- Versie
- Downloaden 24
- Bestandsgrootte 385.16 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
22 februari 2009
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 43,18-19.21-22.24b-25; Ps. 41; 2 Kor. 1,18-22; Mar. 2,1-12 (B-jaar)
Inleiding
In de lezingen van Jesaja en Marcus betekent het vergeven van zonden een totaal nieuw begin van de relatie tussen God en mensen. In Jesaja zegt de profeet het volk namens God vergeving aan. De schriftgeleerden in Marcus vragen zich af hoe Jezus tegen de lamme man kan zeggen dat zijn zonden zijn vergeven. Uit de genezing van de verlamde blijkt dat Jezus deze macht heeft. Wanneer de verlamde in beweging komt en opstaat, is er, in de woorden van Jesaja, iets nieuws in hem begonnen, hij merkt het nu zelf ook! En zoals het in Jesaja 43,21 de opdracht van Gods volk is hem te lofprijzen, verheerlijken in Marcus 2,12 allen God.
Jesaja 43,14-28
De profeet kondigt bevrijding aan, er komt een eind aan de ballingschap van de verbannen Judeeërs, er komt een nieuwe uittocht. De Eeuwige zelf stelt zich garant.
Ooit baande de Eeuwige voor zijn volk een weg door de zee en moesten de machtige Egyptenaren het onderspit delven. Maar de aanstaande bevrijding zal die van de eerste uittocht nog overtreffen. God baant voor de ballingen een weg door de woestijn en laaft hun dorst. Zelfs de wilde dieren zullen hem verheerlijken. Daarom: Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, laat het verleden nu rusten (vv. 14-20). Dat vereist een waar Godsvertrouwen.
De Eeuwige heeft zijn volk gestraft vanwege ontrouw; het heeft niet hem maar de afgoden gediend met offers. Toch wist de Eeuwige op eigen initiatief alle zonden en overtredingen uit, de voorwaarde voor een totaal nieuw begin. Zo kan de relatie tussen God en zijn volk opnieuw opbloeien. Wie met de ogen van de Eeuwige meekijkt, ziet het al gebeuren.
Marcus 2,1-12
In het evangelie van Marcus staat de vraag naar de identiteit van Jezus centraal. Het eerste vers geeft al het antwoord: ‘Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, [zoon van God].’ Toch komt die vraag telkens weer ter tafel zodat de lezer tot een eigen conclusie kan komen. Dat gebeurt al vanaf het eerste hoofdstuk : ‘Wat is dat toch? Een nieuwe leer, met gezag! Zelfs de onreine geesten geeft hij bevelen, en ze luisteren naar hem.’ (1,27). Zo ook in de geschiedenis van de genezing van de verlamde.
Samen met Simon, Andreas, Jakobus en Johannes gaat Jezus naar Kafarnaüm (1,21). Daar onderricht Jezus met gezag, hij geneest en drijft demonen uit om vervolgens door heel Galilea te verkondigen (1,39). In 2,1 is Jezus wéér thuis, terug in Kafarnaüm. Aan die thuiskomst is de reiniging van een melaatse die van Jezus een spreekverbod opgelegd krijgt, direct voorafgegaan (1,40-45). Het is dus al bekend dat Jezus kan genezen, geen wonder dat er zoveel mensen op de been zijn. Dan wordt er een verlamde bij Jezus gebracht.
Zij die hem dragen, vragen Jezus niet om hem te genezen en evenmin doet de verlamde zelf dat. Wel is vermeld dat Jezus hun vertrouwen ziet. Dat is kennelijk van meer belang dan de spectaculaire manier waarop zij hem bij Jezus hebben weten te brengen. Jezus heeft oog voor het wezenlijke, voor het vertrouwen van niet alleen de verlamde maar ook van de dragers, voor hun vindingrijkheid om ondanks al die mensen die letterlijk een sta-in-de-weg voor de genezing van de lamme zijn, toch tot hem te komen. De dragers staan voor de gelovigen die het Woord in praktijk brengen.
Wat het dak betreft, vaak was er aan de zijkant van het huis een stenen trap die naar het dak leidde dat gewoonlijk plat was. Op het dak lagen stokken om de open plekken tussen de dakbalken op te vullen en daar bovenop lag weer een laag leem om het geheel af te dichten. Wilde je een gat in het dak maken, ook als het behoorlijk groot moest zijn zoals in dit geval, dan was dat eenvoudig een kwestie van leem en wat stokken weghalen.
De door Jezus aangesproken schriftgeleerden – Jezus wordt gepresenteerd als alwetend – zijn van mening dat het vergeven van zonden aan God is voorbehouden (geheel in overeenstemming met Jes. 43,25). Hoewel Jezus (nog) niet zegt op wiens gezag hij spreekt, is hun conclusie dat Jezus God lastert (vgl. 14,64). De eerst (niet controleerbare) innerlijke, vervolgens uiterlijke genezing van de verlamde door Jezus is echter geen teken van godslastering, maar juist van het tegenovergestelde, van de heiliging van de Naam en een verwijzing naar God. Dat blijkt uit 2,12 waar de mensen buiten zichzelf zijn en niet Jezus, maar God verheerlijken (vgl. Mat. 9,8!). Of de schriftgeleerden ook tot die ‘allen’ behoren die God verheerlijken, is niet duidelijk.
Jezus noemt zichzelf de mensenzoon die de macht (exousia) heeft om op aarde zonden te vergeven. Dat dit zo is, blijkt uit de uiterlijke genezing van de verlamde man. Nergens noemt Jezus zichzelf ‘zoon van God’, dat doen wel anderen zoals de centurio aan het slot van het evangelie: ‘Inderdaad, die man was de zoon van God’ (15,39; vgl. 1,1).
‘Mensenzoon’ komt hier voor het eerst voor en betekent hetzelfde als ‘mens’. Tegelijkertijd is dit woord een verwijzing naar het visioen in het boek Daniël׃ ‘... ik zag toen met de wolken van de hemel iemand aankomen die op een mensenzoon leek. Hij ging naar de Hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd hem heerschappij gegeven, pracht en koninklijke macht’ (7,13-14; vgl. Mar. 14,62). Opvallend is dat de mensenzoon hier niet verbonden is met de hemel zoals in Daniël, maar met de aarde.
Deze passage zou er aanleiding toe kunnen geven een verband te zien tussen ziekte en zonde zoals in de antwoordpsalm (41,4-5). Dat is echter hier niet van toepassing. De verlamde zou dan onmiddellijk na de woorden van Jezus dat zijn zonden vergeven zijn, hebben moeten kunnen opstaan. Van zijn uiterlijke verlamming wordt hij echter pas in tweede instantie verlost. Om dezelfde reden kan er ook geen sprake zijn van uitsluitend innerlijke verlamming door schuldgevoelens.
De vergeving van zonden is gekoppeld aan het werkwoord ‘opstaan’ (egeirō). Driemaal komt dit werkwoord hier voor, de laatste keer als aoristus passivum (ēgerthē); deze vorm zien we in Marcus alleen nog in 6,16 en 16,6, steeds in verband met ‘opstaan uit de dood’. Daarom kun je zeggen dat het woord ‘zonden’ de connotatie heeft van ‘dood’, het woord ‘vergeven’ daarentegen die van ‘leven’. Vergeving van zonden doet mensen als het ware uit de dood opstaan door het herstel van de relatie met God. Dat vereist wel vertrouwen, geloof.
Aan het slot van deze perikoop moet de lezer die wil weten wie Jezus is, concluderen dat Jezus spreekt en handelt als en namens God.
Preekvoorbeeld
We zijn met Jezus teruggekeerd in Kafarnaüm. Rond Jezus hangt er iets in de lucht: blijdschap, uitgelatenheid. Mannen en vrouwen, zieken en gezonden, maar allemaal met een hart vol verwachting, gaan naar de plaats waar Jezus zich bevindt. Het valt op hun gezichten te lezen dat ze snakken naar iets nieuws, naar eindelijk een beetje geluk. En het zijn er velen, heel velen die naar het huis toegaan waar Jezus zich bevindt. Eigenlijk het huis van Petrus en Andreas, maar nú is het ’t huis van Jezus geworden. Er gaan veel makke schapen in een hok, maar nóg is er geen plaats voor al die mensen. Een groot aantal van hen moet buiten blijven. Zelfs de ruimte vóór de deur bood geen plaats meer aan hen toen Jezus zijn leer verkondigde. (Mar. 2,2) Dit kort geleden nog zo gewone huis wordt een feestzaal, een plek waar alle leed geleden is en alle pijn voor even vergeten kan worden. Zou onze parochie, deze kerk eigenlijk niet nét zo’n plaats moeten zijn, waar mensen gráág komen omdat er hier voor ieder plaats is, omdat iedereen hier méér dan welkom is?
Vandaag zijn er zo verschrikkelijk veel mensen dat er geen kip meer bij kan. Er komt een zieke aan die op een draagbaar ligt, zijn vrienden hebben hem mee willen nemen naar Jezus. Bij de deur kunnen ze niet komen, daarom klimmen ze met hun zware last op het dak, maken daar een opening in en laten het bed van hun verlamde vriend aan touwen zakken, midden in de menigte, precies voor Jezus. Een vertrouwd beeld: voor de ogen van alle aanwezigen ligt een arme, een zieke. En natuurlijk is het Jezus niet ontgaan. Hij ziet het geloof van de vrienden en verwelkomt de zieke met de woorden: ‘Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.’ Zo doet Jezus dat dus met zieke mensen: Hij ontvangt ze hartelijk en vergeeft hen hun zonden. ‘Daar héb je wat aan! Daar zit je op te wachten, zeg, als je verlamd bent zeker!’: je kunt je zo’n reactie voorstellen. Maar Jezus steekt anders in elkaar dan wíj! Voor hem is het duidelijk dat degene die arm is of ziek, ook een ziel heeft die het niet redt met alleen maar een materieel gebaar, hoe goed dat ook bedoeld mag zijn! Niet van brood alleen leeft de arme, de zieke, om het zo maar eens te zeggen. De arme leeft precies zoals wij. Elk mens heeft brood nodig, maar net zo goed een opbeurend woord; een arme heeft vergeving nodig én vriendschap; een zieke heeft voedsel nodig én genezing. Maar wie zal dat begrijpen? Wie heeft er échte belangstelling voor hen?
Zoals zo vaak zijn er mensen in de buurt, schriftgeleerden in dit geval, die een ander zijn geluk niet gunnen. En wat kan hén nou die zieke schelen? Het gaat bij hén om de leer! Die moet zuiver blijven! Jezus had wat hen betreft de man mogen genezen, maar vergeving schenken…? Dat komt hem formeel niet toe. Daar heb je priesters voor! En daar horen ook nog eens strikte voorschriften bij: bij Jezus gaat dat wat ál te gemakkelijk, vinden de schriftgeleerden. Natuurlijk geven ze hun commentaar niet hardop, maar hun blikken spreken blijkbaar boekdelen! Voor Jezus blijven maar weinig dingen verborgen. Hij leest de zuinige gedachten van zijn tegenstanders en laat zien hoe gul hijzelf is met barmhartigheid en medeleven voor de zieke. Naast vergeving schenkt Jezus ook nog eens genezing: ‘Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.’ (v. 11) Het woord van Jezus is ánders. Het is een machtig woord, vol vriendschap. Een woord dat troost biedt aan het hart van mensen en krácht aan het lichaam van mensen. Deze arme ziel had, net als wij allemaal denk ik, vergeving én genezing nodig! In het huis daar in Kafarnaüm staat de verlamde man in het centrum van de belangstelling van Jezus maar ook die hele vreemde menigte van mensen die naar Jezus zijn komen luisteren kijkt hem aandachtig aan.
Jezus heeft hen allen gewezen op die zieke die ze misschien allemaal allang vergeten waren, omdat hij immers niet meer van zijn bed af kon komen. Jezus wijst óns op mensen die we haast vergeten zijn. Ze zijn verdwenen uit ons oog en daarmee tegelijk ook uit ons hart. Niet omdat we kwaadwillende mensen zouden zijn, maar het gebeurt zo gemakkelijk. Sluipenderwijs!
In dit evangelie noemt Jezus zichzelf voor het eerst ‘de Mensenzoon’ en daarmee vervult hij het visioen van de profeet Daniël: Een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem [de Hoogebejaarde] uit… Ik zag toen met de wolken van de hemel iemand aankomen die op een mensenzoon leek. Hij ging naar de hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd hem heerschappij gegeven, pracht en koninklijke macht (Dan. 7,10; 13-14). Telkens als deze passage werd voorgelezen in de synagoge vroegen de joden zich af wie deze hoogbejaarde wel mocht zijn en wie deze Mensenzoon, bekleed met zo ontzettend veel macht. Vandaag in dit huis te Kafarnaüm wordt dit visioen vervuld. Hier welt een stroom van vuur op. Een stroom van warme belangstelling voor wie vergeten dreigt te worden, begint van hieruit een weg te zoeken over de wereld. Die stroom heeft vandaag onze parochie bereikt en wanneer wij geen obstakels opwerpen, wanneer wij geen damwanden van desinteresse opwerpen tegen het vurige verlangen van Jezus, zal het ook verder gaan. De volgende generaties in!
Versteld stonden ze, allemaal, schrijft Marcus en ze zeiden: ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien.’ (v. 12) Inderdaad, zoiets zie je zelden, ook tegenwoordig niet! Maar de Heer kan tegen ons zeggen wat hij tot Jesaja zei in de eerste lezing: ‘Ik onderneem iets nieuws; het begin is er al: zien jullie het niet? Een weg leg Ik door de steppe, rivieren laat Ik stromen door de woestijn’ (Jes. 43,19). Gefeliciteerd!!!
Amen
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Paul Verheijen, preekvoorbeeld