- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 145.69 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 februari 2025
- Laatst geüpdatet 15 februari 2025
5e zondag VT, C jaar, 6-4-2025
6 april 2025
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jes. 43,16-21; Ps. 126; Fil. 3,8-14; Joh. 8,1-11 (C-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Jesaja 43,16-21
Op de zondagen van de Veertigdagentijd is de eerste lezing niet, zoals op de gewone zondagen door het jaar, in functie van de evangelielezing gekozen. Het Oude Testament krijgt in deze ‘sterke tijd’ een eigen stem. De eerste lezing belicht de hoogtepunten van de heilsgeschiedenis. Op deze zondag is dat het laatste van de reeks: de ‘nieuwe uittocht’ of de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De heilsaankondiging uit het tweede deel van het boek Jesaja die we vandaag lezen is in die context gesitueerd. Bij monde van de profeet belooft de Eeuwige aan zijn volk een nieuwe uittocht. Zoals God in vroeger tijden een weg door de zee heeft gebaand om zijn volk te bevrijden uit de slavernij van Egypte, zo zal Hij nu een weg leggen door de woestijn om zijn volk terug te brengen uit Babylonië. Het begin van die bevrijding is al waarneembaar: ‘het begin is er al, ziet u het niet?’ (vers 19) – vermoedelijk een zinspeling op de Perzische koning Cyrus die met zijn leger onderweg is naar Babylon. Aan de Babylonische overheersing komt een einde en de ballingen zullen naar hun land kunnen terugkeren. De profeet beschrijft Gods reddende tussenkomst met exuberante beelden: het water zal stromen door de woestijn en wilde dieren zullen God verheerlijken. De tekst eindigt met de aankondiging dat het volk zal getuigen van Gods redding in een lof- en danklied (v. 21).
Antwoordpsalm: Psalm 126
De keuze van deze antwoordpsalm na de heilsaankondiging uit Jesaja is zeer toepasselijk. Het is alsof het loflied, dat in het laatste vers van de lezing aangekondigd werd, al meteen weerklinkt. Wat in de tekst van Jesaja nog toekomstmuziek was, is voor de zangers van Psalm 126 reeds een feit uit het verleden: de Eeuwige heeft inderdaad de ballingen uit Babylon naar Jeruzalem teruggebracht (verzen 1-2a), en die reddende tussenkomst van God ten gunste van zijn volk vond ruim weerklank bij de andere volkeren (verzen 2b-3). In het tweede deel van de psalm zingen de pelgrims – Psalm 126 behoort tot de zogeheten ‘bedevaartsliederen’ – over hun eigen, actuele situatie: moge de Eeuwige zich opnieuw een redder tonen en ook hun lot ten goede keren. Twee beelden gebruikt de psalmist daarbij: het plotseling vol water lopen van een droge rivierbedding (een wadi) in de woestijn (vers 4b – vergelijk het beeld van de rivieren in de woestijn in de eerste lezing!), en de vreugde bij de oogst, die de moeite en zorgen van de zaaiers doet vergeten (vv. 5-6).
Tweede lezing: Filippenzen 3,8-14
In het derde hoofdstuk van zijn brief aan de Filippenzen geeft Paulus op polemische toon een uiteenzetting over de weg van de christen, waarin hij sterk persoonlijk is betrokken. Om de zin waarmee de lezing begint goed te begrijpen, moeten we weten wat er onmiddellijk aan voorafgaat. Paulus heeft een felle waarschuwing geuit tegen judaïserende propagandisten van buiten de gemeente, die hem bestrijden en zich beroepen op de besnijdenis en op andere joodse voorrechten. Paulus reageert daarop door te zeggen dat hij zich met evenveel recht daarop zou kunnen beroepen: ook hij is een jood, besneden op de achtste dag, ‘op het stuk van de Tora een Farizeeër, wat ijver aangaat een vervolger van de kerk, in wettische heiligheid volmaakt.’ Maar hij wil zijn roem zoeken in Christus, niet in zichzelf. Wat winst voor hem was, is hij om Christus gaan beschouwen als verlies (zie Fil. 3,3-7, de passage die onmiddellijk aan de lezing voorafgaat). Daarop sluit dan de lezing aan, waarin Paulus getuigenis aflegt van zijn gelovige inzet en van zijn streven: hij wil met Christus sterven om de kracht van zijn opstanding te ervaren. Terloops haalt hij daarbij het kernpunt van zijn theologie aan, dat tevens het twistpunt bij uitstek vormde in zijn polemiek met de judaïsten:
wij worden niet gerechtvaardigd op grond van het onderhouden van de wet, maar door het geloof, dat een gave is van God (v. 9).
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95.
Evangelielezing: Johannes 8,1-11
We beginnen met een tekstkritische opmerking. Het bekende verhaal van de overspelige vrouw wijkt qua stijl en taalgebruik sterk af van de rest van het Johannesevangelie. Daarin gaat het bijvoorbeeld nooit over ‘schriftgeleerden en farizeeën’ (v. 3), en de tactiek om Jezus met een strikvraag in de val te lokken is gebruikelijk bij de synoptici, maar niet bij Johannes. Bovendien onderbreekt het verhaal de samenhang tussen Johannes 7,52 en 8,12.
In de oudste evangeliehandschriften komt dit verhaal helemaal niet voor. Dan duikt het op als een zwerfsteen in de nieuwtestamentische traditie: in sommige handschriften treffen we het aan na Johannes 7,36 of na 21,25, een paar keer zelfs in het Lucasevangelie (na Luc. 21,38 of na 24,53). Uiteindelijk is het op de huidige plek terechtgekomen, vermoedelijk als een illustratie van Jezus’ uitspraak in Johannes 8,15: ‘U oordeelt naar menselijke maatstaven, maar ik oordeel niet, over niemand.’
Het verhaal gaat over een vrouw die op overspel betrapt is. De man met wie ze overspel bedreef komt niet ter sprake. In de joodse wetgeving rond huwelijk en seksualiteit werden mannen en vrouwen ongelijk behandeld.
Nu wordt deze vrouw door de schriftgeleerden en Farizeeën, die zich op de Tora van Mozes beroepen, als middel gebruikt om Jezus op de proef te stellen. Jezus veroordeelt de vrouw niet, en schenkt haar zo haar waardigheid terug.
Jezus heeft wel vaker uitgestoten mensen in hun waardigheid hersteld. Soms deed hij dat door hen midden in de kring te plaatsen. Zo zei hij eens op een sabbat in de synagoge tegen een man met een verschrompelde hand: ‘Kom in het midden staan!’ (Mar. 3,3). Op een andere keer plaatste hij een kind in het midden van de kring van zijn leerlingen (Mar. 9,36). Door dat gebaar bevrijdde Jezus randfiguren uit hun marginale positie. Zij mochten weer zichzelf worden en hun plaats innemen in de kring, te midden van de gemeenschap.
In het verhaal dat we vandaag lezen, zijn het de schriftgeleerden en Farizeeën die de vrouw ‘in het midden plaatsen’ (v. 4). Maar nu heeft dat gebaar een heel andere betekenis. Hun kring is geen bevrijdende, tot leven wekkende gemeenschap, maar een dodelijke, knellende band. In gedachten hebben zij de vrouw al ter dood veroordeeld, zij staan klaar om haar te stenigen. Ze zijn benieuwd of Jezus met hen zal instemmen. Jezus echter buigt zich voorover en schrijft op de grond. Wát Jezus daar schreef en waarom, zal wel voor altijd een open vraag blijven. Maar zijn gebaar is veelzeggend. Door zich neer te buigen maakt Jezus zich klein en toont hij zich solidair met de diep vernederde vrouw. ‘Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen’, zegt hij vervolgens (v. 7). Hij maakt de aanklagers, die zo overtuigd waren van hun eigen gerechtigheid, bewust van hun zondigheid. Zij verschillen veel minder dan zij dachten van de vrouw die zij veroordelen. En opnieuw buigt Jezus zich voorover – alsof hij niet wil zien wie het eerst zal reageren? De schriftgeleerden en Farizeeën druipen af, de een na de ander, te beginnen met de oudste. Tot Jezus alleen achterblijft met de vrouw, ‘die nog in het midden stond’ – zo staat letterlijk in vers 9. De aanklagers zijn weg, maar de vrouw voelt zich nog altijd gevangen in hun veroordelende kring. Tot Jezus zich opricht – en meteen ook de vrouw opricht en bevrijdt uit haar vernedering: ‘Ook ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig van nu af niet meer’ (v. 11).
Het woord en het gedrag van Jezus werken letterlijk ontwapenend en bevrijdend. Jezus getuigt van de bevrijdende kracht van God zelf, die zijn volk thuisbrengt uit de ballingschap (zie de eerste lezing). Wij worden uitgenodigd om, in zijn spoor, knellende banden te doorbreken en mensen vrij te maken; om – met de woorden van Paulus in de tweede lezing – ‘geen eigen gerechtigheid te zoeken op grond van de wet’, maar ‘Christus te kennen en de kracht van zijn opstanding te ervaren’ (zie Fil. 3,9v).
Preekvoorbeeld
Terwijl Jezus bezig was het volk te onderrichten, waren er mensen die Hem probeerden onderuit te halen. Schriftgeleerden en Farizeeën brachten een vrouw bij Hem die op overspel was betrapt. Over de man die er bij betrokken was wordt helemaal niet gesproken. Het lijkt wel een verhaal uit Iran of uit Afghanistan. In de joodse wetgeving rond huwelijk en seksualiteit werden mannen en vrouwen ongelijk behandeld. Deze vrouw wordt door de Schriftgeleerden en de Farizeeën als middel gebruikt om Jezus op de proef te stellen. Volgens de wet moest zij gedood worden.
De vraag aan Jezus is nu wat Hij ervan vindt. Jezus gaat er niet direct op in, maar als zij aanhouden, krijgen ze een spiegel voor hun neus gedrukt. Jezus zegt: Kijk eerst maar eens naar jezelf. ‘Laat degene onder u die zonder zonde is, het eerst een steen op haar werpen.’
Dit antwoord van Jezus is te veel voor de aanklagers en één voor één gaan ze weg. Hij maakt de aanklagers, die zo overtuigd waren van hun eigen gerechtigheid, bewust van hun eigen zondigheid. Zij zijn geen haar beter dan de vrouw die zij van alles verwijten. Niemand durfde haar nog te veroordelen. Jezus zei: ‘Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig van nu af niet meer.’
Iemand die een grote misstap heeft begaan is er over het algemeen erg aan toe. Je moet het soms jaren met je meedragen. Iedereen heeft het over je. Iedereen kijkt je er op aan. Iedereen zegt: Daar is die man die toen alles opgelicht heeft. Eens een dief altijd een dief. In de krant besta je alleen nog met een paar voorletters. In de roddelbladen wordt er munt geslagen uit je misstap.
Als je iets ergs hebt gedaan ben je altijd overgeleverd aan de genade van anderen. Ze kunnen je maken en ze kunnen je breken. Ze kunnen je stenigen met chantage. Nog altijd geldt net als in de tijd van Jezus dat je iemand na een grote misstap geestelijk ter dood kunt brengen of tot leven kunt wekken.
Jezus moest kiezen tussen leven en dood. Hij koos voor het leven en gaf aan de vrouw een nieuwe toekomst. Hij veroordeelt haar niet en geeft haar zo haar waardigheid terug. ‘Zondig van nu af niet meer’, zei Jezus. Hij praatte het niet goed. Je kunt nooit iemands zonde en schuldgevoel zo maar wegpoetsen of wegwuiven. Je moet elkaar wel serieus nemen. Dat is met alle gevoelens zo.
Iemand die zich erg schuldig voelde en daar alle reden voor had, zei: ‘Ze zijn allemaal wel aardig voor me, maar ik wil ook wel eens serieus genomen worden in waar ik mee zit.’ Iedereen draaide er om heen. ‘Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig van nu af niet meer.’ Dat gezegde was voor hem een schot in de roos. Vergeven is meer dan iets wegpoetsen. Mensen willen graag tot in hun wortels bevrijd worden. Dan pas kun je weer opnieuw beginnen.
Jezus laat zien dat je dit alleen maar kunt met liefde en barmhartigheid. Alleen in een klimaat van liefde is er vergeving mogelijk. Met wetten alleen kom je er niet. Je mag nooit de wet gebruiken als een kanon, om iemand neer te halen. De wetten zijn er om het leven te bevorderen en om mensen te helpen. Wetten moet je met liefde omgeven. Liefde veroordeelt niet. Liefde schrijft eerst in het zand. Liefde telt eerst tot tien. God is wat dat betreft oneindig geduldig. In de loop van de geschiedenis gaat God telkens opnieuw met de mensen in zee. Altijd weer opnieuw gaan mensen vreemd, plegen zij overspel en houden ze het met een afgod. Ze vergeten de echte God en kiezen voor het gouden kalf, maar God ziet het altijd weer zitten. Hij heeft altijd weer medelijden met mensen die kwaad gedaan hebben. Hij blijft begaan met mensen die niet meer kunnen opstaan, die uitgeblust zijn en uitgedoofd zijn als een vlas pit.
Niet alleen aan zondaars, maar aan alle mogelijke mensen die buitenspel staan en te maken hebben met uitsluiting, heeft Jezus laten zien hoe God is. Zij mochten weer zichzelf worden en hun plaats innemen in de kring.
Hij zegt: Denk niet meer aan het verleden, aan wat geweest is. Ik begin iets nieuws. Zie je dat niet? Ik ben niet alleen van gisteren. Ik ben niet achterhaald door de tijd. Ik ben ook vandaag bij je. Net als toen geeft Hij ook nu weer een nieuwe weg aan, een weg die weer leven en ruimte geeft aan mensen, een weg die mensen niet vast pint op hun verkeerd verleden, die niet veroordeelt, maar bevrijdt.
In die geest kunnen we alleen maar hopen en bidden dat we altijd de kracht mogen vinden om genadig en barmhartig te zijn tegenover de mensen die ons als zondaars worden voorgehouden. Want, zo zei iemand, als we naar hen wijzen met die ene scherpe vinger, wijzen er altijd nog drie vingers in de richting van onszelf..
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld Jan Kortstee