, maar als mensen die vertrouwen op de hemelse Vader die weet wat zijn mensen nodig hebben en als getrouwe moeder en vader voor hen zorgt (v. 32).
Waar het op aankomt is dit, zegt Jezus: Zoek éérst de heerschappij van God, dat wil zeggen, haar gerechtigheid en al deze dingen worden je overvloedig in de schoot geworpen. Vanuit Gods prioriteit worden de zorgen om het naakte bestaan ontkrampt en in de juiste verhoudingen geplaatst. Door te vertrouwen op de hemelse Vader blijken drank, voedsel en kleding op de eerste plaats gaven van God te zijn en als gave een opgave om je dankbaar voor in te spannen en waarmee je gerechtigheid kunt doen (v. 33).
Leef voor het aangezicht van de Getrouwe in het heden! Alles heeft zijn tijd (Pred. 3,1-15). Vertrouw op je hemels Vader, die je het leven schenkt en elke dag opnieuw voor je zorgt! (v. 34).
Dietrich Bonhoeffer zegt het bij de jaarwisseling van 1942-1943 zo: ‘De omstandigheden hebben ons in een situatie gebracht, waarin wij de zorg voor de dag van morgen (Vgl. Mat. 6,34) uit handen moeten geven. Het is een wezenlijk verschil of wij dit doen uit de vrije geloofshouding die de Bergrede bedoelt, of als slaaf van het ogenblik. De planning van je toekomst uit handen geven betekent voor de meeste mensen, zonder verantwoordelijkheid lichtzinnig of berustend zich uitleveren aan het ogenblik. Enkele blijven vol heimwee dromen van een schonere toekomst en proberen zo het heden te vergeten. Beide houdingen zijn voor ons even onaanvaardbaar. Ons rest alleen de zeer smalle, vaak nauwelijks vindbare weg: iedere dag te beleven als was het de laatste en toch in geloof en verantwoordelijkheid zo te leven, als hadden we nog een grote toekomst voor ons. (…) Denken en doen met het oog op de volgende generatie en tegelijk zonder angst en zorg iedere dag bereid zijn heen te gaan, die houding wordt ons praktisch opgedrongen; in die houding volharden is niet gemakkelijk, wel noodzakelijk.’ (Verzet en Overgave, Baarn 19814, 19-20).
Literatuur
J. Smit: Het verhaal van Matteüs. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer 2007.
Preekvoorbeeld
Is de uitnodiging in het evangelie van vandaag om te ‘letten op de vogels in de lucht’ en te ‘kijken naar de lelies in het veld’ een uitnodiging om lichtzinnig te zijn? Een advies om te luilakken en niets te doen? Een voorstel om niet bij voorbaat al voor iets te zorgen, niets vooruit te plannen, je niet te bekommeren om dingen die van vitaal belang zijn? Om zomaar van dag tot dag te leven?
Vast niet. Waar gaat het dan wél over? En hoe kun je deze woorden zin geven in je leven van alledag? Zeker, vogels zaaien niet, maar ze zorgen wel voor hun nageslacht: ze bouwen nesten, broeden eieren uit en als de jongen eenmaal uit het ei gekropen zijn, voorzien ze die opofferingsgezind van voedsel. En de hemel voedt ook niet iedereen: jaarlijks verhongeren duizenden mensen (en dieren), omdat ze geen voedsel vinden. En mensen die zich nergens om bekommeren, worden anderen tot last. Wie gezond is, wie werk kan vinden om voor zichzelf te zorgen en het toch niet doet, is een klaploper (toch!?). Wíj moeten ons afbeulen om hun een aalmoes te kunnen geven. Uit de hemel krijgen ze niets.
Wij hoeven de woorden van Jezus dus zeker niet zo te verstaan, alsof hij ons zou uitdagen tot een gevaarlijke en sociaal problematische zorgeloosheid. Het gaat hier dan ook niet om concrete aanwijzingen hoe te leven. Jezus provoceert; hij daagt de mensen uit. Zij moeten zich eens afvragen of ze alles wat ze menen beslist nodig te hebben aan voedsel en kleding, ook werkelijk nodig hebben. Waar al die voorzorg, beveiliging en verzekering eigenlijk voor dient. Welke behoefte wordt hiermee bevredigd? Welke bestaansangst wordt hier toegedekt?
Laten we vooral niet vergeten dat wat er van de vogels van de hemel en hun schijnbare zorgeloosheid gezegd wordt, maar de helft van het verhaal is. Het belangrijkste komt daarna pas: ‘Zoek eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid.’ Dat wil zeggen: wie de dingen die op God betrekking hebben serieus neemt, die verstikt zichzelf niet in zorgen en bankrekeningen; die mat zich niet af voor zijn voedsel of die houdt voor haar garderobe niet voortdurend de laatste mode bij. Wie zijn ogen niet sluit voor de wereld om hem heen, zal weldra in de gaten krijgen dat er belangrijker dingen te doen zijn dan te fantaseren over de lekkernijen die morgen op tafel komen of over de kledij op de receptie van morgen. Die merkt namelijk, dat mensen die arm zijn en honger hebben, of mensen die oud en gebrekkig zijn door heel andere zorgen worden geplaagd.
En dan kan het wonder geschieden: in de aandachtige en zorgvuldige nabijheid bij anderen kan de liefde van deze mensen en de liefde van God de angst en de zorg die zo eigen is aan ons precaire bestaan, doen verdwijnen. Want het is de liefde die ons kinderen van God maakt. En de liefde, die is inderdaad gratis; die is er zomaar voor niets. Anders is het de liefde niet. Verbondenheid kan vreugde scheppen. En dan kan er ook ruimte komen voor de schoonheid van de natuur. Die is gewoon zoals ze is. Het sprookjesachtig beeld van de zwaan op het water, de symmetrie van de bewegingen, de liefdesdans van twee zwanen. Of de hommel in de klaproos op zoek naar voedsel, alsof ze zwemt in de bloemkelk. ‘Kijk naar de lelies op het veld. Zelfs Salomo in al zijn pracht, was niet gekleed als een van hen.’
Het gaat om het rijk van God en om zijn ‘gerechtigheid’. En laten we dan in eerste instantie niet aan recht en gerechtigheid in juridische zin denken. Het gaat er eerder om dat de goederen van deze wereld eerlijk verdeeld worden. Dat de rijken niet steeds rijker en de armen steeds armer worden. Dat mensen met een handicap niet extra getroffen worden door bezuinigingen. Dat de sterken niet op de kosten van de zwakken leven. Dat de een niet bijna in zijn welvaart stikt terwijl de ander in lompen rondloopt en in barakken van golfplaten woont. Dat zijn dingen waar beschaafde mensen spontaan tegen in het verweer komen. De gelijkenis is dus bepaald geen uitdaging om de handen in de schoot te leggen en de zorg om het dagelijks brood en de kleding aan God over te laten. Die vorm van nietsdoen staat lijnrecht tegenover de bedoeling van Jezus.
In een wereld waar kapitalisme hoogtij viert, verdwijnen twee zaken gemakkelijk uit het zicht. Aan de ene kant de liefdevolle aandacht voor mensen in nood en aan de andere kant de vreugdevolle ervaring van de schoonheid van de natuur. Ze zijn er allebei zomaar, gratis, om niet. Ze overstijgen in hun betekenis al het andere wat er is. Ze verwijzen ons naar andere mensen en naar de wereld die ons omgeeft. In beide vertoont zich op verborgen wijze de Schepper die ons leven bestand geeft. Hij weet wel wat wij nodig hebben om voluit te kunnen leven. Wie zijn koninkrijk en de gerechtigheid zoekt, krijgt deze dingen er simpelweg bij.
Het gaat hierbij om een fundamentele keuze, om de uiteindelijke dingen; om een keuze voor God of voor de geldduivel. Je hoort de weerklank van deze liefde en van deze schoonheid vaak terug in de woorden van mensen die voor het uiteindelijke staan. Neem het voorbeeld van Dietrich Bonhoeffer. Kort voor het einde van de Nazidictatuur – in april 1945 – werd hij omgebracht. In de dodencel schreef hij een lied, waarin – juist in de uiterste dingen – het onvoorwaardelijk vertrouwen op God op aangrijpende wijze tot uitdrukking komt:
Door goede machten wonderbaar geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is bij ons in de avond en de morgen
en vast en zeker op elke nieuwe dag.
En reikt U ons de zware kelk, de bittere
van het leed, gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij die dankbaar aan en zonder trillen
uit uw goede en geliefde hand.
Henk Janssen ofm, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld