- Versie
- Downloaden 60
- Bestandsgrootte 81.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 10 februari 2023
- Laatst geüpdatet 10 februari 2023
5e zondag VT, A jaar, 26-3-2023
26 maart 2023
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ezech. 37,12-14; Ps. 130; Rom. 8,8-11; Joh. 11,1(3-7.17.20-27.33b-)-45 (A-jaar)
Inleiding
Ezechiël 37, 12-14
De tekst van Ezechiël 37 over het dal van de dorre beenderen die weer vlees kregen en adem in de nieuwe longen biedt een sterk beeld van leven dat zelfs na de dood weer opnieuw kan beginnen. Het is een gegeven dat we in de Hebreeuwse Bijbel maar weinig vernemen over een leven na de dood, laat staan over de opstanding van het lichaam. Soms zijn er doorkijkjes achter de sluier van de dood die iets weergeven van hoe de Bijbelschrijvers zich dat leven na de dood voorstelden. Zo lezen we in Jesaja 14,9-11 over het dodenrijk dat de koning van Babylon zal ontvangen. Alle leiders en vorsten van de aarde die eerder gevallen waren verwelkomen hem met de mededeling dat hij nu een van hen is en net zo zwak als zij zijn. Alle pracht en praal van de koning neemt hij mee in het dodenrijk, waar het niets meer voorstelt: hij mag slapen op een bed van wormen onder een deken van maden. Deze tekst (en de andere teksten waarin het dodenrijk enkel wordt genoemd) is een poëtische tekst die je kunt vergelijken met het memento mori van middeleeuwse grafteksten: in de dood is iedereen gelijk.
Verwijst de profetie van Ezechiël naar het geloof in een ‘persoonlijke opstanding’? Zoals gezegd vinden we voor een dergelijk geloof in een leven na de dood in de Hebreeuwse Bijbel maar sporadisch aanwijzingen. De duidelijkste tekst in dit geval is die van Daniël 12,2, die minstens 3 eeuwen later geschreven is. Ezechiël geeft in zijn profetie in metaforische taal de boodschap aan de mensen in ballingschap dat er een moment zal aanbreken dat het volk weer opnieuw zal leven, dat Israël hersteld zal worden en weer mag wonen in het land dat de Heer hen gegeven heeft. Deze tekst doet denken aan de woorden van de profeet Hosea in hoofdstuk 6 waar hij het volgende zegt over een terugkeer naar God: ‘Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet Hij ons opstaan: in zijn nabijheid zullen we leven.’ Opstanding, leven na dood, een nieuw begin... Het is beeldende taal om uit te drukken dat herstel van het volk mogelijk is na ellende, dat de mensen een nieuwe kans krijgen als ze zich weer naar God richten en gaan leven zoals Hij dat heeft voorgeschreven. Het gaat om herstel van een situatie van onheil in dit leven. De Hebreeuwse Bijbel doet verder geen uitspraken over wat er na de dood gebeurt. De focus ligt op het leven hier en nu en dat moet ten volle geleefd worden, in heilige oprechtheid en rechtvaardigheid.
Hoewel de profetie van de dorre beenderen metaforisch moet worden opgevat als het herstel van het volk na de ballingschap, is het heel goed mogelijk dat het beeld van de doden die uit de graven opstaan en weer levende en ademende mensen worden heeft doorgewerkt in latere tijden. Ook teksten als die van Psalm 30,4 (‘Heer, U trok me uit het dodenrijk omhoog, ik daalde af in het graf, maar U hield mij in leven’) en 139,8 (‘Klom ik op naar de hemel: U vind ik daar, lag ik neer in het dodenrijk: U bent daar’) bevatten de kiem van de idee dat met de dood niet alles is afgelopen. Over ‘het dodenrijk’ wordt, zoals gezegd, in de Hebreeuwse Bijbel niet veel verteld en het lijkt eerder om een soort van berustend zijn-niet-zijn te gaan. De twee Psalmteksten echter wijzen op een geloof dat er geen definitieve breuk is tussen leven en dood. God is immers ook aanwezig in het dodenrijk. Het mag dan misschien een plaats zijn waar geen echt leven is (het gaat om de dood), toch is het niet geheel verstoken van leven. De Heer die aanwezig is in het rijk van de dood, geeft aan dat er een brug kan bestaan tussen leven en dood en dat betekent dat er de mogelijkheid is dat dood opnieuw leven kan worden.
Romeinen 8,8-11
De idee van een leven dat niet eindigt bij de dood vinden we terug in de tekst van Paulus in Romeinen 8 waar hij schrijft over de tegenstelling tussen lichaam en geest. Het lichaam (‘vlees’ in het Grieks) zal sterven, zoals elk vlees uiteindelijk, maar de geest zal leven door rechtvaardigheid. Een gelovige moet niet ‘in het vlees’ zijn, maar ‘in de geest’, waarna Paulus aanvult dat het om de geest van God gaat die in het lichaam van een christen moet wonen. Het lichaam zal sterven door de zonde, maar de geest zal leven als in het lichaam de geest van Jezus (die door God uit de dood is opgewekt) woont. De geest van God en de geest van Jezus worden door Paulus door elkaar gebruikt, maar het is duidelijk dat de apostel het lichaam ziet als een woonplaats voor de Heilige Geest. Het is deze Geest die Jezus als eerste mens uit de dood heeft opgewekt, die ook de mens waarin de geest woont zal opwekken. De verzen die eraan voorafgaan en erop volgen geven aan hoe Paulus dit ziet: de gelovige moet de geest volgen en niet de werking van het lichaam. Het volgen van het vlees leidt tot zonde en de geest zal ten onder gaan samen met het lichaam. Het volgen van Christus echter zal de geest bevrijden uit het lichaam en dus van de dood. Het is zoals Paulus schrijft in vers 6: ‘Het einddoel van het lichaam is de dood, maar het einddoel van de geest is leven en vrede’. Als Christus in ons woont, woont de heilige Geest van God in ons en bereiken we ons doel: het leven nadat ons vlees is gestorven.
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Johannes 11,1-45
Een moeilijke, maar mooie boodschap van Paulus en een niet mis te verstane opvatting over leven na de lichamelijke dood. In eerste instantie lijkt het logisch om na deze tekst en die van de dorre beenderen van Ezechiël in het leesrooster het verhaal aan te treffen van Jezus die Lazarus uit de dood doet opstaan. Dood wordt levend, de dood heeft niet het laatste woord, God is heerser over leven en zelfs over de dood. Lazarus die gestorven was, werd door Jezus opnieuw in het bestaan geroepen. Een heel sterke getuigenis van de macht van Jezus dat de dood geen macht heeft in het rijk van God. Door dit verhaal echter naast de boodschap van Paulus te plaatsen komt de vraag naar boven of het bij de opstanding gaat om de opwekking van het lichaam of van de geest van een mens. Voor Paulus is het duidelijk en moet alle vlees uiteindelijk sterven. Jezus echter roept Lazarus na vier dagen in het graf weer naar buiten, waarna hij volledig als lichamelijk mens weer levend werd. Het bewijs hiervan is dat Lazarus samen met Jezus aanlag aan de eettafel (Joh. 12,2, zie ook Luc. 24,41v), omdat geesten niet eten (zie Richt. 13,16). De opwekking van Lazarus vindt een paar dagen voor het Pesachfeest plaats en dus voor de kruisiging en opstanding van Jezus zelf. Zijn lege graf verwijst eveneens naar de lichamelijke opstanding, de vijf wonden bewijzen dat Jezus ‘in het vlees’ was opgestaan. Lazarus is uit de dood opgewekt en liep daarna gewoon weer rond, maar niets is verder geweten over wat er daarna met hem gebeurde. De leiders van Jeruzalem wilden hem doden om zo het wonder van Jezus teniet te doen.
Het christelijke geloof in de opstanding van het lichaam, de graven die opengaan op de dag waarop Jezus terugkomt en de dorre beenderen van generaties en generaties die weer vlees zullen krijgen, is niet in de lijn van Paulus, zoals we hebben gezien. Wel is duidelijk dat de Heer, die Lazarus uit de dood heeft opgewekt en Jezus heeft doen verrijzen, de God is van het leven. De dood heeft voor een christen geen absolute betekenis als we kiezen voor het leven.
Preekvoorbeeld
Het is vandaag een lange lezing met een zeer sterke dynamiek, namelijk het verhaal van de opwekking van Lazarus. Dit verhaal heeft in zekere zin iets paradoxaals. Het is heel duidelijk dat Johannes het vertelt tegen de achtergrond van Jezus’ verrijzenis. Jezus zegt trouwens uitdrukkelijk tegen Marta: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven.’ Maar wat Jezus nu doet is geen verrijzenis zoals we over Jezus’ verrijzenis spreken. Als we de verhalen van Jezus’ verrijzenis lezen, dan is het duidelijk dat Jezus niet alleen gestorven is, maar ook definitief behoort tot de andere zijde van dit aards bestaan. Hij komt niet terug om zijn aardse leven weer verder te zetten. Lazarus daarentegen wordt teruggeroepen om zijn aardse leven verder te zetten en alsnog te beëindigen. Een zeer groot verschil. Toch verbindt Johannes beide verhalen met elkaar.
Er zijn de gelijkenissen: de droefheid, de pijn omwille van het breken van de levensbanden en vriendschapsbanden. Maar er is een heel bijzondere gelijkenis, namelijk Jezus die Lazarus krachtig bij zijn naam roept: ‘Lazarus, kom naar buiten’. Datzelfde nu gebeurt bij Maria Magdalena in het verrijzenisverhaal. Maria komt in de vroege morgen bij het graf en vindt het lichaam van Jezus er niet meer. Als ze een tuinman ziet, herkent ze zelfs Jezus niet. Maar dan roept Jezus haar plots bij haar naam ‘Maria’. En dan pas komt de blijde herkenning, dan pas staat zij op uit haar droefheid en geslagenheid, dan pas komt zij uit de donkere grot van haar wanhoop en verlatenheid. Eigenlijk gaat dat verhaal over de verrijzenis van Maria. Dat is de kracht nu van Jezus. Hij kan iemand zo bij zijn/haar naam roepen dat die opstaat uit het ‘niets’, uit het vernietigende niets van de wanhoop en verlatenheid, uit het vernietigende niets van de dood zelf, omdat Jezus kan spreken met de kracht van Gods stem. Daarom kan Hij iemand bij de naam roepen die deze had al in het begin van de schepping. Hij spreekt iemand aan tot in de diepste of eerste identiteit die hij of zij heeft als schepsel Gods, als schepsel van de God van het leven. Die identiteit gaat nooit verloren. Dat is dan ook de betekenis van de uitdrukking waarmee Jezus zichzelf aanduidt: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven.’ Hij kan vanuit de diepte van God zelf iemand roepen en hem of haar zo verbinden met de naam die Hij van God zelf als schepsel gekregen heeft.
Persoon
We kunnen dit gebeuren ook op een andere manier benaderen. Het geloof in de verrijzenis van de mens als persoon, dit woord in zijn diepste en rijkste betekenis, was heel nieuw voor de meeste joden. Zij spreken over een soort schaduw- of schimmenbestaan na de dood. In elk gevel geen ‘persoon’. De kern van Jezus ‘persoon-zijn’ is dat Hij Gods Woord is. ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God.’ Die kern kan uiteraard niet voorbijgaan. En juist omdat Hij Gods Woord is al vanaf het begin kan Hij met het gezag van God zelf iemand roepen bij diens diepste naam, die deze heeft ontvangen vanaf het ‘begin’, daar waar hij persoon is in de diepste betekenis van het woord.
Ik denk hier aan het fresco van Michelangelo in de Sixtijnse kapel: de schepping van Adam. Door Gods bijna-aanraking wordt hij ‘wakker’ en richt hij zich op. Schepping is al verrijzenis. Deze schepping, dit ‘wakker’ worden zet zich verder tegenover Gods Woord. Als ons dat aanspreekt worden we wakker tot in onze diepste kern, die onverwoestbaar is als schepsel Gods. Ze doet ons wakker worden, ook al in deze tijd waarin we leven.
inleiding drs. Arjan Knop
preekvoorbeeld André Jansen OFM