- Versie
- Downloaden 5
- Bestandsgrootte 193.12 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 november 2024
- Laatst geüpdatet 28 november 2024
6e zondag dhj, C jaar, 16-2-2025
16 februari 2025
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 17,5-8; Ps. 1; 1 Kor. 15,12.16-20; Luc. 6,17.20-26
Inleiding
Jeremia 17,5-8 en Psalm 1
In het eerste hoofdstuk van het boek Jeremia wordt de roeping van deze profeet beschreven. Dan volgen in de hoofdstukken 2–25 onder meer vele aanklachten tegen het eigen volk. Zo ook in onze lezing, die behoort tot het grotere geheel van Jeremia 17,1-13 waarin een aantal vloek- en zegenspreuken bij elkaar staan. De tekst wordt omlijst door de term ‘schrijven’ (17,1.13) en verder komt het woord ‘hart’ een aantal keren voor (17,1.5.9 en 10). Het hart wordt onbetrouwbaar genoemd, de Heer echter doorgrondt het en beoordeelt iedereen naar zijn daden, naar de vrucht van zijn werk (17,9-10).
De aanklacht luidt dat Juda zich heeft afgekeerd van de Ene en dat komt hem duur te staan. Op poëtische wijze worden in onze lezing twee tegengestelde levenswijzen beschreven. De eerste is die van een ‘gabber’ zoals er in het Hebreeuws staat (17,5 en 7) die op mensen vertrouwt en zich heeft afgekeerd van de Heer. Hij wordt vervloekt en vergeleken met een kale struik in de steppe die nooit regen krijgt en onvruchtbaar is. Het is duidelijk dat hier Juda is bedoeld, dat immers de Heer, de bron van levend water heeft verlaten (17,13).
Maar er bestaat nog een andere manier van leven. De gabber die vertrouwt op de Heer en zich bij Hem veilig weet, ook als de omstandigheden tegenzitten, die gabber is een gezegend mens. Hij is als een boom aan de rivier met wortels tot in het water. Hitte en droogte deren hem niet, hij blijft vrucht dragen.
In Psalm 1 treffen we dezelfde beeldspraak aan, echter in omgekeerde volgorde. Hier wordt eerst de rechtschapen mens, die vreugde beleeft aan de wet van de Heer, gelukgewenst. Op hem is de beeldspraak van toepassing van de boom die geworteld is aan stromend water. Hij staat in flagrante tegenstelling tot de bozen die als kaf in de wind verwaaien. De weg van de bozen loopt uit op niets, de weg van de rechtvaardigen ligt in Gods hand.
1 Korintiërs. 15,12.16-20
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 6,17.20-26
In het zogeheten Magnificat prijst Maria de God van Israël met onder meer de onderstaande woorden:
Barmhartig is Hij, iedere generatie weer,
voor wie Hem eerbiedigen.
Hij heeft de kracht van zijn arm getoond,
Wie zich verheven waanden, heeft Hij uiteengeslagen.
Machthebbers heeft Hij van hun troon gehaald,
vernederden gaf Hij een hoge plaats.
Hongerigen overlaadde Hij met het beste,
rijken heeft Hij met lege handen weggestuurd.
Hij heeft het opgenomen voor Israël, zijn knecht,
indachtig de barmhartigheid.
(1,50-54)
In een notendop vinden we hier de Lucaanse theologie die ook in het evangelie van vandaag duidelijk verwoord is: de barmhartige en sterke, machtige God staat aan de kant van de armen, de hongerigen en vernederden. Machthebbers en rijken hebben het nakijken.
Direct voorafgaand aan onze perikoop bidt Jezus de hele nacht op de berg. Als het dag wordt, roept Hij zijn leerlingen en kiest uit hen twaalf die Hij ook apostelen noemt (Luc. 6,12-16). De leerlingen worden nog tweemaal genoemd in onze lezing die het begin van de zogeheten Veldrede vormt (6,17.20). Deze rede is de (veel kortere) tegenhanger van de Bergrede in het evangelie van Matteüs. Gaat Jezus in Matteüs 5,1 de berg op, in Lucas 6,17 daalt Hij juist van de berg af naar een vlak terrein, vandaar dat deze toespraak de naam ‘Veldrede’ kreeg. De leerlingen waaronder de twaalf pas gekozen apostelen gaan met hem mee. Op de vlakte bevindt zich een grote menigte leerlingen en een grote schare volk uit heel het Joodse land en Jeruzalem, en uit het kustgebied van Tyrus en Sidon (6,17): zo geeft Lucas aan dat de boodschap van Jezus universele betekenis heeft voor zowel het Joodse volk als de heidenen.
De missie van Jezus werd al eerder duidelijk tijdens zijn bezoek aan de synagoge in Nazaret bij het voorlezen van de Jesajatekst: ‘De geest van de Heer rust op mij: daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan, en een jaar af te kondigen dat de Heer welgevallig is’ (4,18v).
Jezus moet al de nodige faam hebben gehad want, zo staat er in de niet voorgelezen verzen 18-19: ‘Ze waren gekomen om Hem te horen en van hun ziekten te worden genezen. Ook zij die geplaagd werden door onreine geesten, werden genezen. En al die mensen probeerden Hem aan te raken, omdat er een kracht van Hem uitging die iedereen genas.’ Wat een feest en vreugde om al die genezingen moeten er op die vlakte hebben geheerst.
In die sfeer richt Jezus zich tot zijn leerlingen, maar over hun hoofden heen tot de veel wijdere kring van aanwezigen. In het voetspoor van de barmhartige en sterke God uit Lucas 1,50-54 heeft Hij uitdrukkelijk aandacht en oog voor de armen (vgl. ‘armen van geest’ in Mat. 5,3), de hongerigen, de vernederden en onderdrukten, maar ook – in negatieve zin – voor de rijken. ‘Rijk’ betekent veel meer dan enkel materieel bezit, het is vooral het zich totaal verlaten op dat materiële bezit. Een prachtige illustratie daarvan is de rijke man die zo’n enorme oogst had dat zijn schuren te klein waren. Hij besloot ze af te breken en grotere te bouwen. De dwaas, diezelfde nacht zou hij sterven. In plaats van schatten voor God te verzamelen, had hij ze voor zichzelf verzameld (12,16-21). De armen daarentegen kunnen zich alleen aan God vasthouden, Hij is hun enige schat en toeverlaat.
Dit gedeelte van het evangelie van vandaag omvat het begin van de toespraak en bestaat uit vier zogeheten makarismen oftewel zaligsprekingen, gelukwensen, en vier wee-spreuken; ze zijn antithetisch opgebouwd en bestaan steeds uit twee zinnen, de eerste zin is algemeen gesteld, de tweede is direct tot de leerlingen gericht (‘jullie’). Na de schets van de actuele negatieve situatie volgt die van de volledig veranderde toekomstige (eschatologische) situatie. De blik wordt gericht naar de hemel.
De vierde zaligspreking en de vierde wee-spreuk wijken enigszins af van dit patroon. Jezus spreekt de leerlingen direct aan: jullie zijn gelukkig, zalig, als de mensen je haten, buitensluiten, beschimpen, je naam zwart maken – ook dat is arm zijn - omwille van de Mensenzoon. Dat laatste is belangrijk en geeft het lijden zin. In de hemel wacht jullie een rijke beloning. In de vierde wee-spreuk daarentegen zal de rijken het lachen vergaan. Deze spreuken bevatten een verwijzing naar de profeten respectievelijk valse profeten. Lucas plaatst Jezus vanaf het begin van zijn evangelie in de lijn van de oudtestamentische profeten(1,69v). De keuze tussen ‘vloek en zegen’ die Jezus zijn gehoor voorhoudt, is duidelijk: word als de armen, dan staat God aan jouw kant.
Preekvoorbeeld
Wilt u in het Liedboek Psalm 1a opslaan? Daar vindt u zo letterlijk mogelijk de bijbeltekst zelf, dus onberijmd. De tekst begint met een zaligspreking: ‘Gelukkig is de mens die…’
Ergens in het boek Handelingen van de apostelen houdt Paulus een redevoering over de verrijzenis van Christus, waarin hij zegt: dat God Jezus tot leven heeft gewekt is reeds lang voorzegd: ‘Daarover staat in de eerste psalm geschreven: “Jij bent mijn zoon, ik heb je vandaag verwekt.”’
Maar als je dat opzoekt, dat staat dat er niet, niet hier in Psalm 1, dus bijna alle handschriften waarin dat boek Handelingen aan ons is overgeleverd hebben dat verbeterd: het staat in Psalm 2. Maar voor ons is interessant dat een paar handschriften de herinnering hebben bewaard aan de tijd dat Psalm 2 dus nog Psalm 1 was. Want ook het boek der Psalmen is geredigeerd, het bestaat uit vijf bundeltjes die bij elkaar zijn gevoegd en waaraan een motto (aan het begin) en een uitgeleide (aan het eind) zijn toegevoegd.
Dat motto, de introductie, de ouverture is Psalm 1 en wat eens Psalm 1 was, is Psalm 2 geworden. We zongen dus Psalm 1, de psalm van de zondag, die ons inleidt in het Psalmenboek, de psalm die de toon zet voor alle psalmen en we hebben de tekst voor onze neus: ‘Gelukkig de mens die…’
Welke mens wordt hier uitgetekend? Wiens profiel wordt hier geschetst? Het beeld van een tsaddiek, een rechtvaardige, die niet wegloopt met raad van kwaadwilligen, die niet staat op de weg der slechten, die niet zit bij al wie schamperen.
Het gaat van lopen naar stilstaan naar zich neergeven: niet bij de kwaadsprekerij, maar bij het richtinggevend woord van God en dat niet voor zoete koek aannemen, maar wikken en wegen: een rechtvaardige.
Een boom is hij aan de waterkant,
die vrucht geeft op zijn tijd
en zijn blad niet verliest:
wat hij ook doet,
het gaat hem goed af.
Gelukkig is die mens.
We lazen het bij de profeet Jeremia:
Gezegend wie op de heer vertrouwt,
wiens toeverlaat de heer is.
Hij is als een boom geplant aan water,
zijn wortels reiken tot in de rivier.
Hij merkt de komst van de hitte niet op,
zijn bladeren blijven altijd groen.
We hoorden het uit de mond van Jezus: Gelukkig jullie die arm zijn, die honger hebben, die huilen, die gehaat worden. Hier worden de rechtvaardigen zalig gesproken, gelukkig geprezen. Wat hij ook doet, het gaat hem goed af.
Dat zou je wel willen, een oude vertaling: ‘Al wat hij onderneemt gelukt’. Als dat zo zou zijn, dan ben je niet arm, hoef je geen honger te lijden, is er niets om over te huilen...
Maar de rechtvaardige krijgt dit soort vrome wensen en heilbeden mee, omdat er meer rechtvaardigen gevonden worden onder de armen dan onder de rijken, omdat het werk hem bij de handen afbreekt, omdat hij veel verdriet te verduren heeft en gehaat wordt. Het is geen succesformule.
Wij moeten goed onderscheiden tussen een rechtvaardige en iemand die succes heeft. Het grote verschil is dit: een rechtvaardige is niet handig, een rechtvaardige laat zich niet leiden door de resultaten die hij boekt, een rechtvaardige doet niet dit om dat te bereiken, een rechtvaardige is niet berekenend.
Ik moet dat uitleggen. Bijna onze hele samenleving is beïnvloed door de denkwijze van wetenschap, techniek en economie die middelen inzetten om resultaten te boeken, die een spierinkje uitgooien om een kabeljauw te vangen die een investering doen ter wille van het rendement.
Wij denken dus instrumenteel, daar hebben we onze welvaart aan te danken en de bloei van de wetenschappen: als ik dit doe, wat gebeurt er dan? Met dit instrument kan ik dat bereiken. Deze stoffen bij elkaar, daar komt dat product uit.
Instrumenteel denken. Maar soms slaat je de angst om het hart en vraag je je af: is er dan niets meer heilig? Moet het in alle regionen van het leven zo? Want je weet van het heilige, dat zich verzet tegen dit instrumentele denken.
Je bent immers een mens die liefheeft, en je weet van de liefde dat je die niet kunt inzetten om resultaten te boeken. Je hebt lief, niet ergens om. Niet om je doel te bereiken. Niet om er iets aan over te houden.
Liefde is belangeloos en onbaatzuchtig. Liefde is geen instrument maar is goed in zichzelf, wat er ook van komt, een intrinsiek goed, zij laat zich niet voor een karretje spannen.
O ja, er bestaat wel liefde waarmee je je zin probeert te krijgen, maar dat noemen we geen liefde maar manipulatie en er bestaat ook wel liefde die je inzet om er wat aan over te houden, maar dat noemen we prostitutie.
Wij weten dus dat er regionen in ons leven zijn, die niet geïnfecteerd mogen worden door het instrumentele denken.
Kunst bijvoorbeeld is een goed in zichzelf, daar knap je van op, er gaan horizonten voor je open, nieuwe werelden verwijden zich, je wordt er een ander mens van, verruimd, verrijkt.
Maar als kunst een instrument wordt om iets te bereiken is het propaganda geworden.
En humor is een goed in zichzelf, je hart springt op, maakt drie huppeltjes, het leven wordt even licht en vrolijk, blijdschap is de meest betrouwbare emotie ons gegeven. Maar als humor wordt ingezet voor iets anders, is het satire geworden, spot, pijnlijk, hele bevolkingsgroepen worden belachelijk gemaakt.
En religie is een goed in zichzelf, goed en schoon en waar, maar als religie wordt ingezet om een of ander doel te dienen wordt zij levensgevaarlijk, een ideologie.
Wij weten van het heilige. Wij weten van wat goed is in ons leven, onaantastbaar en broos, goed in zichzelf, niet om er iets anders mee uit te halen of je wil door te zetten, niet instrumenteel gedacht, maar intrinsiek goed: liefde, kunst, humor, religie, compassie.
Het is de rechtvaardige die dat weet, hij heeft een zuiver kompas. Maar of hij succesvol is, dat is een heel andere categorie.
Ik geef nog een voorbeeld. Bidden is een goed in zichzelf, je bent met je hart bij de Heer. Nu zijn er Amerikaanse boekjes: Hoe te bidden met succes. Dan is gebed het instrument geworden van een verwend en doordrammend kind. Dan ligt de waarde van het gebed niet in het bidden zelf, maar in de verhoring die wordt uitgelokt, dan ben je verzeild geraakt in de wereld van magie en bijgeloof. Nee, bidden is een goed in zichzelf: dat jij bij God bent en hij bij jou is, komen wat komt. De rechtvaardige doet niet iets ergens om, met een bijgedachte.
Jezus was een rechtvaardige. De Romeinse officier die bij zijn sterven stond te kijken, loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige.’
En Jezus zegt ergens over ons doen en laten: Het is niet meteen kassa. ‘U zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’
Maar of je een rechtvaardige bent, dat weet je niet van jezelf. Dat jij een rechtvaardige bent, dat te weten zou je zomaar tegenover de anderen stellen, en je zou hovaardig denken in termen van soorten mensen: rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Nee, in de joodse traditie wordt verteld dat de wereld – door de eeuwen heen – toch nog enigszins in tact blijft door zesendertig rechtvaardigen, die zich er zelf volstrekt niet van bewust zijn dat zíj het zijn. Die ook van die anderen niet weten.
Maar God houdt de wereld niet overeind zonder deze zesendertig. En geen van hen wordt uit deze wereld weggenomen, zonder dat er opnieuw een rechtvaardige geboren is aan wie de mensheid kan worden toevertrouwd.
Zij zijn de redders in nood. De mensheid steunt op deze zesendertig. In hen wordt al ons verdriet uitgestort als in een kom. Zij dragen de zonden der wereld. Zij verduren de pijn, zij houden het uit.
Er wordt verteld dat sommigen van hen als ze ten hemel varen, van het leven hier op aarde zo koud zijn geworden, dat God hen duizend jaar in zijn handen moet verwarmen voordat hun ziel de gelukzaligheid van het Paradijs deelachtig kan zijn.
Literatuurtip
André Schwarz-Bart (1928-2006), Le Dernier des Justes (1959), Nederlandse vertaling: De laatste der rechtvaardigen, Bruna. 1959 / Meulenhoff 2006
Richard Osinga, Wie de Rechtvaardigen zoekt, Wereldbibliotheek 2019
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen