- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 208.99 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 10 februari 2021
14 mei 2017
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 6,1-7; Ps. 33; 1 Petr. 2,4-9; Joh. 14,1-12 (A-jaar)
Inleiding
De Schriftlezingen van deze zondag geven aanleiding om ons nader te bezinnen op het priesterschap in de katholieke kerk.
Handelingen der Apostelen 6,1-7
De apostelen krijgen het te druk met de verkondiging van het evangelie. Daarom vertrouwen zij een deel van hun werk toe aan diakens. Zij geven aan hen opdracht de weduwen van de Grieks sprekenden van voldoende voedsel te voorzien. Later gaan de diakens ook het Woord van God verkondigen. In Handelingen 8 lezen we immers dat de diaken Filippus het evangelie preekt aan de mensen van Samaria en aan de hoveling van de koningin van Ethiopië. De inhoud van de taak van de diakens blijkt flexibel en wordt aangepast aan de behoeften van de kerk. De kerk vult in haar beginperiode de ambten dus in overeenkomstig de noden van de actualiteit.
In onze huidige kerk is er wereldwijd een gebrek aan priesters die aan gelovigen bepaalde sacramenten toedienen. Als gevolg daarvan laten bejaarde priesters zich van hot naar haar slepen als exclusieve leveranciers van geconsacreerde hosties voor Woord-en-Communievieringen. Het gelovige volk ziet echter veelal niet langer het verschil tussen een Woord-en-Communieviering en het sacrament van de heilige Eucharistie. De Eucharistie is a rare commodity aan het worden. Als priester geboren in 1933, krijg ik het gevoel dat ik een van de laatste der Mohikanen ben. Twee belangrijke sacramenten dreigen daardoor te ‘verdampen’ in onze katholieke geloofsgemeenschap. Gevolg hiervan is dat parochies daardoor meer dan eens uiteen vallen. Is dat wat wij katholieken hier in Nederland willen?
Tweeëntwintig jaar geleden publiceerde ik hierover een Bijbelse visie. De inhoud van dat artikel komt op het volgende neer. In de vroege kerk was er van oudsher, overeenkomstig de behoeften van de gemeenschap, een verscheidenheid aan gaven en ambten. Sint Paulus schrijft in 1 Korintiërs 6,4: ‘Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest, er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer’. Net als Israël in het Oude Testament paste de vroege kerk de ambten aan overeenkomstig de noden van de tijd. In de zestiende eeuw kwam daar verandering in. Tijdens het concilie van Trente (1545-1563) werd de gedaante van het priesterambt gefixeerd, vastgelegd in de vorm zoals wij die nu nog steeds kennen.
In de laatste vijftig jaar is de wereld méér veranderd dan in alle vijfhonderd jaren die daaraan vooraf gingen. Met alle gevolgen van dien, ook voor de kerk. Desondanks veranderde er niets aan de traditionele gedaante van het priesterambt.
Als zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament de ambten in het volk van God aan de noden van de tijd aanpassen, waarom zouden wij dat thans dan ook niet doen? Ik pleit daarom voor een variabel priesterschap. Ik verklaar dit nader.
Volgens het aloude katholieke geloof berust de volheid van het priesterschap bij de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen. Het is aan de bisschoppen om dééltaken van hun priesterschap over te dragen aan medewerkers. Tegenwoordig worden zij bijgestaan door de gangbare priesters en diakens. Maar dat zou ook anders kunnen. Ik denk daarbij aan gelovigen die aangesteld worden apart voor verkondiging, of het toedienen van bepaalde sacramenten of het uitoefenen van pastoraat. Meerdere combinaties zijn denkbaar.
Zo’n pakket met deeltaken kunnen de bisschoppen als ze dat willen variëren. Soms doen ze dat ook feitelijk al. Niets belet de bisschoppen om, in goed overleg met Rome, zo’n deeltaak toe te vertrouwen aan, bij voorbeeld, de voorzitter van een locatieraad, of van een liturgische werkgroep. Na een passende, op maat toegesneden opleiding, kunnen deze mensen dan door handoplegging en gebed, dat is het sacrament van de priesterwijding, aangewezen worden om ’s zondags voor te gaan in de plaatselijke Eucharistieviering.
De meest voor de hand liggende oplossing lijkt aan degenen die nú al voorgaan in Woord en Communiediensten de bevoegdheid te geven de heilige Eucharistie te celebreren. Het voordeel van deze kijk op het priesterschap is dat zij past binnen de leer van de kerk, dus uitdrukkelijk trouw is aan het aloude geloof, en tegelijk tegemoet komt aan de nijpende behoefte van lokale geloofsgemeenschappen. Zo kunnen het sacrament van het priesterschap en van de Eucharistie voor dreigende vrijwel totale ‘verdamping’ behoed worden.
Maar zover zijn we in de huidige kerkelijke meningsvorming nog lang niet. We zouden er al wel naar toe kunnen werken, door de geesten rijp proberen te maken voor het aanvaarden van een variabel priesterschap.
Psalm 33,1-2.4-5.18-19
Psalm 33 is een hymne op Gods voorzienigheid. Dit loflied berust op de rechtvaardigheid en barmhartigheid van de Heer. De blik van God volgt ons en redt ons van de dood en (geestelijke) hongersnood. Deze eeuwenoude tekst helpt om woorden te geven aan hen die, ook vandaag nog, aan hun vertrouwen op Gods barmhartigheid uitdrukking willen geven. Het laatste vers (22) leeft voort in ons Te Deum: Fiat misericordia tua Domine super nos quemadmodum speravimus in te (Heer, laat uw barmhartigheid over ons komen, zoals wij op U gehoopt hebben).
1 Petrus 2,4-9
Wij allemaal, priesters en niet-priesters in ambtelijke zin, dragen voor de kerk een eigen verantwoordelijkheid. Petrus zegt in de tweede lezing: ‘Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus.’ ‘… gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petr. 2,9). In deze tekst is weliswaar sprake van het algemeen priesterschap van het volk van God waarbinnen het ambtelijk priesterschap een eigen rol speelt. Maar het ene kan niet zonder het andere. Hoe krijgt die verantwoordelijkheid bij álle gelovigen (niet alleen de priesters) handen en voeten? Door bewustwording van onze medeverantwoordelijkheid voor de Kerk, die we kregen door het doopsel en het vormsel. Wij allemaal zijn mensen met een missie. Ieder van ons is geroepen om ‘priester’ te zijn, ieder op zijn of haar eigen manier, voor de ander, op de plaats in de wereld waar wij staan. Wij vormen allen tezamen immers ‘een koninklijk priesterschap’ zoals God aan Mozes opdraagt aan zijn volk mee te delen in Exodus 19,2.
Dat priesterschap waartoe wij allen geroepen zijn, houdt in dat wij mensen zijn in wie God aan het licht kan treden.
Zie: P. van Veldhuizen, ‘De eerste brief van Petrus. In de wereld staan’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 94-103.
Johannes 14,1-12
In de evangelielezing horen we Jezus zeggen: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. In deze vertaling komt het gebrek aan bijvoeglijke naamwoorden in Noordwest-Semitische talen, waartoe de spreektaal van Jezus behoort, te voorschijn. Men gebruikt graag zelfstandige naamwoorden daarvoor in de plaats. Het geciteerde woord van Jezus betekent daardoor feitelijk: ‘Ik ben de waarachtige levensweg’. De drie bepalende lidwoorden voor de termen ‘weg’, ‘waarheid’ en ‘leven’ duiden er op dat Jezus de énige weg naar de Vader is. Degenen die geloven in Jezus als de mensgeworden openbaring van de Vader – en dat is wat ‘waarheid’ betekent – ontvangen de gave van ‘het leven’.
Het léven van Jezus toont ons de weg. Dit herinnert mij aan een voorval dat mij in Egypte overkomen is. In de hoofdstad Caïro vroeg ik een man de weg naar een museum. Hij zei: ‘Ik ben de weg, volg mij’. Hij wilde daarmee zeggen: ‘Ik moet ook die kant op, loop maar achter mij aan.’ Wij zijn dagelijks geroepen Jezus achterna te gaan. Op die manier kunnen wij aanschouwelijk onderricht geven aan onze medemensen. Jezus is de weg naar de Vader. Ja, zelfs geldt van hem: ‘Wie mij ziet, ziet de Vader’ (Joh. 14). Alleen als wij – net als Jezus – laten zien wie God is, kunnen ook ánderen God leren kennen zoals hij is, en hopelijk kiezen voor een hechte verbondenheid met hem. De Katechismus van de Katholieke Kerk, nummer 1592, noemt in zijn samenvatting van de leer over het ambtelijk priesterschap het munus docendi (de taak om te onderwijzen) zelfs op de eerste plaats. Dit geldt ook voor het algemene priesterschap van de gelovigen. Naast het toedienen van bepaalde sacramenten en het uitoefenen van pastoraat is ook verkondiging met een accent op onderwijzen een priesterlijke taak.
Literatuur
Jan Holman, ‘Het Priesterambt onderworpen aan een kijkoperatie’, in: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 1995, nummer 4, pagina 359-375.
Preekvoorbeeld
De eerste lezing uit het boek Handelingen begint met een episode uit de opbouw van de jonge Kerk. Het is de periode waarin gewerkt wordt aan de basis van de organisatie van de geloofsgemeenschap, de Kerk in wording. Je kunt je afvragen: is zij dat niet altijd? Er wordt gewerkt aan de geestelijke verzorging van de gelovigen, maar ook aan de praktische invulling ervan in maatschappelijke ondersteuning. Heel opmerkelijk voor die tijd – voor alle tijden – is het gegeven dat christelijke ondersteuning zich uitstrekte naar álle behoeftigen, niet alleen naar geloofsgenoten. Het ‘gemeenschapskarakter’ was van meet af aan grondpatroon. Hier ligt haar fundament in leer en werken. Dat dit niet zonder ruzies en conflicten verliep, geeft aan dit verslag een realistisch karakter. Het gaat om gewone mensen die met vallen en opstaan sámen willen werken om een gemeenschap te realiseren, die levensvatbaar is en overeind blijft. Een thuis waar het woord van God als inspiratiebron klinkt, en waarin mensen wonen die dit wáár maken. Het gaat om mensen op zoek naar woorden van leven.
Het eerste woord van Psalm 33, ‘rechtvaardigen’, zijn zij die God en mensen ‘recht doen’. Zij vormen tezamen het volk waarmee God zijn verbond sloot. In dit geloof zoeken zij Gods glorie te vergroten, maar werken ook aan de opbouw van zijn Rijk. Deze mensen worden door de Heer, in bijbelse termen, ‘tot zijn erfdeel’ gekozen. Zij horen bij hem tot óver de grens van de dood. God werkt met ‘levend materiaal’, met mensen die zich als levende stenen laten voegen tot zijn huis. Haar fundament, de hoeksteen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is Christus. Het gaat hier over de ‘eerste steen’, door God zélf gelegd. Petrus bemoedigt de lezers van zijn brief en noemt hen een koninklijk priesterschap, dat geroepen is om de grote daden te verkondigen van hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot zijn ‘wonderlijk’ licht. Wat is dat voor licht? Mogelijk duidt het eerste woord dat God sprak bij de schepping: ‘Er zij licht!’ op de eerste steen: licht dat de wereld een weg wijst in het duister. En duister kan het zijn. Jezus spreekt erover met de leerlingen, tijdens het Laatste Avondmaal. Hij vertelt hen dat hij verraden zal worden, en geeft een nieuw gebod, dat van de liefde. Hij zegt: ik zal niet lang meer bij jullie zijn, maar maak je niet ongerust: Geloof in God, en geloof ook in míj. De weg waar ik heenga is jullie bekend. Tomas echter, roept paniekerig: ‘Wij weten niet waar u heengaat’. Dan spreekt Jezus de beroemde zin: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Met de woorden ‘Ik ben’ doet Jezus een beroep op de Godsnaam: Ik ben er voor jou. God die het licht tot leven riep, maakt zich, in Jezus, toegankelijk voor alle mensen.
In élke tijd, kunnen mensen zich bedreigd voelen in hun ontwikkeling, bang zijn voor rampen, ongeluk en tegenslag; bang voor het mislukken van hun ‘project’. Zo voelen velen die de Kerk een goed hart toedragen, zich beangstigd door de voortgaande ontkerkelijking. Het licht van de Blijde Boodschap van Jezus, ‘God houdt van ieder mens’, wordt belachelijk gemaakt, doodgezwegen of verduisterd. Dat gebeurt niet alleen buiten de Kerk, ook van binnenuit zijn er scheuren in het bouwwerk ontstaan. Het schip van de Kerk bevindt zich in zwaar weer. Wanhopig klinkt de roep van de apostelen: ‘Heer, help ons, we vergaan!’ (Mat. 8, 25).
Het roept ook de woorden van Psalm 127 in herinnering: ‘Als de Heer het huis niet bouwt, is het zinloos dat bouwlieden werken.’ En toch… jaren geleden meende de deken van Den Haag dat we het dieptepunt van de secularisatie voorbij waren. Het bleek anders en hij kwam daar later in een preek op terug en zei: ‘Nee dit proces is niet afgerond, het gaat verder. De kerk, zoals wij haar gekend hebben, zal sterven, net als eens Jezus Christus. Maar, vervolgde hij, dit is níet haar einde, want mét Jezus zal ook zij verrijzen! In het geloof dat Christus de Hoeksteen van zijn Kerk is, verblijft hij mét ons in zijn Geest. Zijn stralende licht wijst de weg ten leven in waarheid, en voert ons naar de voltooiing in God. Moge het zo zijn.
inleiding dr. Jan Holman SVD
preekvoorbeeld drs. Frank van der Knaap