- Versie
- Downloaden 39
- Bestandsgrootte 312.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
9 februari 2020
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 58,7-10; Ps. 112; 1 Kor. 2,1-5; Mat. 5,13-16 (A-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Jesaja 58,7-10
In hoofdstuk 58 van het Jesajaboek wordt het belang van de religieuze activiteit van het vasten voor de nieuw op te bouwen gemeenschap na de ballingschap nader besproken. Het volk is teruggekeerd uit Babel, de ballingschap is ten einde, een nieuwe samenleving, die wél Gods ideaal weerspiegelt en geen aanleiding meer geeft tot een nieuwe ballingschap, moet nu vorm krijgen (een samenleving die we in de Bergrede tegenkomen in de aanduiding Koninkrijk van God). Zeker ook de religieuze attitude speelt daarbij een belangrijke rol, zoals het vasten.
De opbouw van deze indrukwekkende passage is als volgt:
1 oproep van de Heer aan de profeet tot verkondiging
2-4 het gedrag van het volk, verwoord als verwijt van de kant van de Heer
5-9a over het vasten
5 wat vasten niet inhoudt
6-7 wat vasten wél inhoudt
8-9a positieve gevolgen
9b-14a voorwaardelijke heilsbeloften
9b-12 eerste voorwaardelijke heilsbelofte:
13-14a tweede voorwaardelijke heilsbelofte:
14b verzekering van de profetie: woord van de Heer
De eerste lezing bevat dus een passage over wat vasten behoort in te houden, met zijn positieve gevolgen, alsmede een deel van de eerste heilsbeloften. Het afsluitende vers 14b heeft als het ware zijn plek gekregen in het in het lectionarium toegevoegde vers 10e.
Twee aspecten van de jesajaanse vastentheologie komen naar voren. Het eerste is dat ritueel handelen zoals vasten geen automatisme inhoudt. Je kan niet zeggen: ik vast, en dús moet God daarom mij verhoren. Alsof Gods verhoring geclaimd kan worden door het uitvoeren van een rituele handeling. En zeker niet, wanneer de rituele handeling niet meer is dan buitenkant. Hier bevindt zich het tweede aspect. Een rituele handeling heeft slechts betekenis wanneer zij uitdrukking is van concrete gerechtigheid. Een gerechtigheid waarin iedereen zonder onderscheid betrokken is: onbekende hongerigen, naamloze zwervers, willekeurige naakten.
De aandacht voor al deze medemensen is gebaseerd op wat in de profetie genoemd wordt: je niet af te keren van je eigen vlees en bloed (vers 7e). Met deze uitdrukking wordt niet zomaar een medemens bedoeld. In de Bijbel staat ‘vlees’ voor eindigheid, sterfelijkheid en fragiliteit. De profetie richt zich tegen rijken en zakenmensen die alleen maar denken in eindeloze groei. Megalomanie zonder grens. Maar een mens is zwak, kwetsbaar en sterfelijk. Ook een succesvol mens is even fragiel als de slachtoffers van honger, ballingschap en armoede. Sterker, de teruggekeerde uit Babel heeft zelf aan den lijve ervaren wat het betekent hongerig, naakt en zwerveling te zijn.
De beeldspraak die passend is bij het oprechte vasten en dus bij de gerechtigheid ook aan je medemens in de nood van honger, armoede en verbanning, is die van licht. Tot tweemaal toe spreekt de profetie uit dat wie zich zo gedraagt, als een licht is dat de duisternis verdrijft. Maar het licht is geen automatisme, het maakt onderdeel uit van de voorwaardelijke heilsbelofte van Godswege.
1 Korintiërs 2,1-5
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Evangelielezing: Matteüs 5,13-16
De evangelielezing maakt onderdeel uit van de Bergrede, de eerste grote toespraak van de vijf redevoeringen die Jezus in het Matteüsevangelie houdt. De Bergrede heeft de volgende hoofdstructuur:
narratieve openingszinnen 5,1-2
deel I 5,3-16 inleiding
- 5,3-12 zaligsprekingen
- 5,13-16 metaforen
deel II 5,17–7,12 centrale betoog: Jezus en de Tora
deel III 7,13-23 aansporing: toegang tot het Koninkrijk van God
deel IV 7,24-27 afsluiting
narratieve slotzinnen 7,28-29
In de zaligsprekingen wordt een wending gemaakt van allerlei groepen in de eerste acht zaligsprekingen die slachtoffer zijn van armoede, onderdrukking en geweld, geformuleerd in de derde persoon meervoud, naar het publiek dat Jezus direct aanspreekt met een tweede persoon meervoud in een afsluitende negende zaligspreking. Het gaat Jezus niet om een abstracte theorie, maar om zijn publiek uit te dagen op de lijn van de profeten te gaan staan.
Vervolgens worden de aangesprokenen met behulp van beeldspraak aangeduid. Jezus gebruikt daarvoor twee metaforen: zout en licht. Deze metaforen zijn niet bedoeld om de door Jezus aangesprokenen als bij automatisme een positieve omschrijving te geven, maar om hen verder uit te dagen in de lijn der profeten.
‘Zout’ is een positief beeld dat zowel voor wijsheid als voor het verbond staat (zie ook: Num. 18,19; 2 Kron. 13,5). Maar als zout zijn kracht verliest, betekent dit dat de wijsheid onwijsheid geworden is, het verbond verloren is gegaan. Dan dient het nergens meer voor dan weggegooid te worden, en zal het bijgevolg door mensen vertrapt worden.
Ook ‘licht’ is een positief beeld. Licht is bedoeld om te stralen. Licht wil zichtbaar maken. Een lichtende lamp onder een korenmaat verbergen is dan ook niet zinvol. Dat is licht verspillen, de betekenis van licht in het tegendeel omzetten. Het licht wordt in de metafoor verbonden met een berg waarop een stad ligt. Op deze wijze wordt uit het Jesajaboek de profetie van 2,1-5 opgeroepen. Daarin wordt in vers 1 de berg en in vers 5 het licht ter sprake gebracht: Jeruzalem kan, als het op de berg ligt die boven de andere bergen uitsteekt, niet verborgen blijven. Zichtbaar voor allen, wordt het voor allen een focuspunt om naar toe te trekken. In de Jesajaanse profetie is deze zichtbare berg van de Heer een uitnodiging aan een ieder die zich opgeroepen weet te wandelen in het licht van de Heer. Maar als je het licht eenmaal gezien hebt, dan versluier je het niet, maar ga je er zelf van stralen. Met deze gedachte in de lichtmetafoor wordt Mozes opgeroepen. Toen hij van de berg afdaalde waarop hij van God de Tien Woorden ontvangen had, straalde zijn aangezicht (zie Ex. 34,29-35). Voor wie niet op de berg geweest was en de Tien Woorden niet kende, was dat licht verblindend en bedreigend. Mozes moest daarom zijn aangezicht bedekken met een sluier. Maar dat zou eigenlijk niet de bedoeling moeten zijn. De Tien Woorden zijn woorden ten leven, een uitnodiging het licht te aanvaarden en te laten schijnen, om het licht van Gods Tora in het leven waar te maken.
Met de metaforen van zout en licht wordt aldus de brug geslagen naar het centrale betoog van de Bergrede: de omgang met de Tora. De Tora, als zout en licht, als verbond en focuspunt, staat centraal. Jezus wil er alle aandacht voor vragen hoe de Tora te lezen, te leven, niet als een abstracte theorie, maar als een richtlijn voor zijn aangesprokenen, de zaligen in de lijn de profeten, die zout en licht dienen te zijn.
Preekvoorbeeld
Als Jezus zegt: ‘Jullie zijn het zout van de aarde’, ‘Jullie zijn het licht in de wereld’, is dat geen opdracht, niet een opgave bovenop alles wat je ook al moet waarmaken, maar een constatering: ‘Jullie zíjn dat zout, het licht.’ Ook al is het maar een klein doopkaarsje, één vlammetje. Maar als dat kaarsje brandt – en dat doet het! – kun je niet meer zeggen dat de wereld aardedonker is, het leven inktzwart, jouw leven een nacht. Er ís een licht ontstoken en de duisternis wijkt.
In de Bijbel wordt gezegd en gezongen: ‘God is mijn licht’ en dát licht is onder de mensen ontstoken. En Christus zegt: ‘Ik ben het licht voor de wereld’ en dát licht, daarvan ben jij de kandelaar.
Jezus legt je dat niet op als opdracht of bevel, nee, hij wijst het aan: dat vlammetje dat jij door de wereld draagt. Hij heeft het gezien: het licht dat jij bént.
En precies van dat licht zegt hij dat je het niet onder de korenmaat moet wegzetten. Je moet jezelf niet onder de korenmaat zetten, want ook daar brandt jouw lichtje heus nog wel, maar het wordt niet gezien. Niemand wordt bij geschenen.
Je hoeft er ook geen vuurtoren van te maken die iedere vijf seconden anderen oogverblindend in de ogen schijnt. Nee, doe met het licht dat jou gegeven is wat passend is: zet het op een kandelaar, zodat het je leven verlicht, jouw eigen leven en dat van een ander en de duisternis wijkt.
Dat over het licht en de korenmaat en de kandelaar, als Jezus zegt: ‘Jullie zijn het licht voor de wereld.’
Maar nu dat zout, dat simpele onooglijke zout. Jezus zegt: ‘Jullie zijn het zout van de aarde.’ De herinnering aan de tijd dat zout kostbaar was, is bewaard in het woord salaris dat letterlijk ‘zoutrantsoen’ betekent, van sal (zout). Het belang van zout spreekt nog uit de naam Zaltbommel in onderscheid van Maasbommel: Zaltbommel, waar men zout verhandelde. In de Middeleeuwen werd accijns geheven op het gebruik van zout. In Nederland tot in de negentiende eeuw.
Dus zout is helemaal niet zo onooglijk als waar wij het voor houden. Het geeft smaak, het weert bederf en het had nog een toepassing die wij helemaal vergeten zijn, maar dat is nu juist waar Jezus op wijst als hij zegt: ‘Jullie zijn het zout van de aarde.’
Zout dient als brandstof. Gedroogde koeienvlaaien, natte kamelendrollen, alles brandt als je er maar zout bij gooit. Zout dient als katalysator bij verbranding. In het Midden-Oosten, op de bodem van de bakoven lag zout verspreid om desnoods met mest, nat hout, afval, toch je brood te kunnen bakken. Zo’n oven, eens in de tien jaar werd de zoutrand verwijderd, weggegooid, na een paar honderd branduren had het geen kracht meer.
Dat is de achtergrond van Jezus’ woord: ‘Als het zout zijn kracht verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.’
Dit zegt Jezus van zijn leerlingen: Jullie zijn het zout op de bodem van de bakoven. Dat maakt zelfs het meest nutteloze nog bruikbaar. Door jullie geeft afval nog hitte en de mest gloeit. Jullie zijn het zout van de aarde. Het maakt het leven mogelijk, het is niet hoogstaand, dat zout op de bodem, weinig eervol en het raakt ook een keer uitgediend, je maakt jezelf overbodig, afval dat over straat wordt gegooid, misschien nog goed tegen het uitglijden.
Het is alleen nuttig en bruikbaar in Gods koninkrijk als het uitgestrooid wordt, niet hoog en droog in de zoutpot blijft bewaard, nee, verstrooid, het gaat een verbinding aan met de shit. Zout der aarde en licht in de duisternis, niet dat móeten wij zijn, maar dat zíjn wij. Want dat is waartoe de Heer ons heeft geroepen.
Zoals dat zout, zo heeft Christus zelf zich ook gedragen.
inleiding prof. dr. Archibald van Wieringen
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen