- Versie
- Downloaden 80
- Bestandsgrootte 254.01 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 5 december 2020
- Laatst geüpdatet 5 december 2020
7 februari 2021
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Job 7,1-4.6-7; Ps. 147; 1 Kor. 9,16-19.22-23; Mar. 1,29-39 (B-jaar)
Inleiding
De eerste lezing is genomen uit het boek Job. Het beschrijft de ellende waarin Job terecht is gekomen. Job heeft dringend behoefte aan bevrijding, aan verlossing.
De evangelielezing laat ons weten bij wie wij die bevrijding, verlossing kunnen vinden: bij Jezus die genezend rondgaat. Hij geneest de schoonmoeder van Petrus en veel andere mensen, beelden van de verlossing die Jezus brengt. Bij dit alles zoekt Jezus richting door het gesprek met zijn hemelse Vader in het gebed.
Job 7,1-4.6-7
Job is door God op de proef gesteld. Zijn vrienden komen hem ‘troosten’. Ze houden Job evenwel vóór dat zijn ellende te wijten is aan zijn zonden. Job gaat daarin niet mee. Onze eerste lezing is een deel van het antwoord van Job op die aantijging van zijn vrienden. Een mensenleven is in het algemeen een aaneenschakeling van kommer en kwel, vindt Job. Zijn persoonlijke lot is al niet anders: teleurstelling en verdriet vullen zijn dagen van de vroege morgen tot de late avond en ook ’s nachts gaat dat gewoon door. Jobs dagen schieten zinloos voorbij, zonder hoop. Job kan nog niet uitwijken naar een hiernamaals waarin God alles recht zal breien. Een leven na de dood was Job niet bekend. Dat is een laatbloeiertje in de Bijbel. Pas in 2 Makkabeeën dat na 124 voor Christus verscheen, is er goed duidelijk sprake van een leven na de dood. Dit gebeurt naar aanleiding van de heldhaftige marteldood van de zeven Makkabeese broers en hun moeder voor de eer van de God van Israël (2 Makkabeeën 7, thriller om te griezelen). Israël kon niet leven met de gedachte dat die gruwelijke marteldood einde verhaal voor hen zou zijn. Tegen de donkere, uitzichtloze achtergrond van het Boek Job plaatst onze liturgie de verhalen van het bevrijdend optreden van Jezus van Nazaret die mensen definitief zal ‘opwekken’ tot eeuwig leven.
1 Korintiërs 9,16-19.22-23
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Marcus 1, 29-39
In dit kerkelijk jaar (2020-2021), een b-jaar, vormt het evangelie volgens Marcus een voorname bron voor onze zondagse vieringen (om precies te zijn op 30 zondagen). Daarom wil ik vandaag voor alle zekerheid eerst Marcus en zijn evangelieboekje nader voorstellen. Vervolgens zal ik de evangelielezing over de genezing van de schoonmoeder van Petrus toelichten.
1. Het boek van Marcus werd eeuwenlang beschouwd als het kleine broertje onder de evangelisten. Het evangelie volgens Marcus was het kleutertje dat tussen Matteüs en Lucas in staat. Sommigen dachten zelfs dat Marcus een samenvatting is van Matteüs, dat in de bijbeluitgaven steeds de eerste plaats krijgt.
Maar in die opvatting is verandering gekomen. Sedert de meer wetenschappelijke benadering van de evangelies sinds 1900, beseffen we dat Marcus als eerste een evangelie schreef. Zijn boekje is dus ook het oudste evangelie. Het blijkt dat Matteüs en Lucas nogal eens van Marcus afkeken en teksten van hem hebben overgeschreven.
Marcus heeft in zijn weergave van het evangelie mogelijk zijn ‘handtekening’ achtergelaten, in een curieus, uniek autobiografisch detail dat te vinden is in hoofdstuk 14,50-52, het lijdensverhaal van Jezus: ‘Toen lieten allen (de apostelen) hem (Jezus) in de steek en vluchtten weg. Een jongeman, die een laken ‘op zijn blootje’ omhad, probeerde bij hem (Jezus) te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het laken in hun handen achter en vluchtte naakt weg’. Zo werd Marcus patroon van de naturisten.
Marcus geldt als ‘de woordvoerder en tolk’ van Petrus. Dat is zijn sterkste geloofsbrief. Marcus verbleef bij Petrus in Rome. Hij schreef zijn evangelie tussen 65-70 na Christus. Dat is kort na de marteldood van Petrus tijdens de kerkvervolging onder de Romeinse keizer Nero in 64. Marcus heeft daarmee de herinneringen die hij van zijn meester Simon Petrus gehoord had, voor de toekomst bewaard.
2. Vandaag staan we nog steeds tamelijk aan het begin van onze lectuur uit Marcus. In zijn eerste hoofdstuk geeft Marcus, na de doop van Jezus in de Jordaan en de roeping van de eerste apostelen, een beschrijving van de eerste werkdag van Jezus: ‘De dag van Kafarnaüm’. Die eerste werkdag van Jezus staat model voor heel zijn openbare leven. In drie miniatuurtjes krijgen wij een omvattend beeld van het werkzame leven van Jezus: ten eerste het onderricht van Jezus met gezag in de synagoge van Kafarnaüm (Mar. 1,21-28), vervolgens de wonderbaarlijke genezing van de schoonmoeder van Petrus en van vele andere zieken (Mar. 1,29-34), en ten slotte het gesprek van Jezus met zijn hemelse Vader tijdens zijn nachtelijk bidden op een eenzame plek (Mar. 1,35-38). Deze drie elementen vullen de dagen van Jezus: (a) de verkondiging van de Blijde Boodschap, (b) het genezen van zieken waarmee hij zijn prediking onderbouwt en (c) het gebed.
(a) In het eerste miniatuurtje introduceert Marcus Jezus als wijsheidsleraar en als genezer. Drie keer lezen we dat Jezus onderwees. Wát Jezus onderwees krijgen we vandaag nog niet te horen. Wel dát hij onderwijst met gezag. Uitgaande van wat we tot vandaag te weten zijn gekomen, moet de inhoud van Jezus’ prediking in de synagoge de komst van het koninkrijk van God geweest zijn. Maar wat het meest indruk op de menigte maakt, is dat Jezus in tegenstelling tot de schriftgeleerden zich niet beroept op externe normen zoals Schrift en Traditie, maar onderricht geeft op eigen gezag.
Jezus is geen naprater. Het is duidelijk dat Marcus ons hier een eerste antwoord geeft op de vraag: ‘Wie is die Jezus van Nazaret toch?’
(b) Na deze ‘kerkdienst’ gaan de heren ‘geestelijken’ naar het huis van de gebroeders Petrus en Andreas ter verpozing bij de schoonmoeder van Petrus. Zoiets als ‘koffiedrinken na de hoogmis’. De schoonmoeder van Petrus was natuurlijk niet blij met de invasie van die vijf mannen. Zij ligt immers met koorts te bed. Bovendien mag je op sabbat niet koken. De leerlingen brengen Jezus van haar ziekte op de hoogte. Dat is voldoende. Er is geen verzoek om genezing, maar alleen de simpele mededeling dat zij ziek ligt. Dat is voor Jezus voldoende om te helpen.
Jezus houdt van zichtbare tekenen die werkzaam zijn. Dat zijn de voorlopers van onze sacramenten (‘werkzame tekenen waardoor genade wordt aangeduid en gegeven’). Hij pakt de hand van de schoonmoeder van Petrus en richt haar op (in het Grieks egeirein, dat betekent ‘opwekken’). Dat ‘oprichten’ van een zieke of dode daarover lezen we vaker in een beschrijving van Jezus’ reddende optreden. Het is hetzelfde woord dat voor zijn opwekking uit de doden op Pasen gebruikt wordt. Het ‘vastpakken’ is daarbij een gebaar van beslag leggen op iemand.
Jezus neemt de schoonmoeder van Petrus door deze geste voor zich in. Waar de Heer zoiets doet, daar verliezen andere, boze machten hun aanspraak. De koorts verlaat haar en zij gaat aan de slag om de gasten te bedienen. Deze dienstbaarheid is wellicht haar manier van ‘dank u wel’ zeggen tegen de Heer.
Zo geeft Marcus door zijn woordgebruik in dit genezingsverhaal een hint dat hij niet alleen vertelt over de historische Jezus die wonderen verricht, maar tegelijk ook, stilletjes vooruitkijkend, de opgestane Heer aankondigt. Die afzonderlijke genezingen door Jezus wijzen vooruit naar Jezus’ verrijzenis die het definitieve heil, het eeuwig leven voor iedereen inleidt. Zie Marcus 5,41: ‘Meisje, ik zeg je sta op…’ (ègeire, hier intransitief gebruikt); Marcus 9,27; ‘Jezus nam hem, een bezeten jongen, bij de hand en liet hem opstaan’ (ègeiren); Marcus 16,6 ‘hij (Jezus) is opgewekt’ (ègerthè). Telkens zien we hier het Griekse werkwoord ègeirein, dat is ‘opwekken’, terugkomen.
Maar je kunt de genezing van de schoonmoeder van Petrus ook vanuit háár standpunt bekijken. Dat blijkt zeker zo leerzaam voor de dagelijkse praktijk van ons leven. Je kunt het gedrag van de schoonmoeder als een lichamelijke uiting van klachten van psychische oorsprong opvatten.
Binnen het verhaal is Jezus immers voor de schoonmoeder van Petrus de ‘kwaaie pier’ die haar schoonzoon wégroept van zijn vissersboot en zo de economische zekerheid van haar dochter en van haar gezin in gevaar brengt. Waarschijnlijk vindt zij die Jezus van Nazaret maar een rare snuiter. Hij heeft haar schoonzoon Petrus het hoofd op hol gebracht. Die laat zijn werk zo maar in de steek om Jezus te volgen. Maar wie zorgt er nu voor haar dochter en haar kleinkinderen? ‘Er moet brood op de plank’ zal zij gedacht hebben (‘Jezus zei tegen hen: Kom volg Mij! Meteen lieten zij hun netten achter en volgden hem’ – Mar. 1,17v). ‘Meteen’, dat is euthus in het Grieks. Dit is een lievelingswoord van Marcus. Het komt bij hem 42 keer voor, tegen zeven keer bij Matteüs en één keer bij Lucas. Johannes heeft het drie keer. Dat woordje ‘meteen’ geeft aan het evangelie volgens Marcus het karakter van een wervelstorm.
En juist die man Jezus komt met zijn leerlingen bij haar op bezoek! Wat denkt hij wel? Zij ziet hem áánkomen! De schoonmoeder van Petrus was al in staking gegaan. Zij ging met koorts in bed liggen. ‘Somatisatie’ heet dat in de medische wereld (Grieks: sôma = ‘lichaam’) . Mensen vertalen een psychische klacht in lichamelijk ongemak. Denk maar aan hen die van liefdesverdriet lichamelijk ziek worden.
‘Hij ging naar haar toe, pakte haar hand vast en hielp haar overeind’ (Mar. 1,31). Dit is verbazingwekkend. Een rabbi ten tijde van Jezus zou nooit (1) een zieke aanraken, en zeker niet (2) een vrouw, en dat nog wel (3) op sabbat.
Het genezingsgebaar van Jezus correspondeert aan haar ziekte. Zij, de schoonmoeder, ligt passief op bed. Jezus maakt haar actief door haar overeind te helpen. Er is nog meer hierover te zeggen, maar ik houd het kort en sluit met een vraag.
Petrus heeft voor het volgen van Jezus wellicht de woede van zijn schoonmoeder over. Wat heeft u er voor over om Jezus te volgen?
Preekvoorbeeld
De hoop op die ene hand die je overeind helpt als je niet meer kunt opstaan. Het verlangen naar iemand die naast je komt zitten en zwijgend je hand vastpakt. De behoefte dat er iemand is die niet met vragen en antwoorden komt, maar die bij je is. Hoe herkenbaar is het verlangen dat vandaag tot uitdrukking komt in de verhalen? Juist nu zoveel mensen zich eenzaam en aan hun lot overgelaten voelen, omdat het contact met anderen weer tot een minimum beperkt is. Het verlangen naar werkelijk contact en andermans aanwezigheid is er in het bijzonder wanneer je niet meer op eigen benen kunt staan. Wanneer je door het leven of de dood omver bent geblazen. Wanneer ziekte, gebrokenheid of verdriet als een zware deken over je heen ligt. Kortom: wanneer het leven niet meer voluit geleefd kan worden, wil je het liefste opgetild worden. Opgetild door Gods nabijheid in de mensen om je heen, in de stilte tussen jou en de ander, door God zelf. Velen onder ons weten ook dat dat verlangen vaak stil en onvervuld blijft. De mens naast je is er niet op de manier waarop je graag zou willen. De stilte wordt al snel gevuld met goedbedoelde woorden. Er wordt een verhaal verteld dat niet aansluit bij dat van jou. Of God schittert gevoelsmatig in afwezigheid. Je wordt dan niet opgetild, maar blijft alleen zitten.
De mensen die we vandaag ontmoeten – Job en de schoonmoeder van Petrus – zitten vast in hun lijden. Zij weten zich geen raad meer met zichzelf en diegenen die om hen heen staan, evenmin. Job krijgt bezoek van vrienden, die proberen hem op te beuren. Of in ieder geval proberen ze Job uit te leggen hoe het komt dat hij zo lijdt. Er zit echter een grote kloof tussen het leed van een ander verklaren en zelf het lijden ondergaan. De vrienden van Job menen dat hijzelf zijn lijden veroorzaakt heeft door zijn doen en laten. Hoe moeten zij anders het beeld van een barmhartige God verenigen met ziekte en lijden in de wereld? Maar Job weigert zijn vrienden te geloven – en dus blijft hij zitten. Alleen in zijn lijden, zonder troost en zonder vrienden. Zonder iemand die hem optilt. De schoonmoeder van Petrus lijdt ook. Marcus vertelt ons erover in korte, maar krachtige zinnen. Ze ligt met koorts op bed als de mannen na hun bezoek aan de synagoge bij haar thuis komen. Meer zegt Marcus niet over haar en de omstandigheden. Behalve dat er buiten het huis nog veel meer mensen zijn, die lijden en hopen. Allemaal hopen ze op iemand die heel maakt wat gebroken is, die de geslagen wonden verzorgt, zodat zij weer voluit kunnen leven.
Het is een grote moeite en een diep menselijk verlangen dat vandaag klinkt. De moeite om een weg te vinden door het lijden, door duisternis en ziekte heen. En het verlangen om bevrijd te worden. Daarbij wordt de hoop op iets of iemand anders gesteld. ‘Als er iemand was, die mij hier weg zou kunnen halen...’ ‘Als er iemand zou zijn met het juiste medicijn...’ ‘Als iemand die donkere deken over mij weg zou kunnen halen...’ Wie komt mij bevrijden, wie tilt mij weer op?
De heelmaking van de schoonmoeder van Petrus gaat verrassend snel en eenvoudig. Jezus spreekt geen woorden, biedt geen gebed, gebiedt verder niets. In één enkele zin staat er hoe hij haar hand pakt en haar optilt, de koorts verdwijnt en zij weer opstaat. Het is om jaloers op te worden. Deze korte reeks gebeurtenissen staat in schril contrast met de machteloosheid die wijzelf kunnen ervaren in soortgelijke omstandigheden. Want machteloos voel je je, wanneer jijzelf of een dierbare lijdt en je niet bij machte bent om het leven te veranderen, een wond te helen of iemand weer op te laten staan.
In het evangelie van Marcus is die rol om op te richten ook niet zozeer voor onszelf weggelegd. Jezus is diegene die daar mensen heel maakt door het goede nieuws te belichamen. Hij brengt het goede nieuws naar de mensen op een manier die bij hen past. Sommigen richt hij op met voedsel, anderen met aanvaarding. Sommigen met bescherming, anderen met prediking. Een enkeling met heling, maar iedere mens met liefde. De schoonmoeder van Petrus staat op en dient hem. Daarin laat ze zien wat er gebeurt als mensen het goede nieuws ontmoeten in aanvaarding, heling, bescherming of liefde. Zij kunnen dan de kracht vinden om verder te gaan op de weg van het leven.
Ondanks dat veel gelovigen wat sceptisch en achterdochtig kijken naar wonderen, smeken we God – vaak in het geheim – om hulp. Ook al weten we dat genezing anders in elkaar steekt, toch verlangen we naar de kalme en gezwinde oplossing van Jezus, die ons of onze geliefden bij de hand neemt en optilt. Net als de mensenmassa die bij het huis van de schoonmoeder van Petrus staat, houden we de hoop dat hij dat doet. We willen verrast worden door Jezus’ mogelijkheid om ons te bevrijden van de omstandigheden die ons neerdrukken.
Soms gebeurt dat, soms ook niet. En vaak vergeten we die andere kant – die andere kant van het leven van Jezus die bij Marcus ook voelbaar wordt. Aan het begin van het evangelie vinden mensen Jezus fascinerend, ze zien hem als antwoord op hun wanhopige gebeden. Ze zien enkel dat Hij het lijden en het kwaad kan opheffen. Maar dat Hij die heelt en kwaad verdrijft, zelf machteloos zal lijden en sterven aan een kruis, kan er bij mensen niet in. Wanneer deze realiteit steeds duidelijker wordt, keren mensen zich van hem af en laten ze hem in de steek.
Het verhaal van Marcus vertelt meer over de mens die Jezus is en over zijn missie. Dat mensen opgetild worden is een teken van het Koninkrijk van God en een glimp van de toekomst die God met Jezus begonnen is en zal bewerkstelligen. Maar bovenal is het belangrijk om te beseffen dat beterschap niet het enige teken is, dat God werkelijk nabij is. Jezus gaat naar plaatsen waar ziekte heerst, gaat staan op plekken waar de donkerste stemmen het leven hebben overgenomen. Hij zoekt de zieke schoonmoeder van Petrus op en laat mensen die lijden naar hem toekomen en verwelkomt hen. Uiteindelijk ervaart Hijzelf het lijden en de kruisdood met mensen naast hem aan een kruis. Kortom: Hij is niet afwezig in ziekte en dood, maar is juist daar helemaal aanwezig. Hij strekt in liefde zijn hand naar ons uit wanneer wij lijden en machteloos zijn. En Hij richt ons op, zoals Hijzelf uiteindelijk is opgericht en een leeg graf achterliet.
inleiding dr. Jan Holman svd
preekvoorbeeld drs. Joline van Poppel