- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 298.53 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
22 mei 2011
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 6,1-7; Ps. 33; 1 Petr. 2,4-9; Joh. 14,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 6,1-7
Traditioneel wordt deze lezing gezien als de basis voor het ambt van diaken. Dat is niet zo vreemd: de tekst opent met de woorden ‘in die dagen’, dezelfde woorden waarmee Handelingen 1,15 opent als het aantal apostelen tot twaalf hersteld moet worden. In beide teksten gaat het om het ‘aanstellen’ van mensen met een speciale taak onder de leerlingen. De woorden ‘in die dagen’ structureren het verhaal, zoals ook de taken van leerlingen en apostelen gestructureerd worden. De lezing van vandaag geeft iets van informatie over de inhoud van deze taken, terwijl Handelingen 1 vooral spreekt van ‘taak’ en ‘getuige zijn van de opstanding’.
De groei van het leerlingenaantal is het omramend thema van de lezing, genoemd in het eerste en laatste vers (6,1.7). Dit thema van groei leidt misschien tot organisatorische problemen, maar kan in het verloop van Handelingen veel beter gezien worden als het weerkerend refrein van het succes van de apostelen. Met name bij monde van Petrus verspreiden zij, sinds de Hemelvaart van Jezus en de gave van de Geest, het woord, en weten velen te winnen voor hun boodschap. Handelingen 2,41-47 en 4,32-35 beschrijven wat dat betekent: een gemeenschap trouw aan het onderwijs van de apostelen en het breken van het brood en het gebed, waarin aan ieder wordt uitgedeeld wat hij nodig heeft. Met het tot stand komen van deze ideale gemeenschap zou Handelingen afgelopen kunnen zijn: het doel is bereikt. Maar er blijken ook tegenkrachten te zijn: de tempelbeambten keren zich tegen Petrus (Hand. 4) en de onderlinge verbondenheid binnen de gemeenschap zelf staat ook onder druk (Hand. 5, Ananias en Saffira). Dat belemmert de groei overigens niet (Hand. 4,4) en de woorden van Gamaliël (Hand. 5,34-39), de leermeester van Paulus (Hand. 22,3), geven de leerlingen minstens het voordeel van de twijfel. Zo is de situatie bij de start van deze eerste lezing. Van buitenaf bezien gaat het prima: de groei in aantal wordt niet voor niets zo benadrukt.
Bovendien blijkt de kring die bereikt is al groter dan de oorspronkelijke kern: binnen de gemeenschap zijn ook groepen van niet-Hebreeuwse afkomst: de Hellenisten (Grieks-sprekende joden). Onderling echter is er wrevel: die Grieks-sprekende leerlingen vinden dat hun weduwen achtergesteld worden in de dagelijkse ‘ondersteuning’. Hier wordt het ideaal van ‘alles gemeenschappelijk bezitten’ (Hand. 2,44) en ‘niemand onder hen leed gebrek’ (Hand. 4,34) op de proef gesteld. De weduwen staan model voor degenen aan wie niet als vanzelfsprekend recht wordt gedaan, hoewel ze in de visie van Lucas, de schrijver van Handelingen, zeker niet onmondig en zielig zijn (zie Luc. 2,37; 4,25; 7,32; 18,3; 21,2).
De oplossing voor het gemor is opvallend genoeg niet een nieuwe nadruk op ‘alles met elkaar delen’. Hier wordt creatief gedacht: er volgt een nadere precisering van de taken waartoe een lid van de gemeente geroepen is. Voor zichzelf zien de twaalf hun belangrijkste taak in de bediening van het woord en het gebed (6,2.4). Voor de daden die aan dit woord moeten worden toegevoegd (de ondersteuning, die nog niet naar tevredenheid werd verleend) laten zij zeven mensen voordragen die ze de handen opleggen, na gebed. Dit zevental, het aantal is op zichzelf al een verwijzing naar de volledigheid, heeft een aantal kenmerken: ze staan goed bekend en ze zijn vol van wijsheid en Geest (6,3). Daarmee lijken ze ook op Jezus (Luc. 4,1). En ze zijn uit de groep Hellenisten afkomstig, althans, dat doet hun Griekse namen vermoeden.
Is hier nu een nieuw ambt ingesteld? We kunnen zeker spreken van het nader benoemen van taken (diensten is misschien een beter woord) en verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap. Maar het zijn diensten die niet exclusief voor de diakens zijn: de hele gemeenschap heeft immers een opdracht tot ‘delen naar ieders behoefte’ (Hand. 2,45; 4,35). Ook zijn de taken niet beperkt tot armenzorg en ondersteuning. Want wonderlijk genoeg volgen onmiddellijk na deze verzen over de mannen aan wie deze dienst wordt toevertrouwd verhalen over twee van hen. De een is Stefanus, bekend als eerste martelaar, die na een gloedvol getuigenis over Jezus wordt gestenigd (Hand. 7). En de ander is Filippus, die naar Samaria trekt om de goede boodschap te verkondigen en velen doopt (Hand. 8). De bediening van het woord is niet alleen bij de twaalf in goede handen.
1 Petrus 2,4-9
Op de bijzondere taak en opdracht van leerlingen gaat ook de tweede lezing in. De tekst is samengesteld uit schriftcitaten, met name uit Jesaja, en wortelt stevig in de joodse traditie. Via de beeldspraak van de steen (fundament, bouwsteen) wordt de positie van de gemeenschap van gelovigen geduid. In de ogen van mensen mag Jezus op een afgekeurde steen lijken: juist bij God is hij kostbaar en een fundament voor het leven van de leerlingen. Leerlingen lijken op Jezus, als ook zij met stenen worden vergeleken. Ze moeten bouwstenen zijn, waaruit het huis van de Geest wordt opgebouwd. Zo komt het heilig en koninklijk priesterschap (2,9) van Gods volk, geroepen uit de duisternis, aan het licht.
Johannes 14,1-12
Ook de evangelielezing staat stil bij de bijzondere opgave waarvoor de gemeente van de Heer staat. De tekst maakt deel uit van de ‘afscheidsmaaltijd’ (Joh. 13,1–17,26). Bij deze maaltijd wordt veel gezegd. Het is vooral Jezus die aan het woord is, terwijl de leerlingen fungeren als ‘aangevers’. Deze hele maaltijd vindt plaats onder het licht van Johannes 13,1: ‘Het Paasfeest was ophanden’. Pasen zoals het Joodse volk dat viert: uittocht uit dood en slavernij. En het Paasfeest waarop Jezus zijn leerlingen voorbereidt: dat de dood zal overwonnen zijn. Zo mogen we de geruststellende woorden van het begin van de evangelielezing van vandaag verstaan. Leerling van Jezus zijn betekent mét hem vertrouwen op de reddende God. Het huis van zijn Vader met de vele woningen biedt ruimte voor iedere leerling.
Maar als Jezus opmerkt dat de weg daarheen bekend is, komt Tomas met zijn vraag (en die van de lezer): Als we niet weten waar Jezus heen gaat, hoe kunnen we de weg daarnaartoe dan kennen? Jezus antwoordt dat hij de weg is. Door hem hebben leerlingen toegang tot de Vader. Dan volgt als vanzelf de vraag van Filippus: laat ons de Vader dan zien. Daarover gaat het nu niet voor het eerst. De eenheid van Jezus met zijn Vader is een belangrijk thema bij Johannes (Joh. 10,30 ‘Ik en de Vader, wij zijn één’). Wie Jezus ziet, ziet de Vader. Wie doet als Jezus, hoort bij zijn Vader. Het draait ook hier om de vraag naar het handelen van leerlingen. Waarin onderscheiden de leerlingen van Jezus zich? Want daar gaat het in deze afscheidsrede toch vooral om: dat de gemeenschap die in Jezus’ Naam bijeenkomt, met de Geest als Helper (14,16) tot dezelfde en grotere daden in staat zal zijn als Jezus zelf (14,12).
Preekvoorbeeld
Wat is dat toch met de roepingsverhalen, van de leerlingen van Jezus in het Nieuwe Testament?
Jezus roept hen en ze laten acuut hun netten in de steek. En ook bij het kiezen van zeven nieuwe medewerkers voor de eerste christengemeente van Jeruzalem, lijkt het zich allemaal zonder enige aarzeling te voltrekken. Zelden lees je dat iemand zich bij nader inzien terugtrekt. Dat er wordt gewikt of gewogen: kan ik dit wel combineren met mijn werk en mijn gezin? Dat er een loopbaancoach wordt geraadpleegd: past dit wel goed bij mijn cv? Dat er wordt overlegd met vrienden: wat denk je, zou dit de bedoeling zijn? Is dit de weg die ik moet inslaan? Nee – er wordt weliswaar een antecedentenonderzoek ingesteld – maar de zeven voorgedragen mensen, nemen direct de hen gestelde taak op zich. Alsof ze het meteen weten dat van de vele wegen die het leven kent, dit de weg is die zij moeten gaan. Alsof meteen alles op zijn plaats valt, innerlijk en uiterlijk op elkaar afgestemd, het volkomen helder is dat dit voor hen de juiste weg is. Iedereen lijkt er trouwens heel zeker van te zijn, want er volgt onmiddellijk een bevestiging door een handoplegging.
In het Evangelie van Johannes vallen we midden in de afscheidsrede van Jezus tijdens het laatste avondmaal. En ook daar lijkt alles helder, direct en duidelijk: laat je niet verontrusten, of je nu in God gelooft of in mij, het maakt niet uit. De Vader en ik zijn één, dus zie geen problemen die er niet zijn. Laat je niet verontrusten, op aarde of in de hemel, levend of dood, er wordt voor je gezorgd. Jullie hebben gezien wat ik heb gedaan, wees ervan verzekerd, in de hemel, in het huis van mijn Vader, is zeker ook plaats voor jullie. Ik sta daarvoor garant! Laat je niet verontrusten, de weg is helder en eenduidig: want ik ben de weg, de waarheid en het leven!
Bij het nadenken over deze overweging, kwam er telkens een zin uit het dagboek van Dag Hammarskjöld, mysticus en christen, secretaris-generaal van de Verenigde Naties ten tijde van de koude oorlog, in me op: ‘Niet jij kiest de weg, maar de weg kiest jou’. Deze zin zet op de een of andere manier ons denken op zijn kop. Het verwart ons: dat niet wijzelf onze weg kiezen, maar dat de weg ons kiest.
Dat geldt ook voor de leerlingen, daar aan het laatste avondmaal. Voor hen is het helemaal niet zo klip-en-klaar. Ze zijn in verwarring, verontrust. Eerder ging het gesprek over verraad en verloochening en Judas is er schichtig vandoor gegaan. Maar Jezus praat rustig verder over de taak die voor hem ligt: een plaats gereedmaken in het huis van zijn Vader.
Tomas wil duidelijkheid en vraagt naar de eindbestemming van de weg. Waar leidt hij eigenlijk naar toe? Voor Jezus leiden niet alle wegen naar Rome, voor hem er is maar één weg, en dat is zijn levensweg. En die leidt naar zijn Vader in de hemel.
Hoe vaak twijfelen we niet aan onze keuzes, zeker als ze aanvoelen alsof je op een tweesprong staat. Kinderen of carrière? Hebben of zijn? Wel of niet katholiek blijven? Blijven of verhuizen?
Maar gaat het in de lezingen van vandaag wel alleen over kiezen? Of gaat het meer om een soort rode draad? Dat we, welke keuzes we ook maken, ze hebben afgestemd op God? Dat onze keuzes passen bij die rode draad in ons leven, die onze levensweg markeert?
Zou er een soort innerlijk weten kunnen zijn – verborgen in ieder van ons – waardoor wij kunnen voelen dat dit onze weg is? Dat we een innerlijk kompas bezitten, waardoor we weten dat dit de richting is, die we moeten gaan? Dat het bolletje met onze levensdraad als het ware weet welke kant het op moet rollen?
Misschien is het hetzelfde gevoel, dat sommige mensen op het einde van hun leven verwoorden, als ze terugkijken op hun levensweg en er het besef is ‘Ja, het was goed zo – niet altijd makkelijk, er waren vele obstakels, soms zon en soms schaduw, storm en regen, dalen en bergen te overwinnen, bijna onbegaanbare paden – maar toch: dit was mijn weg, met mijn rode draad. De weg die ik bewust samen met God ging: de weg van Jezus!’
De lezingen van vandaag nodigen ons denk ik uit, om ons innerlijk kompas opnieuw te richten, onze rode draad opnieuw in het oog te krijgen, onze ziel af te stemmen op God. Op Jezus, want de Vader en hij zijn één. Dat we ons realiseren dat de weg dus ons kiest en we dus veel directer onze voetstappen die weg op zouden kunnen sturen. Dat we, als we de aantrekkingskracht ervan bemerken, meteen weten: ‘Ja, dit is de weg van Jezus.’ Dan zouden we zonder enige aarzeling op een tweesprong weten welke kant we op moeten gaan. We zien dan dat op die weg als het ware de voetstappen van Jezus oplichten. Deze weg kiest jou! Deze weg is vol waarheid en vol leven! En de eindbestemming is zonder enige twijfel, het huis van onze Vader.
Joke Brinkhof, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld