- Versie
- Downloaden 69
- Bestandsgrootte 317.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
24 februari 2019
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 26,2.7-9.12-13.22-23; Ps. 103; 1 Kor. 15,45-49; Luc. 6,27-38
Inleiding
1 Samuël 26,2.7-9.12-13.22-23
De boeken Samuël beschrijven de tijd van de monarchie. De eerste drie koningen nemen daarin de voornaamste plaats in: Saul als het mislukte experiment om van Israël een monarchie te maken, David als degene die de twaalf stammen van Israël unificeert met Jeruzalem als neutrale hoofdstad en Salomo die de tempel voor de Heer God in Jeruzalem bouwt. 1 Samuël 9-15 beschrijft hoe Saul tot koning gezalfd wordt, maar dit koningschap verliest door zijn ongehoorzaamheid tegenover God. Daarop wordt in 1 Samuël 16 David tot koning gezalfd, maar hij kan zijn koningschap pas vestigen in 2 Samuël 2, waar hij opnieuw gezalfd wordt. De tussenliggende hoofdstukken beschrijven de onvermijdelijke spanningen tussen Saul en David tot Sauls dood.
In de confrontaties tussen Saul en David manifesteert David zich als de ideale koning, zowel in zijn relatie tot het volk als tot God. Waar het Davids zorg voor het volk aanbelangt, weet hij de Filistijnen, die het ijzermonopolie bezaten in Zuid-Kanaän en dus een bewapeningsoverwicht hadden ten opzichte van de bronzen en dus zwakkere wapens van de Israëlitische stammen, te verslaan, uitgedrukt in de overwinning op de reuzengrote Goliat. Zo bevrijdt David tevens Keïla, wanneer de Filistijnen het aangevallen hebben en de dorsvloeren hebben leeggeroofd. Wat Davids relatie tot God betreft, wordt tot tweemaal toe verhaald hoe hij het leven spaart van Saul die hem vervolgt (1 Sam. 24; 26).
In 1 Samuël 26 heeft David de mogelijkheid Saul te doden (vv. 7-11), zoals eens Jaël Sisera, Israëls vijand, gedood heeft (Re. 4,17-22). In plaats daarvan neemt David Sauls speer en waterkruik mee, de tekenen van bescherming en leven (v. 12). Met deze voorwerpen als bewijs laat David aan Saul en diens mannen zien dat hij, hoewel hij de gelegenheid had Saul te doden, dat niet gedaan heeft (vv. 13-20). Zo brengt David in praktijk de gezalfde van de Heer, hoewel vijandig tegenover hem, lief te hebben. En Saul komt tot inkeer (v. 21) en zegent David (v. 25).
1 Korintiërs 15,45-49
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6,27-38
De verzen 27-38 zijn het directe vervolg op de evangelielezing van de zesde zondag door het jaar. Lucas 6,17-19 vormt de inleiding tot de zogenaamde vlakterede van Jezus. De verzen 20-26 vormen het eerste deel, de verzen 27b-38 het tweede. Vers 27a is een scharniervers.
Het scharniervers tot jullie die luistert, zeg ik heeft een wezenlijke functie in het geheel van Jezus’ uiteenzetting. Immers, Jezus is al zijn leerlingen aan het aanspreken. Waarom dan nog eens expliciet zeggen tot jullie die luistert, zeg ik?
Jezus is zijn betoog tot zijn leerlingen begonnen met uit te leggen ten aanzien van wie zalig en over wie wee gezegd moet worden. Zalig en wee contrasteren met elkaar. ‘Jullie armen’ zijn de zaligen, degenen die vérarmd zijn; het wee geldt voor ‘jullie rijken’, degenen die zich vérrijkt hebben. Zo accordeert vier keer zalig met vier keer wee.
Maar met de laatste zaligspreking heeft Jezus iets bijzonders gedaan. Hij spreekt niet alleen degenen aan die onder dat zalig vallen, maar bouwt daar ook degenen in die hij op dat moment concreet toespreekt, zijn leerlingen dus: Zalig zijn jullie, wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen jullie haten. Haten, dat wil zeggen: als tweederangs behandelen. Wanneer jullie trouw aan de Mensenzoon groter is dan aan de maatschappelijke normen van macht en rijkdom, dan mogen jullie zalig heten.
Wanneer dat een leerling van Jezus overkomt, blijkt hij in een lange traditie te staan. Op dezelfde manier zijn immers ook de profeten behandeld, voegt Jezus eraan toe. Jezus plaatst zijn leerlingen op die manier in de keten van bijbelse geloofsgetuigen, een keten van onderdrukte en vervolgde gelovigen (zoals David in de eerste lezing ook een vervolgde is). Zij vormen een contrast met de valse profeten: met hen die zeggen dat ze geloven, maar daarvan niets in praktijk brengen, met hen die geloven voor de vorm, die geloven als uiterlijk vertoon en mooie sier.
Dit contrast tussen ware profeten en valse profeten komen we door heel de Bijbel heen tegen. Het start al in Deuteronomium 18, wanneer Mozes optreedt. Mozes wordt daar als de grootste profeet beschouwd. De échte profeten staan in Mozes’ lijn en zijn diens waarachtige opvolgers. Maar zij die doen alsof, zijn dat bepaald niet; zij zijn valse profeten. De aangesproken leerlingen worden door Jezus op de profetische lijn sinds Mozes gesitueerd.
En dan vervolgt Jezus met de verrassende scharnierzin tot jullie die naar mij luistert, zeg ik. Wanneer deze zin over Jezus’ leerlingen zou gaan, is zij volledig overbodig. Die leerlingen luisteren al. Ze zijn bovendien net op de profetische lijn sinds Mozes neergezet! Hoe zouden zij níet kunnen luisteren?
Echter, met deze zin tot jullie die naar mij luistert, zeg ik verbreedt Jezus zijn publiek dat hij aanspreekt. Over de hoofden van de leerlingen tot wie hij spreekt, spreekt hij tevens iederéén aan die meeluistert. Jezus beoogt niet alleen de leerlingen in het evangelieverhaal aan te spreken, toen en daar, maar zijn leerlingen überhaupt. Ook de lezers van het Lucasevangelie, die als lezers eveneens Jezus’ leerlingen geworden zijn, wenst Jezus uitdrukkelijk aan te spreken.
En wat zegt Jezus dan expliciet tot al zijn leerlingen? Jezus geeft een bondige samenvatting van de Wet van Mozes: bemint jullie vijanden, weest zoals God is. Het zijn formuleringen die terug te vinden zijn in het boek Leviticus, het derde boek van Mozes, de kern van de Thora, in het bijzonder in hoofdstuk 19, de heiligingswet, de kern van het boek Leviticus. Bidden voor al je naasten alludeert op Leviticus 19,18, de oproep om te zijn zoals God in Leviticus 19,1.
In voor iedereen begrijpbare taal wordt de Wet van Mozes door Jezus verwoord. Lucas zal daarbij vanzelfsprekend allereerst gedacht hebben aan zijn eigen lezers voor wie hij zijn evangelie schreef. Lucas was een Hellenistische jood. Lucas’ lezerspubliek bestond uit – hoofdzakelijk – hellenistische Romeinen, niet-joden dus. Daarom geeft Lucas een samenvatting van de Mozaïsche wet die óók voor niet-joodse oren verstaanbaar is. Hij laat Jezus niet zozeer spreken in rabbijnse discussietaal, zoals Matteüs dat doet in de Bergrede, maar in uitlegtaal die ook voor Griekstalige oren toegankelijk is.
De samenvatting spitst zich toe op de intermenselijke relaties. Tegenover wie moet een mens goed doen? Antwoord: tegenover iedereen. Dus ook degenen die je niet leuk vindt of die jou niet leuk vinden. Maar waarom moet een mens goed doen tegenover iedereen? Antwoord: omdat God dat ook doet. En wie zegt te geloven, wie zegt wat met die God uit de Mozaïsche Wet te hebben, die moet dat ook in praktijk brengen in handelingen die conform die God zijn, in wie men gelooft.
Ik sta nog één keer stil bij de scharnierzin tot jullie die naar mij luistert, zeg ik. Zo staat het in de vertaling van het lectionarium. Maar dat staat er niet in het Grieks, de oorspronkelijke taal van het Nieuwe Testament. Daar staat tot jullie die luistert, zeg ik. Lucas heeft niet ingevuld naar wie of wat men luistert. Onze vertalers vonden dat blijkbaar irritant. Je luistert immers toch naar iets of iemand. Dus is er in onze vertaling maar iets toegevoegd: Naar mij. Maar Lucas wil niet dat we zomaar Jezus invullen. De evangelieschrijver laat Jezus uitvoerig betogen, eerst tot zijn leerlingen toen en vervolgens tot iedereen, dat de toegesprokenen thuishoren op de profetenlijn die reeds met Mozes, met de Mozaïsche Wet aanvangt. Er is evenveel reden om hier bij het luistenen in te vullen naar de Wet van Mozes als naar de woorden van Jezus. Ook als je van oorsprong niet van joodse huize bent, dan nog geldt dat je, om te geloven en dat geloof concreet te maken in je dagelijkse leven, niet buiten Mozes om kan. Geloven via Jezus is per definitie geloven via Mozes. De scharnierzin tot jullie die luistert, zeg ik is niet alleen bedoeld om de toehoorders van Jezus uit te breiden, maar ook om die toehoorders in dezelfde lijn te zetten als Israël (‘Hoor Israël!’) en de eerste leerlingen, ook als de toehoorders van andere origine zijn.
Preekvoorbeeld
‘Hou van je vijand en wees een weldoener voor degene die een hekel aan je heeft.’
Ik kan me voorstellen dat u bij deze woorden denkt: ‘Daar heb je Jezus weer, hij wil zo graag dat wij op God lijken
en ik wil dat ook wel ergens, het klinkt ook wel goed – maar ik ben God nu eenmaal niet. Ik ben een mens en
aan deze geboden kan ik me niet houden, want als ik dat doe, dan loopt de hele wereld over me heen.’
In het Evangelie horen we de zin: ‘Tot jullie die luistert, zeg ik...’ Zou Jezus hiermee misschien alleen de toenmalige luisteraars bedoelen? De mensen die zich rondom hem verzameld hadden daar in het veld?
Dat zijn woorden zich beperken tot de mensen die tweeduizend jaar geleden in een totaal andere maatschappij leefden. Helaas, de mensen met verstand van bijbelteksten zeggen dat deze zin er nu juist staat om alle mensen die de woorden van Jezus zullen horen in de toekomst in te sluiten. De woorden van Jezus zijn dus bedoeld om door onze oren – vandaag – gehoord te worden en te verstaan.
Feitse Boerwinkel, een theoloog, noemt de verzen uit het evangelie dat we zojuist lazen in zijn nog steeds actuele boek ‘Meer dan het gewone’, struikelverzen. Verzen waar je dus letterlijk over struikelt, die je blokkeren als je ze hoort: ze zijn als een blok aan je been. Bemint uw vijand: Je zal maar beschuldigd zijn van iets dat je niet hebt gedaan en daar de nare gevolgen van hebben moeten dragen. Bid voor wie u mishandelen: Je zal maar gemarteld zijn! Moet je voor je beulen bidden? Bemint uw vijand: Je zal maar ontslagen zijn. Stop je dan voor je ex-baas die met een lekke band in de regen aan de kant van de weg staat? Geef aan ieder die u iets vraagt: Je zal maar van een uitkering moeten leven en met grote moeite een bedragje gespaard hebben om een week met vakantie te kunnen gaan. Moet je dat geld dan zomaar weggeven?
Als we de woorden van Jezus opvatten als richtlijnen, dan komen we dus in de problemen. Maar Jezus geeft ons gelukkig geen nieuwe wetten of extra geboden. Hij spreekt zelfs geen verwachtingen uit. Niets daarvan!
Hij wil zijn toehoorders geen zware, onuitvoerbare regels opleggen of onmogelijke eisen stellen. Wat is Jezus’ bedoeling dan wél?
In de veldrede van Lucas gaat het feitelijk over twee wegen. U kent het beeld van vroeger vast wel. Een kind vergezeld door zijn engelbewaarder loopt op een weg die zich splitst. Het kind kan kiezen uit twee mogelijkheden: Een brede en een smalle weg. De brede loopt dood en de smalle weg voert naar de hemel. Dit beeld staat voor een soort innerlijke strijd. Wat doe ik, concreet, nu, in deze situatie. Om met de woorden van de eerste lezing te spreken: Naar welke stem luister ik? Luister ik naar de Abisai in mezelf die fluistert: ‘Grijp je kans, jij hebt nu de macht, je kan nu je vijand doden, geen haan die er naar kraait’? Of luister ik naar de David in mezelf? die zegt:
‘Het is niet aan jou om over het leven van een ander, ook al is het je vijand, te beschikken. Het is niet aan jou om je de macht – al ben jij ook gezalfd tot koning – toe te eigenen. Toon je barmhartig, wees mild net zoals God barmhartig is.’ Vaak worstelen we in onszelf met deze twee kanten. We weten vaak geen goede oplossing in deze strijd tussen rechtvaardigheid en barmhartigheid. We voelen ons vastgeklemd tussen twee uitersten, we voelen ons machteloos en zien geen uitweg.
Jezus doet ons vandaag in het evangelie enkele voorstellen om je leven weer vlot te krijgen als je in een dergelijke strijd verwikkeld bent en je je op die zich splitsende weg bevindt. Hij geeft een soort gouden tips die – als je ze in praktijk brengt – de weg naar de toekomst open houden. Want we weten allemaal wat er gebeurt als geweld met geweld beantwoord wordt: afschuwelijke oorlogen met vele onschuldige slachtoffers, waartoe wijzelf ook kunnen behoren. We weten allemaal wat er gebeurt als je kwaad met kwaad vergeldt: een spiraal van haat die eindigt met verbroken relaties en peilloze eenzaamheid. We weten allemaal wat er gebeurt als je alles voor jezelf houdt en niets wilt delen: een groeiende kloof tussen rijk en arm.
Jezus geeft ons een gouden tip, een soort gulden regel, die het hart vormt van onze christelijke spiritualiteit: ‘Wees barmhartig, zoals uw Vader in de hemel barmhartig is!’ In deze woorden klinkt de heiligheidswet door uit het boek Leviticus, het hart van de Thora, Wees heilig, want de Heer uw God, is heilig, U zult uw naaste liefhebben als uzelf, want hij is zoals jij! Wees heilig, want juist die ander worstelt met dezelfde dingen als jij Wees barmhartig!
Geweldloosheid en vergevingsgezindheid kunnen lonend zijn. Het is mogelijk het kwade te overwinnen door het goede Het is mogelijk om de spiraal van haat en geweld te doorbreken. Dus: als je gehate chef met een lekke band in de regen staat en je overwint iets in jezelf, dan benut je een unieke kans om van je vijand een vriend te maken. Als je ’s nachts wakker ligt en met wraakfantasiën tobt, als je een machteloze boosheid voelt omdat je in de steek bent gelaten, probeer dan eens die gouden tip van Jezus uit. Breng je adem tot kalmte en regelmaat luister naar de David in jezelf. Je hebt nu lang genoeg geprobeerd om met haat een uitweg te vinden. Je hebt van je afgebeten je boosheid in stelling gebracht. Dat was op zich niet verkeerd, maar het heeft je niets opgeleverd. Adem nou eens diep in en voel de ruimte van Gods barmhartigheid... Misschien geeft dat je het lef te zoeken naar een kans om je vijand een signaal van vriendschap te geven. Besef hoezeer je eigen boosheid ook maar mensenwerk is. David had de kans, hij had alles mee. Hij treft zijn vijand slapend aan. Eén stoot met de lans en Saul heeft zijn verdiende loon. Maar David... hij wil geen wraak. Hij biedt zijn vijand vriendschap aan en door die daad laat hij zien dat hij een kind van God is.
inleiding prof. dr. Archibald van Wieringen
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout