- Versie
- Downloaden 66
- Bestandsgrootte 305.30 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
21 maart 2010
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jes. 43,16-21; Ps. 126; Fil. 3,8-14; Joh. 8,1-11 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jes. 43,16-21
Want Hizkia had gedaan wat de Heer goed vindt,
hij hield krachtig vast aan de levenswijze van zijn voorvader David,
zoals de profeet Jesaja hem had voorgeschreven –
groot was die en betrouwbaar in zijn visioenen.
In zijn tijd ging de zon achteruit
en werd het leven van de koning verlengd.
Met zijn grote geest zag hij de laatste dingen
en sprak hij de treurenden van Sion moed in.
Hij kondigde aan wat ging gebeuren, tot in de verste toekomst,
voordat het gebeurde voorspelde hij wat nog verborgen was.
(Sirach 48,22-25)
Blijf niet staren op wat vroeger was.
Sta niet stil in het verleden.
Ik, zegt hij, ga iets nieuws beginnen.
Het is al begonnen, merk je het niet?
(GvL 409)
Tijdens de Babylonische ballingschap bemoedigt een tempelzangerscollectief (U. Berges) namens God, de herder, zijn volk: aan de ballingschap komt een einde (40,1-11; vgl. Klaagl. 1,2). Er is voor Israël een weg door de woestijn, een terugkeer naar Jeruzalem (42,14–43,21).
JHWH is weer Israëls bevrijder (losser = rechtverschaffer, de naaste verwant die het voor Israël opneemt), de Heilige van Israël (Lev. 19,1-2) hun schepper en koning. JHWH die zich met deze krachtdadige namen manifesteert, zendt de Perzische koning Cyrus, zijn gezalfde (45,1), naar Babel om zijn volk van de Chaldeeën te bevrijden (vv. 14v).
Zoals JHWH eertijds de Israëlieten uit Egypte bevrijdde (Ex. 14,1–15,21), zo zal hij hen nu uit Babel bevrijden (vv. 16v).
Het gedenken van deze eerste uittocht mag Israël niet verhinderen om geen oog te hebben voor de nieuwe uittocht die aan het ontkiemen is: ‘Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, laat het verleden rusten. Zie, ik ga iets nieuws verrichten, nu ontkiemt het – heb je het nog niet gemerkt?’ (vv. 18v) Deze nieuwe uittocht zal grootser zijn dan de eerste: JHWH baant een weg door de woestijn, zodat Israël niet 40 jaar hoeft te zwerven door de woestijn. En hij zorgt volop voor water. Zelfs de wilde dieren zullen er van meegenieten (vv. 18-20).
Zo zal Israël, het volk dat JHWH heeft uitgekozen en gevormd, weer aan zijn opdracht kunnen beantwoorden: Gods lof verkondigen (v. 21; 48,20-21), met andere woorden: met vreugde van God getuigen: ‘Mijn getuige zijn jullie – spreekt JHWH –, mijn dienaar, die ik uitgekozen heb opdat jullie mij zouden kennen en vertrouwen, en zouden inzien dat ik het ben. Vóór mij is er geen god gevormd, en na mij zal er geen zijn. Ik, ík ben de Bevrijder! Buiten mij is er niemand die redt. Ik heb redding aangekondigd en redding gebracht, jullie hoorden het van mij, niet van een vreemde. Jullie zijn mijn getuige – spreekt JHWH –, dat ik werkelijk God ben en dat ik blijf wat ik ben. Niemand kan zich aan mijn macht onttrekken. Wat mijn hand doet, wie maakt het ongedaan?’ (vv. 10-13; Ps. 123,2)
Israël zal ‘mijn dienaar’ (Israël als collectieve Godsknecht) kunnen zijn en blijven, wanneer hij Gods woord blijft lernen en creatief interpreteren: ‘De Heer heeft mij als leerlingen leren spreken om met het woord de vermoeide te kunnen ondersteunen. Hij wekt mij, elke morgen wekt hij mijn oor opdat ik hoor zoals leerlingen doen’ (50,4; vgl. Sir. 39,1-7).
‘Als jullie mijn getuigen zijn, ben ik God, en wanneer jullie niet mijn getuigen zijn, ben ik geen God meer.’ (Midrasj Tehellim bij Ps. 123,2)
Evangelielezing: Johannes 8,1-11
Gelukkig de mens
die zijn naaste in diens broosheid draagt,
zoals hij door hem gedragen wil worden,
als hij in een soortgelijke situatie verkeert.
(Franciscus, Wijsheidsspreuken 18,1)
Terwijl Jezus in het tempelgebouw te midden van heel het volk zit te lernen (een leerhuis houdt; vgl. Sir. 51,23-30), brengen enige schriftgeleerden en Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel is betrapt en zetten haar in het midden. Volgens hen draagt de Thora van Mozes op om zulke vrouwen te stenigen. Zij willen weten wat Jezus van hun interpretatie van de Thora vindt, zodat zij hem eventueel kunnen aanklagen (vv. 1-6a).
Het is opvallend dat deze schriftgeleerden en Farizeeën niet de man die op overspel is betrapt bij Jezus brengen. Ook valt het op dat zij de Thora eenzijdig (vrouwonvriendelijk) interpreteren, want in de Thora van Mozes staat: ‘Wie overspel pleegt met een getrouwde vrouw, een vrouw die een ander toebehoort, moet ter dood gebracht worden. Beide echtbrekers moeten worden gedood’ (Lev. 20,10; vgl. Deut. 22,23-24).
Jezus kijkt de vragenstellers niet aan, maar bukt zich en schrijft met zijn vinger op de grond. Hij geeft aan hen bedenktijd. Maar wanneer zij bij hem blijven aandringen op een niet woordeloos antwoord, zegt hij: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ ‘Zonder zonde’ (an-amartètos) komt alleen hier voor. Het betekent: zich niet vergrepen hebbend, onschuldig, zonder fout. Bedoelt Jezus te zeggen: wie van jullie nog nooit overspel heeft gepleegd, werpe de eerste steen? Weer bukt Jezus en schrijft op de grond. Dringt nu dit lankmoedig en barmhartig gebaar van Jezus tot hen door? Hij geeft deze schriftgeleerden en Farizeeën na zijn stilzwijgend Salomo’s oordeel (1 Kon. 3,6-28) de kans om zonder gezichtsverlies weg te gaan. De oudsten gaan het eerst (vgl. het verhaal van de twee volksoudsten en de mooie vrouw Susanna, Dan. 13,1-64).
Wanneer Jezus met de vrouw alleen is overgebleven, zegt Jezus: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ ‘Niemand, heer’, zegt ze. Bij Jezus staat niet een bepaalde interpretatie van de Thora, maar de mens, deze aangeklaagde vrouw, centraal (vgl. Ez. 18,21; 33,11). Daarom zegt hij: ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer’ (vv. 6b-11; vgl. 8,15).
Zo legt Jezus getuigenis af van God, de barmhartige, die zegt: ‘Zo waar ik leef – spreekt God, de barmhartige –, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft’ (Ez. 33,11).
Deze vrouw die op overspel is betrapt hoeft haar verleden niet te blijven gedenken, zij mag haar verleden laten rusten en opnieuw beginnen. De barmhartige God is iets nieuws met haar begonnen, hopelijk heeft zij dankzij Jezus – ‘het licht voor de wereld’ – al gemerkt dat ‘wie mij volgt nooit meer in de duisternis loopt, maar licht heeft dat leven geeft’ (v. 12).
En Jezus schreef in ’t zand
Jezus schreef met Zijn vinger in het zand.
Hij bukte Zich en schreef in ’t zand, wij weten
niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten,
verzonken in de woorden van Zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand
hadden gevoeld over een vrouw, van hete
hartstochten naar een andere man bezeten,
de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, ik oordeel niet.
Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los
van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht.
Zo geestelijk schreef Jezus Zijn gedicht.
Gerrit Achterberg
Literatuur
NBV-Studiebijbel (Heerenveen 2008) 1037-1038. 1041. 1905-1906. 1920
U. Berges, Profetie zonder profeet. Het afscheid van Deuterojesaja, Nijmegen 2007
J. Goedegebuure, De Schrift herschreven, Amsterdam 1993, 86-102
G. Rouwhorst (red.), Met nieuwe ogen. De plaats van Bijbel en jodendom in de christelijke liturgie, Liturgie-catechese 1, Heeswijk 2006, mn.51-54
J. Smit, Speelruimte, Hilversum 1981, 81-90.101-102
Preekvoorbeeld
Uit het wetboek van Mozes: Als een man zijn vrouw verdenkt van overspel, mag hij het recht niet in eigen hand nemen. Hij moet haar naar een priester brengen, die tot een oordeel moet komen, opdat de man niet bevoegd is, haar in een vlaag van jaloezie te verstoten.
Als een man echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, moet hij ter dood worden gebracht. Hij en ook de vrouw in kwestie. Het vonnis moet worden voltrokken door de strop.
De daad moet zijn bewezen en twee getuigen moeten daar een verklaring over afleggen. Tot zover de Wetsregels.
En daar sta je dan, in je hemd, op heterdaad betrapt op overspel. Je minnaar is in geen velden of wegen meer te bekennen. Waren er geen twee nodig om...
Maar jij staat daar alleen. Als blikken konden doden. De heren die het allemaal zo goed weten, ze sluiten je in, maken een kring om je heen en wentelen alle schuld op jou af.
Deze heren van onbesproken gedrag, de schriftgeleerden en punctuele Farizeeën denken dat ze met deze vrouw iets in handen hebben om Jezus te kunnen aanklagen. Want deze man, die rabbi wordt genoemd, maar tegelijkertijd ook omgaat met tollenaars, hoeren en zondaars, moet voorgoed uit hun tempel – waar hij onderricht geeft – verdwijnen. Deze vrouw is een prachtig middel, om Jezus in de val te laten lopen. Ze maken een cirkel, een kring, zetten de vrouw muurvast, zodat ze geen kant meer op kan. En dan vragen ze op de manier waarop de Schriftgeleerden onderling disputeerden – alsof ze Jezus erkennen als één van hen – : ‘Meester, Rabbi, de Wet zegt dit. Maar gij, wat zegt gij ervan?’
Jezus toont zich in dit verhaal een ware meester, want hij laat werkelijk zien, dat hij een Schriftgeleerde is. Maar Jezus gaat anders met de Schrift, de Wet om: hij kijkt allereerst naar de mens. Hij mijdt melaatsen niet, maar geneest hen. Hij negeert de vrouwen niet, maar gaat met hen in gesprek. Hij eet met zondaars én met farizeeërs. Hij gaat om met rijken en armen. Hij oordeelt niet bij voorbaat, maar veroordeelt wel, wat in zijn ogen onrecht is. Hij zet het volk niet op tegen hun leiders, maar zegt deze wel ongezouten de waarheid.
In plaats van de Wet bikkelhard toe te passen, alsof ze in graniet gehouwen is – in stenen tafelen – net zo hard als de stenen waarmee ze willen gooien, schrijft Jezus in het zand. Hij begint niet met argumenteren, te wijzen op hun verkeerde interpretatie van de Wet, te discussiëren of ruzie te maken. Nee, hij zegt niets en bukt voorover.
Hij kiest voor een manier, die ontwapenend is en gelegenheid biedt om een pas op de plaats te maken. Een manier die het mogelijk maakt de cirkel van zonde en haat te doorbreken. Hij schrijft in het zand. Een tamelijk nutteloze bezigheid, want één windvlaag en de tekst is verdwenen. Jezus brengt door deze manier van doen rust. Rust om de mensen tot zichzelf te brengen. De mannen raken dan ook hun zelfverzekerde houding kwijt. Ze schuifelen wat onrustig heen en weer, hun handen, de stenen nog omklemmend, vallen langs hun lichaam. ‘Waarom wordt Jezus niet zenuwachtig, waarom raakt hij niet in paniek van hun uitgekookte vraag?’
Wat gebeurt er hier eigenlijk? Wie zit er eigenlijk in het nauw? Wie zit er eigenlijk opgesloten binnen een cirkel?
En dan zegt Jezus: ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen...’ Een uitdagende maar ook riskante opmerking, maar tegelijk ook zo indringend, dat je niets meer kan met de wapens in je handen. De schriftgeleerden en farizeeërs worden in hun binnenste geraakt. Ze zijn hier als mens in het geding. Weten zij niet diep in hun hart van hun eigen falen. Dat ze soms een heilloze weg gaan en zich niet weten om te keren. Ook zij hebben een nieuwe kans nodig.
De vrouw denkt: ‘Nu gaat het gebeuren,’ en sluit haar ogen. Maar de cirkel van haat en geweld, van hypocrisie is doorbroken. Jezus woord heeft ruimte gemaakt, is baanbrekend.
De oudste is de eerste die uit de kring stapt en daarmee de cirkel verbreekt. Eén voor één druipen ze af, totdat Jezus alleen overblijft met de vrouw, die nog steeds roerloos in het midden staat.
Jezus vraagt haar niet: ‘Wat is er precies gebeurd?’ Maar vraagt: ‘Waar zijn ze gebleven, heeft niemand U veroordeeld? Ook ik veroordeel U niet, ga nu maar, en zondig voortaan niet meer.’
Jezus geeft ruimte. Hij laat zich niet meeslepen door de spanning. Voor hem zal het ook een kritiek moment zijn geweest, maar hij weet er weg mee en schept ruimte, voor iedereen – voor man en vrouw, om tot zichzelf te komen.
Is de naam van God niet Bevrijder? Schept hij niet meer behagen in een mens die inziet dat hij fouten maakt, een zondaar die zich bekeert en een nieuwe weg wil inslaan, dan in straf, hel en verdoemenis?
De profeet Jesaja verwoordde het vandaag prachtig. Blijf niet staren op de dingen die verkeerd gingen in het verleden en klamp je niet vast aan vermeende zekerheden als wetten en regels. Kijk naar de toekomst. Ik ga iets nieuws beginnen, jullie ballingschap wordt doorbroken. Jullie komen er uit. Zie je dat pad in de woestijn en dat beekje kronkelen in dat droge land?
Er is toekomst, nieuwe kans. Het is al begonnen. Merk je het niet?
Er is toekomst, voor ons, vandaag!
Henk Janssen ofm, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld