- Versie
- Downloaden 66
- Bestandsgrootte 93.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 4 december 2023
- Laatst geüpdatet 4 december 2023
5e zondag dhj, jaar B, 4-2-2024
4 februari 2024
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Job 7,1-4.6-7; Ps. 147; 1 Kor. 9,16-19.22-23; Mar. 1,29-39 (B-jaar)
Inleiding
Over het bittere geheim van ziekte en lijden gaan het evangelie en de eerste lezing van deze zondag. Ons lichaam is kwetsbaar: ouderdom, ziektes, ongelukken kunnen het broze lichaam danig aantasten. Het leven kan daarmee tot een hel worden. Job klaagt over zijn leed en in zijn klacht kunnen miljoenen zich herkennen. Jezus biedt de zieken hoop door zijn genezende aanwezigheid.
Job 7,1-4.6-7
Het boek Job houdt zich bezig met de vraag naar het lijden van goede mensen en het bestaan van God. Hoe zijn die met elkaar te rijmen? De rechtvaardige Job is door satan – met toestemming van God – getroffen door rampspoed en ziekte. In lange poëtische toespraken klaagt Job zijn nood. Deze toespraken worden afgewisseld door redes van zijn vrienden. Deze vrienden hebben twijfel aan Jobs rechtvaardigheid. God zal hem niet voor niets hebben gestraft. Uiteindelijk blijkt Jobs onschuld; tegelijk buigt hij zijn hoofd voor Gods grootheid. Gods wijsheid gaat die van de mens verre te boven. Wij lezen een kort fragment waarin Job zijn leed uitschreeuwt. Zijn leven bestaat uit getob en snakken naar een beetje verlichting. Herkenbaar maar hartverscheurend beschrijft hij zijn bestaan als wachten op de volgende dag, op de volgende nacht. Maar er komt maar geen uitkomst: ‘’s Avonds denk ik: wanneer wordt het morgen? En ’s morgens: wanneer wordt het avond?’ (Job 7,4). Hij ervaart zijn bestaan als uitzichtloos. Helaas is vers 5 niet opgenomen in het lectionarium. Hierin beschrijft Job zijn situatie plastisch: ‘Overdekt is mijn lijf met vuil en wormen, van top tot teen etter en kloven’ (Job 7,5). Hij voorziet dat hij spoedig zal sterven. ‘Mijn dagen verschieten sneller dan een weversspoel, ze lopen af, de draad is ten einde.’ (Job 7,6). Je ziet de draad afgewikkeld worden tot er geen draad meer op de spoel is. Het vers heeft nog een verborgen betekenis. Het woord voor draad – tiqwah – betekent namelijk ook ‘hoop’. Job zegt dus ook dat hij zijn situatie als hopeloos ervaart. De nbv21 heeft dit als volgt in de vertaling verwerkt: ‘Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, ze haasten zich naar een einde zonder hoop.’ Zijn leven is bijna voorbij, verzucht Job, hij zal geen geluk meer kennen. Job laat zien dat een mens mag klagen, zijn nood mag uitschreeuwen naar God. In die zin mag je deze woorden als troost opvatten. Pijn en lijden worden in al hun verschrikking erkend. Jobs klacht heeft ook een adres. Verderop in dit hoofdstuk blijkt namelijk dat Job God aanspreekt. Hij klaagt zijn nood bij God. Het christelijk bidden is terughoudend om te klagen tegenover God. Het Oude Testament geeft vele voorbeelden van de klacht. We mogen ook met onze nood en ellende bij God komen. Hem zelfs indringend onze nood klagen.
1 Korintiërs 9,16-19.22-23
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Marcus 1,29-39
De eerste hoofdstukken van het Marcus evangelie schetsen een actieve Jezus, die mensen, geneest, onreine geesten uitdrijft en verkondigt. Het speelt zich af in Galilea waarheen Hij na zijn doop en verblijf in de woestijn naar toe is gegaan. Zijn activiteiten worden ingeleid: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap’ (Mar. 1,15). De activiteiten mogen gezien worden als uitingen van het hier aanbrekende Rijk van God. Nadat Hij op een sabbat in de synagoge van Kafarnaüm de mensen onderricht heeft en een man bevrijd heeft van een onreine geest, gaat Hij vergezeld van Jakobus en Johannes naar de woning van Simon (Petrus) en Andreas. Het wonder van de genezing is het eerste in het evangelie. De omstanders in de synagoge benoemen het eerste optreden van Jezus als ‘een nieuwe leer met gezag’. Het wordt onmiddellijk gevolgd met drie genezingsverhalen (en de vermelding dat Hij nog veel zieken geneest en boze geesten uitdrijft). De genoemde leerlingen zijn pas kort hiervoor door Jezus vanachter hun visnetten geroepen (Mar. 1,16-20). Simons schoonmoeder ligt met koorts te bed. Zonder dat er sprake is van een vraag om genezing door Simon of zijn schoonmoeder, gaat Jezus naar haar toe. De genezing wordt uiterst onnadrukkelijk beschreven. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is… Jezus spreekt geen woord. Letterlijk vertaald staat er: ‘en naderbij komend deed Hij haar opstaan terwijl Hij haar bij de hand pakte’ (Mar. 1,31). Opstaan is letterlijk van bed komen, maar wie al weet hoe het evangelie eindigt, mag er ook een eerste verwijzing naar de opstanding van Jezus in horen. Jezus doet mensen opstaan uit ziekte en bezetenheid. Uiteindelijk zal God Hemzelf doen opstaan uit de dood. Ook bij de genezing van het dochtertje van Jaïrus lezen we dat Jezus het meisje bij hand pakt en haar doet opstaan (Mar. 5,41v). Pas nadat de schoonmoeder is opgestaan lezen we dat ze ook bevrijd is van de koorts. Het eerste wat ze doet als vrouw des huizes is zorgen voor de gasten. Het Grieks heeft hier een werkwoordsvorm die zorgen over langere periode impliceert. De schoonmoeder neemt de zorg voor de leerlingen op zich. Daaruit mogen we veronderstellen dat het huis van Simon Petrus en diens schoonmoeder (over de vrouw van Simon zwijgt het evangelie) de thuisbasis is van Jezus in deze fase van zijn optreden. Aan het eind van het evangelie (Mar. 15,40v) komen we wederom vrouwen tegen die de verzorging voor Jezus op zich hebben genomen. Dit verzorgen of dienen – de diakonia – is tegelijk ook de kern van Jezus’ eigen optreden: ‘De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mar. 10,45). Het lijkt hier om meer te gaan dan het zorgen voor het eten en drinken. De schoonmoeder weerspiegelt in haar gedrag Jezus’ eigen attitude ten opzichte van de mensen. Net als de geroepen leerlingen is zij een volgeling van Hem geworden.
De overige verzen van deze perikoop vormen een samenvatting van Jezus’ activiteit. Na zonsondergang, dus na het beëindigen van de sabbatsrust, worden allen (!) die ziek of bezeten zijn naar Jezus gebracht. In moderne termen zou je kunnen zeggen dat het zowel de fysieke als psychische zieken zijn; na twee wonderen is reeds zijn reputatie gevestigd. Misschien zelfs alleen na het eerste wonder in de synagoge, want de genezing van Simons schoonmoeder vond binnenshuis plaats. Niet alleen de zieken komen bij Hem, maar heel de stad Kafarnaüm staat voor de deur. Jezus geneest er velen. Opmerkelijk genoeg mogen de (uitgedreven) boze geesten niet spreken omdat zij Jezus kennen. Blijkbaar is er een bijzondere geestelijke verstandshouding tussen de demonen en Jezus. De demonen weten wie Jezus is, namelijk de Zoon van God. Jezus wil echter niet dat zij dit vertellen. Vooralsnog is niet duidelijk waarom zij moeten zwijgen. Ook verderop in het evangelie komen we dit zwijgverbod tegen (Mar. 3,11v; 5,7). Het is een geheim dat het hele evangelie betreft. Marcus lijkt ons heel gedoseerd te laten ontdekken wat het betekent dat Jezus de Zoon van God is. Pas aan het eind van het evangelie wordt duidelijk dat het niet los te zien is van zijn lijden, dood en verrijzenis. Wie aan het begin van het evangelie deze titel al te prominent laat klinken, zou kunnen concluderen dat Zoon van God en wonderdoener identiek zijn. Wij moeten echter gaandeweg proberen te begrijpen wat de diepte is van Jezus’ identiteit.
Preekvoorbeeld
Er waren meer zieken in Galilea, maar de schoonmoeder van Petrus is genezen. Er waren meer blinden in Judea, maar Bartimeüs werd ziende. Er waren meer lammen en kreupelen onderweg, mensen die aan huidvraat leden, vallende ziekte, doven, bloedvloeiingen. Slechts enkelen werden genezen.
Ditmaal dus, zo vertelt het evangelie, spraken de eerste discipelen met Jezus over Petrus’ schoonmoeder, ze lag met koorts te bed, letterlijk met ‘de koorts’, de veelgevreesde koorts. Jezus’ reactie is bekend, hij pakt haar bij de hand en helpt haar overeind, letterlijk staat er dat hij haar ‘opwekt’, als uit de doden.
Stel je voor dat Jezus gezegd zou hebben: ‘Ja, lieve schat, maar dat gaat echt niet.’ Dat is meer overeenkomstig onze ervaring met ziekte en aftakeling en sterven. We bidden, maar ons gebed wordt niet verhoord. Wij geloven in Jezus de heelmeester, maar leveren ondertussen aan gezondheid in.
Hier in Kafanaüm begint het evangelie met een vliegende start, maar waarom kan Jezus hier wél wonderen doen en in zijn eigen vaderstad, Nazaret, niet? Het evangelie maakt daar een punt van: hier in Kafarnaüm: genezing op genezing, maar vijf hoofdstukken verder, is Jezus niet in staat enig wonder te verrichten.
Omdat de mensen hem daar te goed meenden te kennen? Dat is toch de timmerman? De zoon van Maria, we kennen zijn broers, we flirten met zijn zusjes. En Jezus kon er geen enkel wonder doen, zo staat er, behalve wat kruimelwerk, dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas. Hij stond verbaasd over hun ongeloof.
Kennen wij hem misschien te goed? In die zin dat wij hem gemakkelijk thuis kunnen brengen in onze manier van doen, wat wij zo gewend zijn, in deze groep mensen, vertrouwd en bekend? Jezus kon daar geen enkel wonder doen. Een ongemakkelijk verhaal.
Ligt het dan toch aan ons, dat het evangelie geen doorgang vindt? Nee, dat zou pas echt een onbarmhartige uitleg van het evangelie zijn: Nee, mevrouw, het ligt aan uw gemoedstoestand of aan wat u hebt meegemaakt in een vorig leven, u hebt het u zelf op de hals gehaald, daarom blijft u ziek.
Dat is, naast de kwakzalverij, het ‘kwakdénken’ (een term van Karin Spaink): dat ziekte en dood te wijten zijn aan je mindset. Als je maar goed genoeg wilt, dan gebeurt het wel, maar u wilt het niet genoeg. Kwakzalven en kwakdenken.
Nee, we moeten de Bijbel met verstand lezen. Anders gezegd: ons wordt gevraagd de Heer onze God lief te hebben met heel onze ziel en al onze kracht, maar ook met ons volle verstand. Dat we niet alleen grijpen naar de mooiste hoofdstukken, maar ook op onze hoede zijn voor de verschrikkelijkste en niet meteen roepen: ‘Ja, maar dat staat er toch?’ maar ons ook afvragen: ‘Ja, maar wat moeten we ermee?’ want de selectie van: dit lusten we wel, maar dat lusten we niet, leidt tot zelfbedachte godsdienst.
Dus lezen we de hele Bijbel, en niet een Readers Digest-vorm ervan. Ja, we lezen van kaft tot kaft, maar zónder daar meteen consequenties aan te verbinden! Het is typerend voor de joods-christelijke manier van lezen dat je niet meteen roept: ‘dus!’ Nee, wat het betekent, daar moeten we het eerst nog maar eens over hebben. Wat het betekent, komt niet regelrecht uit het heilige boek tevoorschijn. Dat komen we op het spoor door erover te praten en erover te bidden en te zingen.
Wat in de Bijbel staat is niet algemeen geldend, misschien geldt dit hoofdstuk wel voor jou, maar niet voor mij, misschien geldt deze tekst wel voor toen, maar niet voor nu, misschien geldt dit verhaal wel voor hier, maar niet voor daar. Daar moeten we het over hebben.
Ik zei zojuist dat de genezingen, ook die van Petrus’ schoonmoeder, het begin uitmaken van het evangelie. De genezingen laten zien wat voor een boek we hier open hebben liggen, wat we ervan mogen verwachten, wat we van Jezus mogen verwachten, wie Hij is, en namens wie Hij is gekomen. Dat maakt allemaal dat het er staat zoals het er staat.
Er is nóg een reden: wij lezen er gemakkelijk overheen, omdat de sabbat niet tot onze verbeelding spreekt, maar het staat er uitdrukkelijk: ‘op de eerstvolgende sabbat’. Dat gegeven wordt in het evangelieverhaal helemaal uitgebuit: we hebben hier de sabbat en de Messias bij elkaar, wat er dan gaat gebeuren!
Er wordt verteld dat God tot Israël sprak: Mijn kinderen,
ik heb in de wereld een goede gave
en die geef ik jullie voor altijd,
als jullie mijn Tora aanvaarden en mijn geboden onderhouden.
Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Heer der wereld, wat is die goede gave die u ons geeft,
als wij uw Tora bewaren?
De Heer antwoordde hen:
dat is de komende wereld.
Daarop zei Israël: Heer der wereld,
laat ons een voorbeeld van de komende wereld zien.
En de Heer antwoordde:
Dat is de sabbat, want die is
één zestigste van de komende wereld.
Elders heet de sabbat ‘de nog ongerijpte, afgevallen vrucht van de komende wereld.’ Daarom wordt die eerste sabbat van het evangelie zo uitvoerig – van uur tot uur – beschreven. Deze sabbat staat onder het beslag van de sabbat die komt, zij grijpt vooruit op de komende wereld. En de Messias is daar met goddelijke volmacht. Demonen wijken, zij schreeuwen het uit en worden weer wat zij wezen moeten: gehoorzame schepselen. Zieken worden genezen, bezetenen bevrijd, het evangelie gaat rond in heel Galilea.
Eerst een paar opmerkingen over die demonen. Het staat er in de evangelielezing van vandaag twee keer: ‘Hij dreef demonen uit.’ Die bezetenheid en demonie, wij trekken er meestal met een grote boog omheen. Maar vandaag moeten we het er toch over hebben. In onze dagen heet bezetenheid radicalisering, en wij herkennen de demonen van vandaag in een heel trollenleger op de sociale media.
Mensen raken het contact met de werkelijkheid kwijt, worden door populisten opgehitst, creëren in hun angsten en argwaan een alternatief stelsel van waarheden en feiten, gebaseerd op propaganda, haatzaaierij en leugens. De democratie wordt ondermijnd, de rechtstaat geminacht, winkels worden geplunderd, journalisten geïntimideerd, politieagenten aangevallen en met hun huisgenoten en gezinnen op hun thuisadres belaagd.
Deze geest, die over relschoppers vaardig is geworden, die hen beheerst en verblindt, dat is wat in de Bijbel bezetenheid wordt genoemd. Je wordt beheerst door woede, angst en frustratie, je wordt bespeeld door anonieme machten, je bent bezet gebied.
De Messias op zijn sabbat, hij drijft de demonen uit. Wij hebben aan één sabbat niet genoeg om onze kinderen en jongeren verstandig groot te brengen, internetbubbels door te prikken, journalisten, hulpverleners en politieagenten te steunen, frames te doorzien, propaganda te ontmaskeren, haatzaaierij, zo dichtbij, te onderkennen en tegen te gaan. Dat over de Messias op zijn sabbat die de bezetenen bevrijdt.
Nu over – wat ons meer vertrouwd is – de Messias die op zijn sabbat de zieken geneest, het meest exemplarisch de schoonmoeder van Petrus. Daarmee wordt het evangelie akelig concreet. De man en zijn schoonmoeder, er zijn harde grappen over gemaakt.
Wat wil dit verhaal? Er worden geen zonden vergeven. Niet: ‘Uw geloof heeft u gered.’ Er wordt überhaupt niets gezegd, althans niet in de directe rede. ‘Ze spraken over haar’, zijzelf weet niets uit te brengen. Zij is ziek, heeft de koorts, is lijdend voorwerp geworden. Jezus vat haar hand die blijkbaar slap neerligt en richt haar op. De kracht gaat van hem uit, de koorts verlaat haar. Maar het is alles zonder eigen stem en inbreng. Tot zij zichzelf bijeenvindt en eindelijk – tot haar genezing – zelf het onderwerp wordt van een zin: ‘Zij begon voor hen te zorgen.’
Zo vertaald, roept dat het beeld op van een beredderende vrouw die in de keuken de kopjes doet rammelen. Daar komt zij al aan met het dienblad in de handen, terwijl de mannen, Jezus incluis, over ‘de nieuwe leer met gezag’ converseren. ‘Zij begon voor hen te zorgen,’ of dat tot haar genezing strekt?
Nee, dat ene werkwoord, waarvan zij zelf subject is, moet zo letterlijk mogelijk vertaald worden: ‘Zij is hen gaan bedienen’, ‘zij diakende hen.’ Dat is met geld en goede gaven, brood en wijn, maar niet in de vanzelfsprekendheid van de traditionele rollen.
Haar huis dat in het evangelie ‘het huis van Simon’ wordt genoemd, hoewel die ook maar is ingetrouwd, is nu het huis van de Heer geworden. En zij heeft een ambt aanvaard. Dat maakt verschil. Het wonder mondt niet uit in blakende gezondheid maar in diaconaat.
Er staat niet: ‘Zij diakende hém,’ een eenzame devotie, maar meervoud: ‘Zij diakende hén.’ Er is, zodra zij hier in het evangelie weer tot subject is uitgeroepen, een gemeenschap ontstaan, die mannelijk en vrouwelijk, ziek en gezond, oud en jong omvat. Hier in het evangelie zit de aartsdiaken op de rand van haar eigen ziekbed. Zij staat op en dient.
In het verhaal speelt haar man geen rol. Zij zou weduwe kunnen zijn, en ziek en oud, tenminste gemeten naar de gemiddelde levensverwachting van die dagen. Men mag veronderstellen dat zij kortere of langere tijd nadien gestorven is. Haar naam is niet bewaard gebleven. Zij wordt niet gerekend tot de andere kerkmoeders van het evangelie: Maria en Magdalena, Marta en Salome. Haar huis heet al traditioneel ‘het huis van Petrus’. Zijzelf is van voorbijgaande aard. Wat blijft is dat zij weer onderwerp is geworden van haar eigen zin.
Dat is ook wat je relschoppers toewenst: dat zij zich losmaken van wie hen bespelen en weer onderwerp worden van hun eigen zin. Dat is niet: het veelgehoorde ‘regisseur van je eigen leven’, want ook dat is kwakdenken.
Het is wel: dat je opstaat en als die schoonmoeder van Petrus om je heen kijkt naar wat een ánder nodig heeft. Als je dat ziet, wat een ánder nodig heeft, dan ben je gered.
Edward Schillebeeckx heeft het evangelie van de schoonmoeder van Petrus samengevat als ‘een zeer eenvoudig wonder uit vriendschap’.
inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen