- Versie
- Downloaden 87
- Bestandsgrootte 117.88 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 4 april 2022
- Laatst geüpdatet 4 april 2022
22 mei 2022
Zesde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 15,1-2.22-29; Ps. 67; Apok. 21,10-14.22-23; Joh. 14,23-29 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 15,1-2.22-29
Het boek Handelingen geeft ons een inkijkje in het wel en wee van de vroege kerk, waarbij de door Lucas beschreven gebeurtenissen sterk zijn getekend door verzoening. Historisch gezien zou het allemaal wat minder harmonieus geweest kunnen zijn (vgl. Hand. 6).
Traden er aanvankelijk alleen Joodse christenen toe tot de jonge gemeenschap, allengs kwamen er steeds meer niet-Joodse christenen bij en dat zorgde voor problemen in de omgang met elkaar. Want het huis van een heiden betreden of met hen eten, maakte Joden onrein. De eerste Joodse christenen voelden zich nog volledig joods en gedroegen zich ook als zodanig door het onderhouden van de wet van Mozes, door besnijdenis, bezoek aan tempel en synagoge.
Daar kwam bij dat de Romeinen de joodse religie beschouwden als een religio licita, een officieel toegestane godsdienst. Dat hield een aantal voorrechten in zoals eigen rechtspraak en vrijstelling van krijgsdienst. Zolang de christenen zich als Joden gedroegen –wat naar buiten bleek uit het vasthouden aan besnijdenis en Tora – bleven deze voorrechten gewaarborgd. Door de komst van de heidenen kwamen deze echter in gevaar.
Handelingen 15 markeert een belangrijk keerpunt: voor het laatst komt Petrus hier aan het woord, daarna horen we zijn stem niet langer, die van Paulus des te meer.
De bijeenkomst in Jeruzalem die in dit hoofdstuk wordt beschreven, wordt ook ‘het eerste apostelconcilie’ genoemd.
Handelingen 15,1-35 vormt een eenheid op basis van de plaatsaanduidingen Antiochië (15,1-3), Jeruzalem (15,4-29) en opnieuw Antiochië (15,30-35). Die eenheid blijkt ook uit de representanten van de gemeente in Antiochië, Paulus en Barnabas, en de woordvoerders van de apostelen en oudsten in Jeruzalem Petrus/Simon en Jakobus. Verder zijn er nog tal van motiefwoorden als besnijden, broeders, apostelen en oudsten, heidenen, gemeente etc. die de eenheid van deze perikoop bevestigen.
Handelingen 15,1-3 leidt het hoofdstuk in en spreekt over de achtergrond van de opschudding die in Antiochië is ontstaan. Door de toeloop van niet-Joden tot het christendom was er in Antiochië een felle discussie ontbrand over de vraag of deze ‘heidenen' al dan niet besneden moesten worden zoals de wet van Mozes Joden voorschreef (Gen. 17,10; Lev. 12,3). Paulus en Barnabas waren fel gekant tegen besnijdenis, maar sommigen uit Judea waren even fel voorstander van besnijdenis. Daarop kregen Paulus en Barnabas samen met enkele anderen de opdracht om naar Jeruzalem te gaan en de strijdvraag voor te leggen aan de apostelen en oudsten (15,1v).
Vervolgens ontstond er ook in Jeruzalem de nodige discussie over deze kwestie. Petrus die in een eerder visioen de bevestiging van Godswege had gekregen dat het evangelie ook voor heidenen was bestemd aan wie God eveneens de heilige Geest had geschonken (Hand. 10), nam toen het woord en verklaarde zich tegen het opleggen van besnijdenis: ‘Nee, het is door de genade van de Heer Jezus dat wij geloven gered te worden, evengoed als zij’ (15,11).
Jakobus sluit zich bij het standpunt van Petrus aan en voegt als enig voorschrift toe dat heidenen zich moeten ‘onthouden van verontreiniging door afgoden, ontucht, verstikt vlees, en bloed’ (15,20; Gen. 9,4-6). Anders gezegd, zij mogen niet achter vreemde goden aan gaan en dienen eerbied te hebben voor het leven.
Paulus en Barnabas keren terug naar Antiochië, vergezeld door twee leidende figuren uit Jeruzalem, Judas en Silas. Ze krijgen een brief mee van de apostelen en oudsten waarin staat dat zij in overleg met heel de gemeente een oplossing hebben gevonden voor het conflict: christenen uit de heidenen worden niet verplicht tot besnijdenis. Mooi is ook dat er in de aanhef van de brief door het tweevoudig gebruik van het woord ‘broeders’ geen onderscheid wordt gemaakt tussen christenen van al dan niet Joodse origine en dat zo de gemeenschap hersteld wordt: ‘de apostelen en oudsten groeten als broeders de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië’ (15,23).
De brief is een duidelijke steun in de rug van Paulus en Barnabas en toont grote erkentelijkheid voor hun inzet en werk.
De brief eindigt met de woorden: ‘De heilige geest en wij hebben besloten u… alleen op te leggen wat strikt noodzakelijk is: u moet zich onthouden van afgodenvlees, bloed, verstikt vlees en ontucht’ (15,28v). Dit besluit getuigt van barmhartigheid, ruimdenkendheid, vertrouwen en wijsheid.
Handelingen 15,30-35 spreekt tot slot over de vreugde omdat de eenheid in de gemeente van Jeruzalem en dus van Antiochië bewaard is.
Zie: K. Touwen, ‘Handelingen van de Apostelen. Gevangene omwille van Christus Jezus’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 20-33
Johannes 14,23-29
De evangelielezing vormt nagenoeg het slot van een reeks gesprekken rond het afscheid van Jezus, de zogeheten afscheidsrede (13,31–14,31). In die gesprekken bereidt Jezus de leerlingen voor op de tijd dat Hij naar de Vader zal gaan en niet meer bij hen zal zijn. Tegelijkertijd maakt Hij op alle mogelijke manieren duidelijk dat Hij hen niet verweesd zal achterlaten.
De verwevenheid en diepe verbondenheid tussen de Vader en Jezus, die door de Vader gezonden is, maar ook tussen hen beiden en de leerlingen alsook tussen de leerlingen onderling (13,34), is het overheersende beeld in deze gesprekken dat ondanks het naderende afscheid zal blijven. Verbondenheid met Jezus en als gevolg daarvan, ook met de Vader, kan niet los gezien worden van liefde voor Jezus en diens geboden. Waar geen sprake is van liefde, is ook geen sprake van verbondenheid met Jezus en de Vader. Alleen al in de evangelielezing komt het werkwoord liefhebben (agapao) vier keer voor, in heel hoofdstuk 14 tienmaal. Leerlingen van Jezus zijn herkenbaar aan de onderlinge liefde.
Johannes 14,21 vat dit als volgt samen: ‘Wie zich aan mijn opdracht gebonden weet en haar ter harte neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft zal ondervinden hoe de Vader hém liefheeft, en ook Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem openbaren.’
Vervolgens vraagt Judas – niet Judas Iskariot – waarom Jezus zich alleen aan de leerlingen en niet aan de wereld openbaart (14,22). Het evangelie is het antwoord op die vraag, en opnieuw gaat Jezus in op het gebod van de liefde, nu weer in andere bewoordingen.
Eerder al zei Jezus: ‘In het huis van mijn Vader zijn veel woningen... Ik ga weg om voor jullie een plaats gereed te maken, maar ik kom terug’ (14,2.3.18.28). Nu belooft Hij de leerlingen dat Hij samen met de Vader bij hen zal wonen. Die plaats, dat verblijf, is een oord van trouw, van elkaar vinden en bij elkaar blijven; dat wordt nu al bewaarheid, niet pas na de dood.
Het afscheid van Jezus betekent ‘verheerlijking’, wat eigenlijk ‘gewicht’, ‘gezag geven’ betekent: ‘de Mensenzoon wordt verheerlijkt en in Hem wordt God verheerlijkt’, zodat de leerlingen volgens Jezus eigenlijk blij zouden moeten zijn (14,28; 13,31vv). Het lijden en de dood zijn dus geen vernedering van Jezus. Nieuw leven, opstanding, verheerlijking zal er zijn.
Niet alleen belooft Jezus dat hij terug zal komen, Hij zal de Vader vragen de parakleet, de helper, de Geest van waarheid te geven die altijd bij hen zal zijn (14,16.26). De heilige Geest is plaatsvervanger en vertegenwoordiger van Jezus, eveneens gezonden door de Vader. Wij kunnen ons altijd tot hem richten, Hij zal helpen.
Tot slot zal Jezus de leerlingen vrede nalaten die anders is dan die van de niet-gelovige wereld. De ontvangers van die vrede zoals bijvoorbeeld de gemeente van Johannes of daar bovenuit, gelovigen in deze tijd, zullen die vrede van hun kant wel moeten beantwoorden. Opnieuw is daarbij de liefde het begrip waarvan alles afhangt.
Preekvoorbeeld
Het is nog wel geen Pinksteren, maar toch werpt dat feest vandaag al zijn schaduwen vooruit. En dat is misschien maar goed ook. Pinksteren is wel het minst bekende van de grote christelijke feesten. Steeds minder mensen weten waar het met Kerstmis en Pasen over gaat, maar van Pinksteren kun je gerust zeggen dat bijna niemand dat meer weet. Nu zullen de meesten van ons hier, toch min of meer trouwe kerkgangers wel weten dat het met Pinksteren over de Heilige Geest gaat. Maar of het daarmee duidelijk is waar het met Pinksteren over gaat?
Want wie of wat de Heilige Geest is, is nog niet zo duidelijk. Het woord ‘geest’ roept in onze taal van alles op, variërend van spook tot inspiratie of levenslust. Maar altijd gaat het over iets wat moeilijk te vatten, te grijpen is. Je kunt er heel veel over zeggen, zonder dat je precies weet waar je het over hebt, heel anders dan wanneer het over Jezus gaat, bijvoorbeeld. Over Hem hebben we tenslotte verhalen, er zijn woorden van Hem overgeleverd en wij weten min of meer wat er met Hem gebeurd is. En bij de Heilige Geest is dat niet zo.
Hoewel, daarin zouden we ons toch wel eens kunnen vergissen. Neem nu de Eerste Lezing van vandaag. Dat is een verhaal over de Heilige Geest, over het werk dat Hij onder ons doet. En het is helemaal geen vaag verhaal, integendeel zou ik haast zeggen.
Laten we het verhaal nog eens hernemen. Het gaat over het allereerste begin van de Kerk. Over de tijd dat, zo staat diverse keren in de Schrift te lezen, de gemeenten vervuld waren van de Heilige Geest. Het verhaal dat wij als Eerste Lezing hoorden zou een antwoord kunnen zijn op de vraag: wat betekent dat eigenlijk dat jullie, gemeenten van het allereerste begin, vervuld zijn van de Heilige Geest? Wat houdt dat concreet in?
Met dit verhaal antwoorden zij ons dan als volgt, stel ik mij zo voor: Wil je meer weten van de Geest die ons bezielt, luister dan. Wij hebben ooit, in onze nog jonge gemeenschap een groot conflict gehad. Jullie weten, wij zijn allemaal van huis uit joden, en er was en is voor ons niets heiligers dan de Wet van Mozes. Maar wij kregen te maken met volgelingen van Jezus die helemaal geen jood waren en onze wetten helemaal niet kenden, laat staan dat ze die onderhielden. Moesten ze dat nu wel gaan doen, nu zij via Jezus bij onze gemeenschap waren gaan horen? Die vraag woog best zwaar, want wij wisten uit eigen ervaring dat het zo gemakkelijk nog niet was om die wetten goed te onderhouden. Het werd een heel conflict tussen wie vonden dat die wetten door iedereen onderhouden moesten worden en degenen die vonden van niet. Het liep zo hoog op dat de apostelen zelf er aan te pas moesten komen. Maar we zijn er uitgekomen. Wij zeggen nu: als mensen in Jezus geloven is dat Gods werk, ook als zij geen joden zijn. En bovendien: ook wijzelf hebben de wet lang niet altijd goed onderhouden. Hoe dikwijls is ons dat niet zwaar gevallen! Laten wij daarom de Wet niet langer opleggen aan mensen die daar niet mee vertrouwd zijn en die door God toch worden aanvaard omdat zij in Jezus geloven.
Op deze manier hebben wij het conflict kunnen oplossen en gezegd: niet-joden hoeven de Wet niet te onderhouden, behalve in wat het sociale contact belemmert. Daarom hebben we een paar afspraken gemaakt, waaraan wij ons met ons allen willen houden, omdat je Christus niet goed kunt navolgen als je je daar niet aan houdt. En over spijzen die wij als joden niet door de keel krijgen. Wij willen graag bij elkaar aan tafel, maar laten ze ons dan geen offervlees en dat soort dingen voorzetten. Zo gaat dat als je vervuld bent van de Heilige Geest.
Uit dit verhaal blijkt dat de Heilige Geest zo direct in ons midden is als het oplossen van conflicten en het elkaar vasthouden over verschillen van mening heen. Daarom is de boodschap van de Eerste Lezing ook zo actueel, want conflicten en meningsverschillen zijn er altijd. Tussen mensen individueel, maar ook tussen groepen en stromingen, buiten, maar ook binnen de Kerk. Tussen wie met de tijd meegaan en wie van het verleden leven, tussen wie op grond van het evangelie links zijn en wie op grond van datzelfde evangelie liberaal zijn of rechts; over of je er goed aan doet om je te laten vaccineren of dat je op Gods voorzienigheid mag vertrouwen en het niet doet.
Als wij meer willen weten van de Heilige Geest dan we doorgaans doen, hoeven wij niet ver van huis te gaan zoeken. Wij zouden genoeg hebben aan verhalen over hoe wij alles op alles hebben gezet om elkaar vast te houden en een gemeenschap te blijven vormen met elkaar door al die verschillen heen.
Eenvoudig is dat niet. Maar dat was het probleem in Jeruzalem waarover wij hoorden ook niet. Maar daar is wel wat gebeurd. Kijk, je kunt van alles doen met conflicten: ze toedekken en er niet over praten. Zo van: laten we er vooral niet teveel over praten, want daar komt toch maar herrie van. Nou, die komt er dan ook! Wij kunnen conflicten ook uitspreken, maar dat lukt alleen goed als wij ook werkelijk weer tot elkaar willen komen of bij elkaar willen blijven.
Bij veel conflicten nemen meningen en standpunten de plaats van mensen in. Dan gaat het er bijvoorbeeld over of het beter is om rechts of links te zijn; of je een verwelkomend of een restrictief asielbeleid moet voeren; of je je maar beter wel of niet aan de coronaregels kunt houden. Aan dit soort discussies is geen einde. Als ze in de gemeente van Jeruzalem op deze manier tegenover elkaar hadden gestaan, waren ze er van hun leven niet uitgekomen. Maar ze zijn elkaar daar als mensen blijven zien, en zij hebben tegen elkaar gezegd: wij hebben elkaar graag en wij zouden het jammer vinden als wij niet meer met elkaar zouden kunnen blijven meedoen, en niet meer met elkaar aan tafel zouden kunnen gaan, en, vroegen zij zich af, wat kunnen wij er aan doen dat het zover niet komt?
Dit was de manier waarop de Geest van Jezus in hun midden was. Zegt Jezus niet zelf, in het Evangelie van vanmorgen dat Hij ons zijn Geest zendt, opdat wij Hem niet zouden vergeten? Dit hebben ze bij dat conflict in Jeruzalem goed begrepen. Zij zijn Jezus niet vergeten, want zij hebben gedaan wat Hij gedaan zou hebben. Jezus zag ook steeds de mens, en wilde met die mens aan tafel, ongeacht zijn opvattingen, zijn mislukkingen, zijn slechte naam. Dit waren ze in Jeruzalem niet vergeten en zij hebben die herinnering in daden weten om te zetten.
Kunnen wij elkaar ook verhalen vertellen over hoe wij conflicten te boven zijn gekomen, omdat wij elkaar als mens hebben willen vasthouden en bij elkaar hebben willen blijven, omdat wij elkaar als mens waardeerden? Dan kunnen ook wij elkaar verhalen vertellen over hoe de Heilige Geest bij ons werkt!
Dadelijk gaan wij weer bij elkaar aan tafel. De Heer zal met ieder van ons zijn gaven delen. Zo wordt ook aan deze tafel, hier in ons midden, duidelijk dat iedereen hier de moeite waard is om er graag bij te hebben in ons midden. Als dit besef in ons doordringt, zoals het brood dat wij eten, kunnen hier de eerste bladzijden worden geschreven van een nieuw verhaal over de Heilige Geest in ons midden.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM