- Versie
- Downloaden 63
- Bestandsgrootte 292.50 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
26 mei 2019
Zesde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 15,1-2.22-29; Ps. 67; Apok. 21,10-14.22-23; Joh. 14,23-29 (C-jaar)
Inleiding
Handelingen 15,1-2.2-29
In Antiochië kwamen Paulus en Barnabas in conflict met Joodse christenen uit Judea die verkondigden dat de heiden-christenen zich moesten laten besnijden en de Thora moesten onderhouden.
Toen ze er niet uit kwamen, besloot de gemeente Paulus en Barnabas samen met enkele andere leerlingen naar Jeruzalem te sturen en daar de kwestie aan apostelen en oudsten voor te leggen.
Een heel belangrijke gebeurtenis, dit zogenaamde apostelconcilie, dat een keerpunt vormt voor de kerk, van waaruit ze nieuwe wegen zal gaan.
Wanneer het overleg in een woordenstrijd dreigt uit te lopen, neemt Petrus het woord. Hij beroept zich op zijn status en zijn ervaringen.
God heeft hem in het begin uitgekozen om het evangelie naar de heidenen te brengen.
En zijn ervaring is dat de heilige Geest over hen gekomen is. Dat is een teken dat God geen onderscheid maakt tussen allen die tot geloof in de Heer Jezus komen. Het is duidelijk
het plan van God zelf. Er is geen principieel onderscheid tussen Joden en heidenen. Allen worden door hun geloof in Jezus en door zijn genade gered. De genade die God vrij toebedeelt, mag niet belemmerd worden.
Petrus waarschuwt dan ook God niet te tarten door aan niet-Joodse christenen een juk op te leggen dat ze zelf niet hebben kunnen dragen. Wat er precies aan dat juk hangt geeft Petrus niet aan, maar wel dat het afwegen van wat nodig, mogelijk en haalbaar is, hoort bij de werkzaamheid van de Geest. Daar zal de kerk zich altijd op moeten richten als het gaat over de vraag wie er bij horen en wie mogen communiceren of niet.
Jakobus bevestigt Petrus, en brengt in dat het ook volgens de Schrift is.
Hij citeert de profeet Amos (9,11v), die spreekt over de opbouw van het vervallen huis van David, de herrijzenis ervan. De mensen die van het volk overgebleven zijn zullen de naam van de Heer zoeken, evenals alle heidenen over wie zijn naam is afgeroepen. Wat er in de missie gaande is, is dus geen onvoorzien gebeuren, maar vervulling van profetie waarin de Geest werkzaam is.
De beslissingen die de apostelen nemen, zijn niet zomaar een compromis, nee ze hebben een diepe grond: ze worden gedragen door de werkzaamheid van de heilige Geest, wat ook in de brief tot uitdrukking komt: ‘De heilige Geest en wij hebben besloten’ wat zeggen wil dat zij in overeenstemming met de heilige Geest besloten hebben de christenen uit de volken geen andere verplichtingen op te leggen dan de strikt noodzakelijke.
En dat zijn vier voorschriften in Leviticus 17–18, die gelden voor Joden en ook voor vreemdelingen in hun midden, de zogenaamde Noachitische geboden, waaraan dus ook alle niet- joodse bijwoners gebonden waren. Dat maakt het mogelijk dat joodse christenen die de Thora onderhouden met niet-Joodse christenen kunnen omgaan.
Dit getuigt van een groot respect voor elkaar. Het gaat hier ook om niet minder dan de Thora die samen met de Profeten de Bijbel van Jezus vormde, en die wij het Oude Testament noemen. Jezus heeft de Thora nooit af willen schaffen, maar volbrengen.
Hij heeft de Thora met geboden en verboden op messiaanse wijze naar de geest uitgelegd.
Alle christenen zullen zich daaraan hebben te houden. Wat ze concreet betekenen, daar zullen de leerlingen steeds in de verschillende situaties naar moeten zoeken, en ook kunnen vinden: ‘De heilige Geest’, zegt Jezus bij zijn afscheid, ‘die de Vader in mijn naam zal zenden, zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat ik u gezegd heb’ (Joh. 14,26). Daarin kunnen de leerlingen uit alle volken samengaan.
Paulus en Barnabas worden niet alléén naar Jeruzalem gestuurd. Enkele leerlingen uit de gemeente vergezellen hen. En ze hoeven met het antwoord ook niet alléén naar huis. Twee belangrijke afgevaardigden, Judas en Silas, beproefde leiders in de Jeruzalemse gemeente, gaan met hen mee. Zij zullen de beslissingen toelichten.
Hieruit blijkt wel hoe zorgvuldig ze met deze gevoelige kwestie omgegaan zijn, en ervoor gezorgd hebben dat het besluit door de hele gemeenschap gedragen werd. Dat is ook het werk van de Geest.
Heel het gebeuren mag wel gezien worden als een uitwerking van Pinksteren, toen joden afkomstig uit ieder volk samendromden omdat ze de apostelen ieder in eigen taal hoorden spreken over de grote daden van God, waartoe nu ook het samengaan van joden en heidenen gaat behoren.
K. Touwen, ‘Handelingen van de Apostelen. Gevangene omwille van Christus Jezus’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 20-33
Psalm 67
Deze psalm past goed bij de lezingen vanwege haar universeel karakter. Ze begint met een gebed om zegen zoals ook in de priesterzegen wordt verwoord (Num. 6,22-26), met als motivatie dat men op aarde Gods weg en reddende kracht zal leren kennen.
De zegen voor Israël is bestemd voor alle volken. Zij worden opgeroepen om God te loven, te juichen van vreugde, omdat God de volken rechtvaardig bestuurt en regeert over de landen op aarde. Een rijke oogst is ook Gods zegen. Moge God ons blijven zegenen.
Het gebed om zegen voor Israël is voor heel de aarde. Dit universalisme steekt wel af bij de idee dat alleen Israël het uitverkoren volk zou zijn.
Hier wordt duidelijk dat de uitverkiezing van Israël gericht is op alle volken. Zij zullen zien hoe Israël door God gezegend wordt en er ook deel aan willen hebben. En zij zullen er deel aan krijgen wanneer ze God als bestuurder erkennen en hem dienen.
Johannes 14,23-29
De afscheidswoorden van Jezus zijn gericht tot zijn leerlingen, die verontrust zijn, ja angstig en in verwarring zijn door zijn afscheid. Hoe alleen verder ?
Jezus troost en bemoedigt hen en probeert hun angst weg te nemen door hun vertrouwen te geven in de toekomst. Zij hoeven niet angstig te zijn: ‘Laat je niet angstig maken, heb vertrouwen in God en ook in mij’, zo klinkt het aan het begin van zijn afscheidswoorden (Joh. 14,1) en ook in de evangelielezing van deze zondag (Joh. 14,27).
Jezus zal hen niet als wezen achter laten. Eens zullen ze bij de Vader en bij hem zijn, in het huis van de Vader waar veel plekken zijn om te wonen. Jezus zal een plaats voor hen klaarmaken.
Hij zelf is de ware weg daarheen. Een perspectief dat angst en verwarring doorbreekt, en uitzicht biedt. Zij zullen naar de Vader gaan en zijn waar Jezus is.
Maar er is meer troost voor nu. De Vader en Jezus zullen ook naar hen toekomen. Wie nu de weg van Jezus gaat en zijn liefdesgebod in praktijk brengt zal Gods liefde en aanwezigheid nu ervaren. ‘Mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen bij hem komen en bij hem wonen’ (Joh. 14,23).
Heel sterk komt hier de verbondenheid naar voren, de eenheid van Jezus met zijn Vader die meer is dan hij. ‘De zoon kan niets uit zichzelf doen’, getuigt Jezus tegenover Joden in de tempel, ‘Hij kan alleen doen wat hij de Vader ziet doen’ (Joh. 5,19-24).
Hij zegt de woorden waarmee zijn Vader hem gezonden heeft, hij volbrengt de wil van zijn Vader, en is in zijn liefde tot het uiterste gegaan. Zo is Jezus een openbaring van Gods aanwezigheid en liefde geworden.
In de naam van Jezus zal de Vader de heilige Geest, de helper sturen. Die zal duidelijk maken wie Jezus is, stelt hem in woorden en daden present, en zal voltooien wat met Jezus begonnen is, zijn vrede brengen zoals de wereld die niet geven kan.
Daarom, maak je niet ongerust, en verlies de moed niet (Joh. 14,27). Jullie hebben toch gehoord dat ik zei dat ik wegga en bij jullie terug zal komen? Het weggaan naar mijn Vader, is zijn sterven, en het terugkomen is zijn verrijzenis.
Als je mij liefhad zou je blij zijn dat ik naar de Vader ga, want de Vader is meer dan ik.
De Vader is de bron van leven en liefde met wie Jezus ons verbindt.
Ik vertel het nu voordat het gebeurt. De vervulling van de belofte die Jezus doet, zal ons geloof bevestigen.
Deze afscheidswoorden van Jezus zijn het antwoord van Jezus op de vraag van Judas: ‘waarom zult u zich wel aan ons maar niet aan de wereld bekend maken?’
Een rechtstreeks antwoord geeft Jezus niet. Hij geeft de voorwaarde aan om zelf een openbaring te kunnen worden: ‘Wie mij liefheeft zal zich houden aan wat ik zeg.’ Je kunt Jezus alleen maar leren kennen wanneer je luistert naar wat hij zegt en zijn gebod van de liefde volbrengt.
Dat geldt voor iedereen, zowel voor de leerlingen als voor de wereld. Zolang de wereld zich afsluit en zich vijandig opstelt, is er geen openbaring voor haar mogelijk.
Maar: ‘Zozeer had God de wereld lief’, zegt Jezus tegen Nikodemus, ‘dat hij zijn enige zoon heeft gegeven, opdat ieder die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn zoon niet gestuurd om een oordeel over haar te vellen maar om haar te redden’
(Joh. 3,16v).
Zijn boodschap is universeel, bestemd voor allen die naar zijn woorden willen luisteren en ze volbrengen.
Preekvoorbeeld
Ik wil de aandacht vestigen op de eerste lezing van vandaag. Lucas schrijft over een probleem dat zich voordeed in de jonge christengemeenschappen. Namelijk of de niet-joden die christen wilden worden, zich ook moesten laten besnijden.
Daaronder stak een bredere discussie: in hoever was christen worden ook Jood worden? In hoever moesten de christenen dus de joodse gebruiken en geboden overnemen? In hoever en in welke zin is de boodschap van Jezus een Joodse boodschap ?
Die vraag duikt herhaaldelijk op in het evangelie. Het is evident dat Jezus zichzelf plaatst binnen de Joodse traditie. Zijn optreden verduidelijkt hij door te verwijzen naar de profeet Jesaja. Wanneer men hem verwijt dat hij de Joodse wet opzij schuift, antwoordt hij: ‘Nog niet het kleinste lettertje van de wet wil ik veranderen.’ Hij is gekomen, zegt hij, niet om de wet af schaffen maar om haar tot voltooiing te brengen. Dat wil zeggen: hij wil de mensen confronteren met datgene wat wezenlijk is in de godsdienst.
Dat wezenlijke is of klinkt heel simpel: ‘God liefhebben en de naaste’. Zo formuleert het een Joodse rabbi met wie Jezus in gesprek gaat, en Jezus vindt die formulering juist.
Maar – en hier stoten we op het probleem uit de lezing van vandaag – dat wezenlijke bestaat alleen in concrete vormen. Er zijn op de wereld heel veel mensen die God erkennen en vereren, maar ze doen dat op zeer verschillende manieren. Die vormen van godsdienstbeleving verschillen van de ene cultuur tot de andere, van de ene godsdienst tot de andere. En bovendien veranderen die vormen met de tijd, zoals alles evolueert.
Jezus wijst er herhaaldelijk op dat bepaalde vormen van godsdienstbeleving niet wezenlijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan de keren dat men hem en/of zijn leerlingen verwijt dat ze de sabbatsbepalingen overtreden, dat ze hun handen niet wassen voor het eten, dat Jezus iemand geneest op de sabbat… Herinner u het bekende antwoord van Jezus op die kritiek: ook voor hem is ‘De sabbat er voor de mens, de mens niet voor de sabbat’. Met andere woorden, de sabbat – zeg maar de wekelijkse rustdag – is een zinvol iets, maar niet alles moet daarvoor wijken.
Wat heeft dat alles met ons te maken?
Ook voor ons christenen geldt dat er maar één gebod bestaat: God beminnen en de naaste. Maar hoe doe je dat concreet? Wat doen wij om op het goede spoor te blijven, waar halen wij de moed en de inspiratie om die weg van Jezus te volgen?
Eén van de dingen die we daarvoor doen is deze wekelijkse eucharistieviering. Ik vind dat zelf zinvol. Het is inderdaad iets dat ons helpt op de goede weg te blijven; maar het is nuttig even te kijken naar de manier waarop wij eucharistie vieren. Ik was onlangs op bezoek in een Duitse parochie. Hoewel het geheel goed herkenbaar was, voelde ik het op vele punten vreemd. Ik dacht eraan hoe de eucharistie zoals wij die hier nu vieren, bij ons sterk is geëvolueerd. Toen ik kind was werd de mis nog in het Latijn gedaan. De priester stond met zijn rug naar de mensen. De communie ontving men op de tong. In die tijd mochten we op vrijdag geen vlees eten.
Al die veranderingen in de kerk, in onze godsdienstbeleving, zijn voor sommigen moeilijk geweest. Het is nooit simpel om een gewoonte los te laten en in te zien dat het ook niet meer was dan een gewoonte, die men kan inruilen voor een andere.
Dat is het wat die eerste lezing vandaag ons voorhoudt: blijf oog hebben voor wat wezenlijk is in de godsdienst: God en de naaste. Maar heb ook oog voor het feit dat alles voortdurend verandert. Voor wat wij noemen ‘de tekenen van de tijd’.
In het evangelie van vandaag belooft Jezus dat hij ons zijn Geest zal zenden. Die zal ons alles doen begrijpen wat Jezus gezegd heeft. Bidden wij dus tot de heilige Geest, dat wij nooit het belangrijkste uit het oog verliezen. Dat we soepel genoeg blijven om mee te gaan met veranderingen die nodig of zinvol zijn. En, om even de tweede lezing op te roepen, dat wij blijven dromen van Gods toekomst, van wat ons beloofd is, de stad van vrede.
inleiding drs. Nol Sales;
preekvoorbeeld Walter Verhelst OFM