- Versie
- Downloaden 51
- Bestandsgrootte 389.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
29 maart 2009
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jer. 31,31-34; Ps. 51; Heb. 5,7-9; Joh. 12,20-33 (B-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jeremia 31,31-34
Bij zijn zending krijgt Jeremia een dubbele opdracht: uit te rukken, af te breken, te vernielen, te verwoesten én op te bouwen en te planten (1,4-10). In het zogenaamde ‘troostboek’ (30-31) ligt het accent op het opbouwen en planten (31,28; 32,1-15). Namens JHWH de Getrouwe (16,14-15; 25,8-13), verkondigt Jeremia de terugkeer van de ballingen, het herstel van Israël en Juda en van Jeruzalem (30,1-3; 31,10.28.38). Dankzij de barmhartigheid van JHWH, het berouw en de omkeer van Efraïm/Israël zal Juda weer gezegend worden en in gerechtigheid samenwonen in het land (31,15-30). Het leven schenkend liefdesverbond tussen God en zijn zoon Israël is weer hersteld.
Onze perikoop (v. 31-34) wordt voorbereid door de verzen 27-30. JHWH zal Israël en Juda inzaaien met mensen en dieren en de kinderen zijn niet meer erfelijk belast door de zonden van hun ouders. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor zijn (wan)gedrag. ‘JHWH zal iets nieuws op aarde scheppen.’(v. 22).
Onze perikoop vormt een hoogtepunt binnen Thora en Profeten. Alleen hier wordt in het Oude Testament voor het eerst en voor het laatst gesproken over ‘een (ver-)nieuw(d) verbond’. Pas in Lucas 22,20 en in 1 Korintiërs 11,25 komt het terug. Deze profetie van Jeremia is een beloftevol en krachtdadig woord van JHWH zelf. Dit blijkt duidelijk uit het viermaal herhaalde ‘zo spreekt JHWH’. Ook het concept ‘verbond’ (4x) is een signaalwoord. Het gaat hierbij niet om een verdrag dat door twee partijen wordt gesloten en waarbij een godheid getuige is. Het gaat om een verbond (berit) tussen JHWH én Israël, waarbij de nadruk ligt op de gelijkwaardigheid. Ondanks ongelijkheid wordt de wederkerigheid benadrukt en wordt het beeld van het huwelijk gebruikt (Deut. 30,2-3; Hos. 2,21-22; 3,1-5 vgl. Mal. 3,7).
Met Abraham sluit JHWH een eeuwig verbond en belooft hem het goede land. JHWH zal Abrahams God zijn en de God van zijn nakomelingen (Gen. 15,12-21; 17,1-8; Lev. 26,42; Am. 3,2). Op grond van dit verbond sluit JHWH op de berg Sinai een verbond met Israël met het oog op het binnentrekken in het veelbelovende land. Wanneer Mozes de boekrol van het verbond – een verdere uitwerking van de Tien Woorden, Ex. 20,1-17 – heeft voorgelezen zegt het volk: ‘Alles wat JHWH gesproken heeft zullen wij doen en horen!’ (Ex. 24,1-11).
Levend in verbondenheid met zijn Bevrijder moet Israël dit verbond steeds onderhouden en gedenken (Lev. 26,9.42.45). Van generatie op generatie wordt dit (oude) Sinai-verbond steeds als nieuw (gesloten) ervaren (Deut. 5,2-3) en van nadere uitwerkingen voorzien (Deut. 28,69; Jer. 34,13).
Handhaving én vernieuwing van het verbond gaan hand in hand. In tijden van crisis en bedreiging wordt het verbond steeds vernieuwd, zoals bijvoorbeeld op de landdag te Sichem (Joz. 24,1-28) en bij de hervormingen onder leiding van koning Josia van Juda ten tijde van de profeet Jeremia (2 Kon. 22,1–23,3; Jer. 22,15-16; Sir. 49,1-7).
In onze perikoop is uitdrukkelijk sprake van vernieuwing van het verbond. Vers 31 is de enige plaats in Thora en Profeten waar gesproken wordt over ‘(ver-)nieuw(d) verbond’ (berit chadasa).
Gods volk heeft de boodschap van de Thora niet gedaan en niet gehoord en zo het Sinai-verbond grondig geschonden (Ex. 24,1-11; Jer. 11,1-17; 14,21), ofschoon de Bevrijder hun meester (ba’al) is (v.32).
Een radicale herijking is nodig opdat het liefdesverbond zijn oorspronkelijke betekenis en glans weer terugkrijgt. De verbondspartners zijn dezelfde: JHWH en het huis Israël, God en zijn volk. Ook de inhoud blijft hetzelfde: mijn Thora (v. 33). Nieuw is dat de Thora niet in een boekrol (Ex. 24,7) of op stenen platen (Ex. 31,18; 34,27-28) wordt geschreven, maar gegeven in hun binnenste en geschreven in hun hart (lef), het centrum van de mens waarmee hij denkt, voelt en handelt (Ez. 11,19; Jer. 17,10; 24,7; Ps. 40,7-9; 119,11). Met zijn hele persoon en van harte kan iedere Israëliet nu Gods Thora doen. Na deze dagen zal JHWH weer vanzelfsprekend hun God zijn en Israël zijn volk (Jer. 11,4).
Nieuw is ook dat iedereen JHWH met liefde kent en metterdaad erkent. Deze erkenning (da’at) sluit doen van gerechtigheid in: ‘Hij kwam op voor ver-arm-den en behoeftigen. Dat noem ik: Mij erkennen – godsspraak van JHWH.’(22,16; 9,23). Dit hoeft niet meer aan elkaar geleerd te worden (v. 34).
Als teken dat de oude toestand voorbij is, vergeeft de Barmhartige hun misstappen en gedenkt hij hun zonden niet meer. Dankzij deze vergeving kan Israël opnieuw beginnen (v. 34; vgl. Ez.11,19-20; 36,25-29). Op grond van het eeuwigheidsverbond dat JHWH met Abraham en Sara sloot, is Israël het volk van het oude (Sinai-)verbond en van het nieuwe verbond (Jer. 31). Het oude verbond is niet verouderd of vervangen, maar vernieuwd. Nieuw is dat het nu in en door allen verwerkelijkt wordt (vgl. Mat. 5,17).
Jeremia’s woorden zijn na de ballingschap in vervulling gegaan – terugkeer naar het land, herstel van Jeruzalem en van de tempel – en staan als belofte nog uit. Door berouw en omkeer kan het verbond steeds vernieuwd worden (vgl. Ps. 51). Tijdens zijn laatste seidermaaltijd bevestigt Jezus dat het nieuwe verbond nog steeds van kracht is voor Israël (Luc. 22,20) en dankzij hem nu ook voor de heidenen (1 Kor. 11,23-26).
Jeremia 31,31-34 is het langste oudtestamentische citaat dat in het Nieuwe Testament voorkomt, namelijk in Hebreeën 8,7-13. De interpretatie die Hebreeën 8,7-13 van Jeremia 31,31-34 geeft, lijkt haaks te staan op mijn uitleg. Ik kan moeilijk instemmen met: ‘Op het moment dat hij spreekt over een nieuw verbond heeft hij het eerste al als verouderd bestempeld. Welnu, wat verouderd is en versleten, is de teloorgang nabij’ (Hebr. 8,13). Uit het vervolg van de tekst blijkt dat het niet gaat om het verbond als liefdesband, maar om de tempelrituelen, die sinds de komst van Christus, de hogepriester, achterhaald zijn. Het is goed om te bedenken dat in de tijd dat Hebreeën ontstond, de tempel al verwoest was en de Joden de offers vervangen hadden door het Moesafgebed (Hebr. 9,1vv). De naam ‘Het Nieuwe Testament’ is ontstaan op grond van Jeremia 31,31-34 en Hebreeën 8,7-13.
Hebreeën 8,13 mag niet misbruikt worden om Oude en Nieuwe Testament, Joden en christenen tegen elkaar uit te spelen. In ieder geval kan niet bedoeld zijn dat Gods verbond met Israël en daarmee Israël heeft afgedaan en dat Hij nu alleen met de christenen verder gaat. Sinds en dankzij Jezus, de Messias, bestaat het volk van God uit joden en christenen en moeten wij goed bedenken dat ‘de wortel (= Israël) u (= christenen) draagt en niet gij de wortel’, en dat ‘u (= christenen) tegen uw aard geënt bent op de edele olijf (= Israël)’ (Rom. 11,18.24).
JHWH, de Getrouwe, is onbekeerlijk in zijn trouw aan zijn volk en met Maimonides ‘geloof ik er volledig aan, dat deze Thora niet ingewisseld wordt en dat er geen andere Thora van de Schepper, gezegend zij zijn Naam, zal uitgaan’ (negende Geloofsprincipe; vgl. Mat. 5,17; Luc. 16,31; 24,27.44).
Evangelielezing: Johannes 12,20-33
Na Jezus’ intocht in Jeruzalem (12,12-19) willen godvrezende Grieken, die vanwege het Pesachfeest in Jeruzalem zijn, Jezus ontmoeten. Via bemiddeling van Filippus en Andreas komen zij met Jezus in contact. Jezus wijst deze niet-Joden niet af. Het uur waarop de mensenzoon van Godswege gewicht (doxa = kabod) krijgt, verheerlijkt wordt, gaat de hele wereld – Joden en heidenen, vers 19 – aan. Het vernieuwde verbond dat JHWH met Israël sloot (Jer. 31,31-34) is er ook met het oog op de volken (Gen. 12,1-3). Door de mensenzoon te verheerlijken bevestigt God, de Vader, dat het leven en sterven van Jezus rijke vruchten voortbrengt voor alle mensen. In Jezus’ hart staat Gods Thora geschreven. Van harte en metterdaad heeft hij God erkend, gerechtigheid gedaan onder de mensen en is hij bereid om zijn leven te geven voor zijn vrienden.
Heel zijn leven heeft Jezus Gods Naam verheerlijkt en zo laten zien wie God is. Een God die als Vader zijn liefdesverbond trouw blijft en aan iedereen die Jezus navolgt eeuwigheidsleven geeft. Het liefdesverbond is inclusief. Voor allen is er – dankzij Jezus – een plaats in het vaderhuis met vele woningen. Niet de vorst van deze wereld – die mensen afhoudt van het erkennen van God en van het dienen van Jezus – heeft het laatste woord, maar God die Jezus omhoog heft en zo zijn Naam verheerlijkt ten bate van zijn mensen: ‘Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn!’
Literatuur
F. Maas, J. Maas, K. Spronk (red), De Bijbel spiritueel, Zoetermeer 2004, 389-394.
R. Gradwohl, Bibelauslegungen aus jüdischen Quellen-2, Stuttgart 1987, 293-305.
S. Schoon, Bijbelwoorden in het joods-christelijk gesprek, ’s-Gravenhage 1990, 15-24.
S. van Tilborg, Johannes, Boxtel 1988, 145-146.
Preekvoorbeeld
Het is een beproefde manier van leven: jezelf omhoog te heffen. Het gebeurt volop, met wat duw- en trekwerk, met sluw gedrag en dat altijd op kosten van anderen. Het is van alle tijden.
Dat werd volop gedaan in het land van Jeremia. Mensen verrijkten zich schaamteloos en zij werden daarin bevestigd door profeten die alleen maar goed nieuws brachten: het kan alleen maar beter gaan. De dromen van fortuin bleken schone schijn.
Het eindigde in ballingschap. Mensen worden weggevoerd. Wat hebben die mensen met al hun lijden, pijn en verdriet, dan aan profeten die mooie dingen beloven?
Jeremia had daar nooit bij gehoord, bij die broodprofeten. Hij had er nooit aan meegedaan. Integendeel! Hij had steeds gewaarschuwd voor onverantwoordelijke risico’s en voor gedrag dat niet deugt. Het maakte hem niet populair.
In ballingschap echter staat hij niet meer tegenover zijn volk. Hij staat nu naast hen, midden in de ellende die zij ondergaan. Hij tracht zijn volk te troosten. Hij neemt hun gebroken bestaan serieus. Zelfs al was het door eigen toedoen ontstaan, nog troostte hij. Hij deelt in hun lijden. Ook hij is zijn vrijheid kwijt. Jeruzalem is hem evenzeer ontnomen. Nu ze alles hebben verloren, spreekt hij woorden van hoop. Ondanks alles wat er gebeurd is, laat hij weten dat niet alles verloren is. God is anders dan mensen. Zijn trouw is onomkeerbaar. Hij zegt het verbond niet op, dat hij is aangegaan.
Jeremia waagt het zelfs te spreken van een nieuw verbond, het oude verbond nieuw. En nu wordt de verbondstekst niet gebeiteld in de harde steen of geschreven op een Thora-rol, en zeker niet op ons papier dat geduldig is. Het wordt in het hart gegrift. Mensen worden nieuw gemaakt. Zij mogen met een schone lei beginnen. Het is een gedurfde uitspraak na alle ontrouw aan het verbond. Hij belooft de herschepping van de aarde, het land en de mensen van de aarde. Hij zegt een nieuwe uittocht aan. Jeremia spreekt de traditie aan voor het leven nu, maar niet als iemand die zich daar op voor laat staan. Hij spreekt de taal van de traditie zó dat die klinkt als bron van hoop. Het mag geen zoete droom blijven, dat beloofde land.
Dankzij Jeremia is de jonge kerk gaan spreken over een ‘nieuw testament’. Vaak hebben we dat nieuwe testament verstaan als de opvolger van het oude testament dat gedateerd en vervallen is. Nota bene met argumenten die we vandaag horen: dat het volk dat bij de hand was genomen, die hand had geweigerd. Met zijn ontrouw heeft het dat oude verbond verbroken. Dat moge vanuit mensen gezien zo zijn, maar voor God is het geen breekpunt. Zijn boodschap is altijd weer nieuw. Groot en klein zullen hem kennen, van binnenuit. Mensen zullen echt in vrede wonen in hun land, in hun huizen, op hun akker. De tijd komt dat het waar wordt, al wat gehoopt is.
Maar het is toch al waar geworden? Er is toch iemand gekomen die dat verbond leefde met hart en ziel? Er is toch iemand gekomen die zich met hart en ziel daartoe heeft ingezet? Hij zelf is toch vleesgeworden verbond, testament van liefde. Met hem is toch al het oude voorbijgegaan en afgedaan? Ja, hij is gekomen: een Israëliet, een mens voor mensen. Hij heeft zijn hart, zijn lijf op het spel heeft gezet, zijn leven gegeven!
In de cryptische taal van het Johannesevangelie, spreekt Jezus over ‘omhoogheffen’. Maar niet over ‘jezelf omhoogheffen’, maar over ‘omhooggeheven worden’. En die wisseling van actief naar passief, maakt dat er wel heel iets anders klinkt dan ‘dat hij het zal maken’. Nog altijd en opnieuw klinkt hier de trouw van God. Dezelfde inzet vanaf den beginne. Een woord dat antwoord krijgt in de man van Nazaret. Als iemand, dan kent hij God.
Dat wij deze belijden als Jezus Messias, als de vervulling van die trouw, betekent niet dat wij ons nu ergens op kunnen voorstaan. Met ons kan gebeuren wat met de mensen in Jeruzalem gebeurt: dat de bedoeling ons niet duidelijk is.
Zij komen naar die stad van David om feest te vieren, Pasen. Zij komen familie en bekenden tegen, die ze lang niet gezien hebben. Ze praten elkaar bij. Ze hebben straks thuis weer veel te vertellen. En waar veel mensen zijn, gaan al gauw ook de wildste verhalen rond. Verhalen over de man uit Nazaret. Die is het gesprek van de dag. Iedereen wil hem wel zien. Ze krijgen hun gelegenheid als Jezus op een ezeltje de stad binnenrijdt. De menigte juicht Jezus toe, en gaat uit haar dak. Een vreemde gebeurtenis voor wat Grieken die ook naar Jeruzalem zijn gekomen. Een gezaghebber komt immers te paard, de limousine of pausmobiel van die dagen.
Wat is de bedoeling van dit optreden? Is die Jezus een fantast, die het prachtig vindt dat iedereen hem toejuicht met palmen? Steekt hij de draak met die mensen, met hun bevlieging om hun geluk bij hem te zoeken, met die eeuwige neiging van mensen om achter iedereen aan te lopen die roept: ‘Ik heb het, investeer maar in mij en het gaat je voor de wind’? Of is het een profeet, die mensen iets belangrijks wil duidelijk maken? Zou hij hen antwoorden kunnen geven op hun levensvragen? Daarvoor zijn zij toch op pelgrimstocht gegaan naar Jeruzalem, opgetrokken om God te aanbidden en te leren kennen?
Reden genoeg om een audiëntie aan te vragen. Ook zij willen Jezus wel eens van dichtbij zien. Wat is dat voor een fenomeen, voor een rijzende ster?
Maar er gebeurt heel iets anders dan een plechtige ontvangst. Dat nu niet alleen de Joden die hij kent, maar ook mensen uit andere volkeren interesse tonen, maakt aan Jezus duidelijk: ‘het is zover’, ‘het moet nu gebeuren.’ Maar het wordt niet zijn gelukkigste moment, zijn happy hour. Het is Getsemane voor hem, angst en nevel. Kan ik hiervan niet gered worden, kan het mij niet bespaard blijven? Kan ik niet op een andere manier duidelijk maken, dat de wet ‘van het leven vinden, je leven geven is’? Al biddend geeft hij zich over aan de weg van de graankorrel: ‘juist daarom ben ik gekomen, met het oog op dit uur.’ Hij vindt in die aanvaarding een antwoord. Op de weg die hij gaat, blijft God trouw aan zijn Naam: ‘Ik zal met je gaan. Ik laat je niet los, ook niet in lijden en dood. Dat ben ik aan mijn Naam, mijn waardigheid verplicht.’ Met hem mogen wij God kennen, van harte, ook al geven we ons niet zomaar gewonnen.
Henk Janssen ofm, inleiding
Nico Kok, preekvoorbeeld