- Versie
- Downloaden 62
- Bestandsgrootte 391.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
22 maart 2015
Vijfde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Jer. 31,31-34; Ps. 51; Heb. 5,7-9; Joh. 12,20-33 (B-jaar)
Inleiding
Jeremia 31
De dag komt! Deze profetische uitspraak drukt zowel hoop als verlangen uit, naar Gods aanwezigheid bij het volk, hier en nu, te midden van een weerbarstige werkelijkheid van een verwoest Jeruzalem. De kernidee is verbondenheid tussen God en mensen, een verbondenheid waarbij God en mens echt op elkaar gericht zijn: jullie zijn mijn volk, ik uw God. Dat ten diepste op elkaar gericht zijn is niet vanzelfsprekend. Richtingwijzers zijn er genoeg, in de Thora en in mensen die elkaar aansporen om God echt te leren kennen. Maar pas als de Thora in het hart gegrift is, komt er die houding waarbij allen God kennen en erkennen (Jer. 31,33v). Het zal ons van Godswege gegeven worden, is de overtuiging van de profeet Jeremia. Voor de evangelist die we Johannes noemen, is dit leren kennen van God onlosmakelijk verbonden met het leven, in woord en daad, van Jezus Christus.
Johannes 12
De hele wereld loopt achter hem aan
De Farizeeën reageren op het ogenschijnlijk grote succes van Jezus met: ‘Heel de wereld loopt achter hem aan!’ (Joh. 12,19). Immers, een grote menigte die naar Jeruzalem gekomen is voor het Pesachfeest, komt Jezus psalmzingend tegemoet omdat hij een wonderteken heeft gedaan. Uit de massa die interesse in Jezus toont, komen nu enkele Grieken naar de leerlingen, omdat zij Jezus willen zien. Literair-theologisch wordt zo het plaatje vervolledigd: heel de wereld, zowel Judeeërs als Hellenisten, is in Jezus geïnteresseerd. Maar dit houdt niet noodzakelijk in dat zij allen ook inzicht hebben in wat Jezus voor de wereld betekent, zo geeft het Johannesevangelie aan. Want ondanks de wondertekenen die Jezus voor hen deed, komen ze niet tot geloof (Joh. 12,37, dit in tegenstelling tot de joden die tot geloof kwamen na de opstanding van Lazarus). Wat dan toch weerklank kan vinden, zijn de woorden die tot de leerlingen en de massa gericht worden, zij het mogelijk pas na Jezus’ dood, zoals ook het gebeuren bij de intocht in Jeruzalem pas later tot inzicht leidt (Joh. 12,16).
Niet om mij maar om u!
Het is voor de christengemeenschap van Johannes niet eenvoudig om weer te geven wat de betekenis van Jezus is voor zowel de joden uit Judea als voor de mensen die aansluiten bij de Griekse cultuur. De zin ‘Niet om mij maar om u’ vat het kernachtig samen. Enerzijds draait wat Jezus doet en zegt niet om hemzelf, maar om zijn Vader, en anderzijds heeft die Vader hem niet gezonden om hemzelf maar om de mensen die in het duister rondtasten.
Deze fundamentele overtuiging over Jezus’ zending combineert de auteur van het Johannesevangelie met de kernidee dat God Jezus’ grootheid heeft laten zien, niettegenstaande de ogenschijnlijke mislukking op het kruis. Die tijd van verheerlijking is op dit punt van het verhaal (zes dagen voor het Pesachfeest) weldra aangebroken, niet met pracht en praal, maar dwars doorheen lijden en dood. Dat is niet eenvoudig te denken, niet voor joden, niet voor christenen en ook niet – aldus de evangelist – voor Jezus zelf. De worsteling met dit gegeven, hoe een God van licht samen te denken valt met vernietiging en duister, komt duidelijk tot uiting in Johannes 12,20-33.
God verheerlijken is vrucht dragen
Als Filippus en Andreas Jezus komen melden dat enkele Grieken hem willen zien, reageert Jezus met de erkenning dat de tijd van verheerlijking van de Mensenzoon is aangebroken. Een direct verband met de boodschap die zijn leerlingen hem kwamen brengen lijkt er niet te zijn. Zoals Jezus zichzelf niet kan verheerlijken (Joh. 8,54) kunnen ook mensen dat niet, noch joden noch Grieken, enkel de Vader kan de Mensenzoon verheerlijken. Jezus kan wel de Vader verheerlijken door te doen wat God van hem verlangt (Joh. 17,4).
De gelijkenis met de graankorrel maakt dit heel concreet. Enkel door te sterven draagt de graankorrel leven. Door de dood in vruchtbare grond vermenigvuldigt de graankorrel zichzelf en draagt ze vrucht. Op mensen toegepast vraagt dit om een bereidheid om zijn eigen leven te verliezen om het duurzaam te winnen. Dit geldt niet alleen voor Jezus, maar ook voor diens leerlingen. Wie Jezus wil dienen moet hem volgen, met alle risico’s van dien, maar ook met de toezegging dat de Vader hem/haar eer zal bewijzen. De verwijzing naar Jezus’ doodsangst geeft aan dat dit niet louter een vrome wens is, maar geworteld in de harde realiteit waarin de eerste christenen leefden. In deze werkelijkheid is het verlangen om nu te bidden ‘laat dit ogenblik voorbijgaan’ herkenbaar, evenals de moed die nodig is om te zeggen: ‘God, verheerlijk uw naam!’
De kreet ‘Verheerlijk uw naam’ is volgens het evangelie niet zonder antwoord, maar wordt heel uiteenlopend beleefd: als een donderslag, een engel die zich tot Jezus richt, dan wel een woord van Godswege bestemd voor de massa toehoorders.
Geloof in het licht
Het contrast tussen Jezus en de toehoorders is groot. Terwijl Jezus bang is, én tegelijkertijd beseft dat de dood aan het kruis de consequentie van zijn roeping is, én overtuigd is dat God zijn grootheid zal laten zien, lijkt het volk zich met een theoretische theologische discussie bezig te houden. Bedekt zinspeelt de auteur op Jezus’ kruisdood, als het moment van de verheerlijking. Hoewel hij hierbij van ‘de Mensenzoon’ (v. 23) naar ‘ik’ is overgegaan (v. 27) en hiermee aangeeft dat Jezus zelf de Mensenzoon is, blijven de toehoorders zich afvragen wie de Mensenzoon dan wel is (v. 34). De idee dat de Mensenzoon zal sterven als een graankorrel in de aarde, en ook wie Jezus navolgt daartoe bereid moet zijn, staat haaks op hun interpretatie van de traditie dat de Messias eeuwig zal leven. Hierbij denken ze wellicht aan de zogenaamde ‘davidische belofte’ dat er altijd een nakomeling uit het huis van David zal blijven heersen over het volk (zie bijv. Jes. 9,7).
Met het beeld van het licht knoopt de auteur aan bij eerdere uitspraken, waarin Jezus verklaart dat hij het licht voor de wereld is en wie hem volgt niet in het duister hoeft te wandelen (Joh. 8,12). Wie in het duister wandelt kan struikelen (Joh. 11,9v). Nu verklaart Jezus dat hij nog slechts een korte tijd bij hen is en moedigt hen nogmaals aan om in het licht te geloven en zo kinderen van het licht te zijn. Met deze aansporing besluit de evangelist het laatste openbare optreden van Jezus. Jezus gaat heen en verbergt zich, zoals hij zich eerder verborg voor de massa die hem wou doden (Joh. 8,59).
Preekvoorbeeld
Jezus ‘zien’ en geloven
De Goede Week nadert en het evangelie van Johannes komt nu meer centraal te staan. We maken daarin trouwens een grote sprong. De triomfantelijke intocht in Jeruzalem is voorbij. Farizeeën ergeren zich aan hem en zeggen: ‘Seffens loopt nog heel de wereld achter hem aan.’ En effectief: onmiddellijk laat Johannes enige Grieken naar Jezus toe komen. Zij vertegenwoordigen de gelovige heidenen van de oerkerk en uiteindelijk ook ons. Deze Grieken zijn uiteraard door die intocht nieuwsgierig geworden. Eigenlijk willen ze meer van die Jezus van Nazaret weten. Zij wenden zich tot Filippus met de vraag: ‘Wij zouden Jezus graag spreken (Willibrordvertaling) of ontmoeten (NBV)’. Letterlijk staat er: ‘Wij zouden Jezus graag zien’. Bij Johannes is ‘zien’ een zeer belangrijk werkwoord. Het is bij hem de houding die voorafgaat aan ‘geloven’. Binnen deze context moeten we dan ook de vraag van die enkele Grieken verstaan. Het gaat om een ‘zien’ dat de mogelijke stap is naar het geloof. In het begin van het evangelie hoorden we Jezus al zeggen: ‘Kom en zie’. Op het einde lezen we dat de geliefde leerling het lege graf binnenging en dan staat er: ‘Hij zag en geloofde’. Om zulk een zien gaat het, een zien dat meer ziet dan er te zien is en doorstoot naar het geheim, waarvan hoogstens een glimp zichtbaar is. Het is een zien dat vraagt om interpretatie, tot keuze, tot uiteindelijk geloven.
Deze enkele Grieken kwamen dan ook niet uit goedkope nieuwsgierigheid. Het waren trouwens God-vrezenden: heidenen die zich onder invloed van hun joodse gelovige buren tot de éne God bekeerd hadden. Ook zij trokken op naar het feest in Jeruzalem om de ware God te aanbidden. En juist in hun vroomheid geraken ze gefascineerd door die Jezus van Nazaret, de rabbi die al weldoende rondging en het koninkrijk Gods predikte. Zij willen hem ‘zien’ in de rijke betekenis van het woord. We horen er iets in van open ontvankelijkheid. Zij zijn volgens Johannes dan ook leermeesters in geloven.
Verheerlijking of majesteit
Deze Grieken krijgen een bevreemdend antwoord van Jezus: ‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit (NBV) wordt verheven.’ In de oudere vertaling stond er ‘heerlijkheid’. Het is maar een beeld om de uitstraling van een persoon aan te duiden. Een groot persoon zal die uitstraling onderstrepen met mooie kleren, een prachtig huis of paleis, een hele entourage van hovelingen rond zich, enz... Jezus, die Gods Rijk verkondigde, moest in de ogen van die Grieken toch iets van God uitstralen. Dat Rijk kan trouwens niets anders zijn dan Gods uitstraling in de wereld. Dat moet toch aan Jezus zichtbaar zijn.
Jezus antwoordt dan ook dat ze inderdaad iets van Gods uitstraling zullen zien: ‘Het uur is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven’. De Grieken zullen dus Gods uitstraling in de wereld nu mogen zien. Maar dat ‘verheffen’ blijkt later de verheffing op het kruis te zijn. Voor hen een echte paradox. De ultieme vernedering is toch Gods uitstraling! Zij hadden wellicht verwacht dat God zich als de énige rechtmatige macht in deze wereld zou tonen en dat al de andere onderdrukkende machten zouden vernietigd worden en dat een rijk van gerechtigheid zou ontstaan. Wie zou dit niet graag ‘zien’ gebeuren? Wij allemaal trouwens. Maar in plaats daarvan zullen de Grieken zien dat het politiek gekonkelfoes de overhand zal halen op die rechtvaardige rabbi, op hem die het Rijk Gods verkondigt. De boze machten halen het weer op de goede, ja blijkbaar op God zelf. Het willekeurige geweld schijnt zijn heerschappij over de wereld nog lang niet te willen afgeven. Huiveringwekkend om te zien! Hoe dan vanuit dit zien tot geloven te komen?
De graankorrel die sterft
Ook voor Jezus was dit besef plots huiveringwekkend. Ook Jezus was geschokt door dit inzicht. ‘Nu ben ik doodsbang’. Johannes denkt hier blijkbaar aan Jezus’ innerlijke strijd in de hof van Getsemane en plaatst die hier in zijn evangelie. Het was niet alleen angst voor de dood. Het zat nog dieper, namelijk het besef dat de ware Gerechte, dat Gods kracht en uitstraling in deze wereld toch ten onder moet gaan, dat God blijkbaar niet op kan tegen het willekeurige geweld in deze wereld. Jezus is geraakt in zijn diepste en intiemste overtuiging. Dat wat de ziel van heel zijn leven en streven is geweest staat op het spel. Maar tegelijk beseft hij dat hij die weg van de ondergang ten einde toe moet gaan. Slechts op die manier kan God zijn uitstraling tonen of, zoals hier staat, zijn Naam groot maken. Die Naam is uiteindelijk JHWH, dat wil zeggen ‘Ik ben er’, dat wil zeggen ‘Ik ben altijd bevrijdend aanwezig, zoals eertijds in Egypte.’ Slechts door Jezus’ uiterste trouw tot in de dood kan God tonen dat zijn Naam ‘groot’ is. Die Naam is evenwel geen geweld. Die Naam is weerloosheid in de liefde om zo geweld te ontmaskeren en mensen uit te nodigen tot die liefde.
Het beeld van de graankorrel
Het beeld dat Jezus hier gebruikt om iets te laten zien van de diepte van die weerloze liefde, is het beeld van de graankorrel die moet sterven om vruchten voort te brengen. Het graan dat sterft in de aarde, gaat schijnbaar ten onder, maar is begin van nieuw leven. Het rijk van God is geen rijk van geweld en biedt daarom geen gewelddadige weerstand aan de boze machten. Wie gewelddadig weerstand biedt, doet de vicieuze cirkel van geweld, naijver, doodslag (Kaïn) verder woekeren. De andere weg is de weg van de graankorrel, die sterft. Zo moet Jezus ook weerloos sterven om daardoor de naijver en het geweld en de doodslag (Kaïn) te ontmaskeren.
Dat besef zien we hier bij Jezus doorbreken. Zijn uur is juist dat hij als slachtoffer van geweld die weg ten einde toe moet gaan. Tot dat uur is hij gekomen. De graankorrel moet sterven om nieuw leven voort te brengen. Dat nieuw leven is leven dat ontspringt uit de God van de ware vrede. Hier is een ander godsbeeld werkzaam, het beeld van de machteloze God, tenminste op het eerste gezicht. Hier is werkzaam wat de dichter Lucebert ooit helder verwoordde: ‘Wat van waarde is, is weerloos’. De vrede, de waarheid en de gerechtigheid zijn van hoge waarde en daarom altijd weer zo weerloos in onze wereld van geweld. En toch hebben zij het laatste woord en niet het geweld.
Zien, volgen, waarheid
Op die wijze zal God in deze wereld zijn Naam groot maken en laten stralen. Dat mysterie zal nu zichtbaar worden in Jezus van Nazaret. Daarom heeft bij Johannes het woord ‘verheffen’ hier een dubbele betekenis. Het is zowel opgeheven worden aan het kruis (vernedering) als opgeheven worden als teken van Gods kracht. Zelfs die enkele Grieken zullen getuigen hiervan zijn, in naam van heel de wereld, dus ook in onze naam. Het komt erop aan goed te kijken, goed te zien, namelijk hoe ‘verheffen’ hier twee betekenissen heeft. Zulk zien is niet mogelijk als je buitenstaander blijft, want dan zie je niets. Om het goed te kunnen zien moet ook jij dezelfde weg van Jezus van Nazaret gaan. Of in de woorden van het evangelie van vandaag: ‘Wie zijn leven liefheeft, verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven.’ Dat is geen masochisme, dat is de uiterste consequentie van belangeloze goedheid, die geweld en al het duistere in de mens tot in de kiem wil laten ontmaskeren, eerst bij zichzelf en zo als uitdaging mogelijk bij de anderen. Dan pas ontstaat er ruimte voor het ware leven. Dan pas wordt Gods uitstralingskracht ‘zichtbaar’. Dat is de paradoxale weg van het christendom. Dat is de paradoxale waarheid. Maar, in de woorden van Bertus Aafjes: ‘Waarheid is een groot geloof’.
dr. S.(Ine) M.L. Van Den Eynde, inleiding
André Jansen ofm, preekvoorbeeld