- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 383.00 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
9 mei 2010
Zesde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 15,1-2.22-29; Ps. 67; Apok. 21,10-14.22-23; Joh 14,23-29
Inleiding
De lezingen van deze laatste zondag voor Hemelvaartsdag staan in het teken van afscheid en nieuw begin. Hoe vinden leerlingen hun weg in het leven zonder Jezus fysiek in hun midden?
Handelingen 15,1-2.22-29
Het boek Handelingen beschrijft hoe de leerlingen gestalte geven aan de opdracht om van Jezus te getuigen ‘in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria en tot aan het uiteinde van de aarde’ (Hand. 1,8). Jeruzalem is het middelpunt en startpunt van de verkondiging. Daar vinden Hemelvaart en Pinksteren en de eerste toespraken van Petrus plaats. De gemeente groeit in gemeenschappelijkheid (Hand. 2,44v) maar dit ideale plaatje blijkt kwetsbaar. Ananias en Safira kunnen niet hun hele bezit delen (Hand. 5), de Griekssprekende weduwen voelen zich achtergesteld (Hand. 6) en de vervolging door de overheden neemt zulke vormen aan dat Stefanus zijn getuigenis met de dood moet bekopen (Hand. 7). Juist hier wordt Saulus geïntroduceerd als vervolger van de gelovigen, een vervolging die ertoe leidt dat de verkondiging vanuit Jeruzalem ook een tweede kring bereikt: Samaria (Hand. 8). Op weg naar Damascus komt Saulus tot inkeer en hij wordt de verkondiger van het geloof in nog verder liggende streken: op weg naar die nog wijdere kring ‘tot aan het uiteinde van de aarde’. Maar behalve een territoriale verspreiding is ook een andere uitbreiding van de kring gaande. Betreft het in Jeruzalem nog de ‘mannen van Jeruzalem, Judeeërs’ (Hand. 2,4.14), met de Griekssprekende weduwen en de bekering van Samaria en de Ethiopiër (Hand. 8) en de doop van Cornelius (Hand. 10) komen ook leerlingen van buiten de Judese kern in beeld, zoals proselieten, aanhangers van het jodendom. Deze uitbreiding met nieuwe groepen gelovigen wordt versterkt door de verkondiging buiten Israël, door de bekeerde Paulus voortvarend ter hand genomen (Hand. 13,48). Het tweede gedeelte van het boek Handelingen zal vooral gaan over de manier waarop Paulus het evangelie verkondigt tot in Rome. Vanuit Jeruzalem gezien het uiteinde van de aarde dat, ironisch genoeg, in Romeinse, wereldse ogen, juist het hart van het rijk is.
De passage van vandaag verbindt deze lijnen met elkaar. Nog eenmaal spreekt Petrus, in Jeruzalem, de mannenbroeders toe. Vanaf nu zal Paulus centraal staan. Zijn verkondiging in Antiochië vormt de aanleiding voor deze ontmoeting in Jeruzalem. Voorgoed lijkt hier afgerekend te worden met de vraag of de joodse gebruiken en gewoonten ook door gelovigen uit het heidendom (niet-joden) moeten worden onderhouden. Met een formele brief, na enig onderhandelen tot stand gekomen, wordt de autoriteit van de apostelen en oudsten in Jeruzalem bevestigd, maar wordt tevens de ruimte gegeven aan de niet-joden. Paulus wordt als het ware gesanctioneerd en met zijn missie opgenomen onder de apostelen. De niet-joodse gelovigen dienen zich te houden aan de zogenaamde Noachitische geboden (Gen. 9,1-17). Geboden die als kern de eerbied voor het leven hebben, zowel in materiële zin (de spijswetten) als wat betreft de sociale verhoudingen. Jeruzalem spreekt niet alleen op eigen gezag: ‘de heilige Geest en wij…’. Daarmee wordt dit verhaal ook verbonden met Pinksteren en wordt de verontrustende kwestie van het begin van de lezing (v. 1) opgelost: niet de besnijdenis is de basis voor behoud, maar het doen van het goede (v. 29).
Johannes 14,23-29
In het Johannesevangelie worden aan tafel, vlak voor de dood van Jezus, lange toespraken gehouden. Jezus geeft de leerlingen als het ware aanwijzingen voor de toekomst: de tijd dat hij niet meer onder hen is. Voor deze toekomst belooft hij hen niet als wezen achter te laten en een Helper, de Geest van de waarheid voor de leerlingen te vragen van de Vader (14,16.26). Een diepe verbondenheid van Jezus met zijn leerlingen klinkt door in dit evangeliegedeelte. Steeds wijst Jezus op de liefde, die spreekt uit het je houden aan zijn geboden (14,15.21.23). Geboden die niet geformuleerd zijn in wel-toegestaan en niet-toegestaan. De liefde bindt en verbindt de leerlingen, Jezus en de Vader met elkaar.
De relatie die leerlingen met Jezus hebben is exclusief, bijzonder. Ze wordt je gegeven. Dat mag het antwoord zijn op de vraag van een van de leerlingen, waarom Jezus dit alles wel aan hen bekend maakt, maar niet aan de wereld. Wie leerling van Jezus is, is niet van deze wereld. Hij is verbonden met de Vader in de hemel, waarnaar Jezus nu terugkeert. De liefde die Jezus zijn leerlingen ‘opdraagt’ is eigenlijk niet anders dan naar de Vader wijzen. De grootheid van God wordt zichtbaar in de liefde, de verbondenheid van de leerlingen. Deze opdracht is groot en niet voor niets wordt een Helper belooft, de heilige Geest, die deze woorden van Jezus steeds in herinnering brengt. In alle onrust van deze wereld laat Jezus aan zijn leerlingen zijn vrede achter. En hij belooft terug te keren. Het geeft het bestaan een nieuwe dimensie: we leven de toekomst tegemoet, een toekomst die verder reikt dan de nabije dood van Jezus. De liefde, de vrede die Jezus onder ons brengt: ze behoeden ons voor onrust en de moed verliezen. Totdat hij komt.
Preekvoorbeeld
In sommige vieringen valt het op hoe mooi de lezingen afgestemd zijn op het liturgische ‘herdenkings’ feest van de dag. Zo staan wij vandaag voor het feest van Ons Heer Hemelvaart, toekomende donderdag. Daarna herdenken we op Pinksteren de zending van de heilige Geest over de Apostelen, en eigenlijk over allen die in hem geloven, ook over en in ons. Die onderlinge afstemming van lezingen en liturgie, maar vooral die komst van de Geest in ons wil ik vandaag met u overwegen.
Jezus verlaat volgens Ons Heer Hemelvaart lichamelijk deze wereld. Eigenlijk is dat volgens de letter van de Schrift al gebeurd bij zijn verhoging op Goede Vrijdag. Van dan tot Pinksteren vertelt de Schrift ons hoe zijn leerlingen deze ingrijpende gebeurtenis leren verstaan. Hoe zij, die aanvankelijk verward en teleurgesteld terugdeinzen, worden tot vrijmoedige verkondigers van de blijde boodschap in de kracht van de Geest.
Jezus van Nazaret heeft gedurende enkele jaren de ogen en het hart van zijn leerlingen en van vele anderen doen opengaan voor een beter en gelukkiger met elkaar verbonden leven. Maar dan wordt hij ineens op een afschuwelijke wijze en als een crimineel uit hun midden, hun genegenheid en hun houvast weggerukt. Stel u voor – en excuseer mij als ik dat even aanhaal – wat er in ons gebeurt, als een dierbaar iemand in drie dagen tijd van ons wordt weggenomen. Ik neem aan dat ieder van ons daarin enige ervaring heeft, hetzij uit eigen familie, hetzij uit eigen omgeving of parochie. Hoe wijzelf en onze bekenden nog weken, maanden en jaren met onze dierbare overledenen leven, spreken, hulp of raad vragen en dergelijke. En we herinneren ons allerlei woorden en daden en we gaan die soms anders zien en verstaan, vanuit een nieuwe perspectief.
Daarover vertellen de evangelies van deze weken na Pasen op een bijbelse, maar tegelijk aannemelijke wijze. De Apostelen en anderen zien Jezus verschijnen en gaan met elkaar om. Geleidelijk aan dringt tot hen door wat Jezus zelf voor zijn dood al gezegd heeft, maar wat ze toen nog niet op juiste waarde konden schatten, de woorden namelijk die wij net bij Johannes gelezen hebben. Hun ogen en hun hart gaan geleidelijk open voor de aanwezigheid van de Heer, op een nieuwe en verrassende wijze, in de kracht van zijn Geest. Dat is iets merkwaardigs en tegelijk iets doodgewoons.
Want wat staat er? In zijn afscheidsrede zei Jezus: Als iemand mij liefheeft, zal mij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen… En verder: De Helper, de heilige Geest, hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat ik u gezegd heb. Vrede laat ik u na; mijn vrede geef ik u. (Joh. 14,23-26) En nog: Wie mijn geboden onderhoudt… aan hem zal ik mij openbaren (Joh. 14,21).
Het sluit allemaal op elkaar aan. En wel beschouwd is het een beknopte maar sterke weergave van ons christelijke geloof: over wie wij zijn en waartoe wij zijn.
Geloven wij niet dat wij en alle mensen geboren zijn als ‘kinderen van God’, zoals wij dat noemen. Én daartoe geroepen. Geroepen en op weg gezet om als zodanig met onszelf en met elkaar te leven. Leven als gelijkend op de God van liefde en genegenheid, van rechtvaardigheid en vrede, van vergevingsgezindheid en verzoening… Kortom de God van al de gelukkig makende eigenschappen waarnaar mensen van jongs af voor zichzelf en voor anderen verlangen. De eigenschappen die ons met elkaar meer en meer mens en tegelijk meer God-gelijkend maken naarmate wij er ons meer en meer op toeleggen.
Welnu, van dat geloof en verlangen zegt Jezus hier bij Johannes wat ik daarnet heb aangehaald. Namelijk, wie tracht te doen wat Jezus ons geleerd en voorgedaan heeft, die treedt vanzelf binnen ‘in zijn mentaliteit’ en in die van de Vader. Hij of zij deelt in hun manier van zijn. Zo iemand wordt vanzelf omgevormd in hun geest of hoe wij het ook trachten te zeggen. En natuurlijk, die Geest, die wij de heilige Geest noemen, hij zal ons verder en voortdurend alles leren en ons alles in herinnering brengen wat ik, Jezus, u gezegd heb. Terecht laat Jezus of Johannes daarop volgen: Vrede laat ik u na; mijn vrede geef ik u (Joh. 14,23-26). Zoals hij tevoren ook al zei: Ik zal hem beminnen en zal mij aan hem openbaren. Is dit ongewone taal? Zo hebben wij immers, als het goed zit, ook al als kinderen geleerd van onze ouders en zijn wij – vaak meer dan wij ons zelf bewust zijn – op hen gaan gelijken.
Beste mensen, dierbare gelovigen, de Vrede, de Liefde en de ‘heilige Geest’ waar het hier over gaat, die wensen wij u allen toe voor de komende feestdagen en voor de rest van uw leven.
Joke Brinkhof, inleiding
Marcel Bodson ofm, preekvoorbeeld