- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 226.26 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 februari 2025
- Laatst geüpdatet 15 februari 2025
4e zondag VT, C jaar, 30-3-2025
30 maart 2025
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Joz. 5,9a.10-12; Ps. 34; 2 Kor. 5,17-21; Luc. 15,1-3.11-32 (C-jaar)
Inleiding
Een nieuw begin, Jozua 5,9a.10-12
Jozua is het boek van de intocht. Het volgt onmiddellijk op het laatste boek van de Tora, Deuteronomium, waarin de dood van Mozes het einde van de woestijntocht markeert (Deut. 34). Jozua neemt de taak als leider over en krijgt van JHWH de opdracht om met het volk de Jordaan over te steken naar het land dat Hij hen zal geven. JHWH staat zijn volk met raad en daad bij, want zonder problemen gaat het innemen van het land niet, zoals zal blijken.
In het laatste hoofdstuk van dit bijbelboek memoreert Jozua ten aanhoren van het volk de lange geschiedenis van JHWH met zijn volk, van Abraham af. Hij stelt het volk voor de keuze welke godheid ze willen dienen. Overtuigd door de grote daden van JHWH kiezen ze voor Hem, die hun voorouders uit het slavenhuis Egypte heeft bevrijd. De overwonnen moeilijkheden, zoals door de Jordaan trekken, of de inname van Jericho, worden ervaren als tekenen dat JHWH dit land aan zijn volk, zijn Israël, geeft.
De smaad van Egypte
De lezing van vandaag opent met de woorden van de Heer dat Hij de smaad van Egypte van zijn volk heeft afgewenteld (Hebreeuws: galal, vgl. Gilgal, Joz. 5,9). Wat is deze smaad? Gezien de positie van deze opmerking in het verhaal slaat de smaad terug op de besnijdenis en genezing van het volk (5,2-8). Mogelijk hangt de smaad samen met de twijfel en het ongeloof van het volk of de Heer hun werkelijk een nieuw land zou geven. Na de verkenning van het land zijn de Israëlieten angstig en denken erover terug te gaan naar Egypte (Num. 14). Dat ongeloof wordt bestraft: díe generatie zal het land niet binnengaan.
Nu zijn hun zonen besneden en worden Egypte en woestijn achtergelaten en is de bevrijding voltooid. Het volk snijdt opnieuw de verbintenis met de Heer in het eigen vlees.
Uittocht en intocht
Uittocht en intocht zijn weliswaar elkaars tegenpolen, maar vertonen vergelijkbare elementen. Zoals de uittocht mogelijk werd door het droogvallen van de Rietzee, zo gaat het volk het land in door de Jordaan, die, net als de Rietzee, wonderbaarlijk droogvalt (Ex. 14; Joz. 3,16).
Een tweede element dat uittocht en intocht verbindt is de opdracht die de Israëlieten krijgen om hun kinderen te vertellen over de redding uit Egypte en over de doortocht door de Jordaan: als uw kinderen u de vraag stellen: ‘wat betekent deze plechtigheid’ (Ex. 12,26) of: ‘wat betekenen die stenen’ (Joz. 4,21).
Een derde element dat zowel uittocht en intocht kleurt: zoals voorafgaand aan de uittocht het Pesachfeest werd gevierd (Ex. 12–13), zo wordt nu in het nieuwe land weer Pesach gevierd, precies zoals Exodus 12 het voorschrijft. Het lijkt er op dat het er in de woestijn, in de jaren van het manna, maar eenmaal van gekomen is (Num. 9). Vanaf nu hoeft het volk niet te leven van het manna dat zij de hele woestijntocht verzameld hebben (Ex. 16) en kunnen ze voluit leven van de vruchten van het beloofde land. Een nieuw begin.
Psalm 34, de Heer geeft gehoor
De verzen van Psalm 34 beginnen steeds met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. Een systematische structuur voor wie de psalm voor wil dragen, want de psalm heeft een wat wisselende inhoud. De psalmist spreekt vooral dankbaarheid uit voor de trouw van de Heer. Hij wil deze dankbaarheid delen met anderen: ‘proef en geniet: hoe zoet is de Heer’ en ‘kom kinderen, luister naar mij’ (Ps. 34,9.12). In vers 18 verwoordt hij wat Israël heeft ervaren bij de uittocht: ‘Als mensen roepen, geeft de Heer gehoor.’ Daarin klinken de woorden van jhwh door die Hij tot Mozes sprak bij het brandende braambos: ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord’ (Ex. 3,7). De psalmist legt deze psalm David in de mond, die op de vlucht is voor Saul en weet te ontsnappen aan koning Akis en zijn hovelingen door te doen alsof hij gek is (1 Sam. 21,11-16).
2 Korintiërs 5,17-21, het oude is voorbij
De Tweede Korintïersbrief hoort bij de eerste geschriften uit de christelijke wereld. Paulus schrijft aan de gemeente in Korinte, die hij in de passage van deze zondag bemoedigend toespreekt. Jezus heeft verzoening gebracht met God en het is daarom dat we, gelovend in Jezus als de Christus, leven in een nieuwe werkelijkheid, een nieuwe schepping. Onze fouten worden ons niet meer aangerekend. Dat is wat we ook zullen zien in de evangelielezing. De boodschap van verzoening is aan ons toevertrouwd.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Lucas 15,1-3.11-32, opstaan ten leven
In hoofdstuk 15 van het Lucasevangelie geeft Jezus antwoord op de opmerking van Farizeeën en schriftgeleerden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen’ (Luc. 15,1v). Jezus zou zich volgens deze vrome heren niet moeten inlaten met zondaars en tollenaars, laat staan met hen aan tafel gaan. Ze zien echter over het hoofd wat het betekent dat juist zondaars en tollenaars naar Jezus komen luisteren. Daarin zit hem ook de clou van de gelijkenissen die Jezus als reactie vertelt.
Het zijn er drie en steeds gaat het over iets wat verloren lijkt te zijn maar toch gevonden wordt, en de bijna overdreven vreugdevolle reactie daarop. Een herder die er van zijn honderd schapen één kwijt is, maar terugvindt, of de vrouw die één drachme van de tien verliest en net zolang zoekt tot ze die gevonden heeft: beiden laten vrienden en buren delen in de vreugde. Zo, zegt Jezus, is er meer vreugde in de hemel om één zondaar die zich omkeert dan om negenennegentig rechtvaardigen die dat niet nodig hebben (15,7). De luisterende aandacht van de tollenaars en zondaars voor Jezus’ woorden geeft deze positieve houding van ‘omkering’ weer.
Het leven vinden
De laatste van de drie gelijkenissen is die van de ‘verloren zoon.’ Deze parabel is de langste van de drie, en gaat nu niet over één schaap van de honderd, of één muntje van de tien, maar over één zoon van de twee die verloren raakt. Het verlies van de vader is verreweg het grootste, de helft van zijn zonen is ‘kwijt.’
Het verhaal schetst een wat ongebruikelijke situatie. Een vader met twee zonen die alvast de erfenis verdeelt, op verzoek van de jongste. De oudste én de jongste zoon, elk krijgt zijn deel van wat de vader te geven heeft. Hier moeten we niet zozeer aan geld alleen denken, de Griekse tekst gebruikt voor wat de vader aan zijn zonen geeft het woord ‘leven’ (bios), in de meeste vertalingen weergegeven met ‘vermogen’ (15,12). De jongste zoon leidt met zijn erfdeel niet bepaald een voorbeeldig leven en weet dat wat hij van huis meekreeg op liederlijke manier te verliezen. Hij raakt meer dood dan levend, en uiteindelijk brengen het gebrek en de honger hem tot bezinning: dit is geen leven. Zou het niet beter zijn naar huis terug te keren? Daar is immers leven in overvloed.
Vanuit de voorafgaande twee gelijkenissen kun je verwachten dat er om de terugkeer van deze zoon ook grote vreugde zal zijn, en dat is inderdaad het geval bij de vader en zijn huishouding. Vader ziet de zoon al van verre aankomen en raakt ontroerd. Hij neemt zijn jongste volledig weer aan als zijn zoon, met prachtige kledij en een ring aan zijn vinger en een feestmaal. Geen gedoe over vergeving vragen of geven: in alle gebaren blijkt te zoon terecht gedacht te hebben dat het huis van zijn vader de plaats is waar hij thuishoort.
Zoals de herder en de vrouw oproepen tot vreugde, omdat ze hun schaap of muntje hebben gevonden, zo ook de vader. Maar zijn woorden gaan nog een laag dieper. Het gaat hier over opstanding, over een zoon die opgestaan is (anistemi, 15,18.20). De vader begint met te zeggen dat zijn zoon dood was, en weer levend is geworden, een zin die hij later nog zal herhalen tegenover zijn oudste zoon (15,24.32). Dan pas spreekt hij van verloren en gevonden. Er gaat gefeest worden.
Vreugde om de ommekeer?
De oudste zoon, die wel altijd trouw bij zijn vader is gebleven en deed wat gedaan moest worden, kan die vreugde niet aan. In het gesprek dat hij heeft met zijn vader blijft de afstand. Hij weigert zijn broer als zijn broer te zien. ‘Die zoon van u’ (15,30) tegenover ‘jouw broer’ (15,27.32).
De parabel heeft dan ook een open einde. Eindigden de gelijkenissen van het schaap en het muntje met vreugde die tot in de hemel gevierd wordt over de zondaar die zich omkeert (15,7.10), hier ontbreekt deze afronding. Op dit punt wordt de beweging terug gemaakt: terug van de vader en zijn zonen naar de Farizeeën en Schriftgeleerden en de hoorders of lezers van het verhaal. Er wordt een reactie van hen verwacht, van de Schriftgeleerden en Farizeeën, van de rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben, van de ene broer naar de andere, van elke lezer. Kunnen ze delen in de blijdschap van de engelen van God (15,10)?
Preekvoorbeeld
Een nieuw begin met de zegen van een barmhartige vader.
Ik zie het nog voor me: een groep gelovige joden, waarschijnlijk bedevaarders, op de grens van Jordanië met Israël. Vanaf de heuvel waar ze staan overschouwen ze het wijds panorama dat zich voor hun ogen ontvouwt. Ingetogen luisteren ze naar een fragment uit het boek Deuteronomium. In hoofdstuk 34 worden de contouren beschreven van de streek die het beloofde land genoemd wordt: het land van melk en honing. Jozua, de nieuwe leider die Mozes opvolgt, staat voor een uitdaging die van levensbelang is. Het gaat erom een nieuw begin te maken na de zwerftochten in de woestijn. Dáár in die woestijn hebben ze het samenleven in verbondenheid en solidariteit geleerd. Die schat mag niet verloren gaan. Deze wordt kernachtig samengevat in de woorden die Mozes als testament meegeeft. ‘Leven en dood houd ik u voor; zegen en vloek, kies dan het leven.’
Het is geen simpele zaak waar ze voor staan. Er staan heel wat gewapende conflicten te gebeuren. Maar vandaag, wordt hen, de strijders, even een adempauze gegund. Vooral in de loopgraven, moeten ze Pesach vieren: de herinnering aan hun uittocht uit het slavenland Egypte, de tocht door de woestijn moeten levend gehouden worden. En ook het manna wordt ingeruild voor de vruchten van Kanaän. Het zijn symbolen van het nieuwe begin waar ze voor staan. Nooit meer terug naar Egypte.
Het is nog ver weg, dat land van belofte. Tijdens hun zwerftochten in de woestijn hebben ze JHWH leren kennen als een god van erbarmen en hoop. De oorlogsgod van wraak en geweld is stilaan weggedeemsterd. JHWH is een aanwezigheid die hen begeleidt naar een nieuw begin, gebouwd op gerechtigheid en vrede van allen met allen. Een presentie die een nieuwe wereld opent. Zo groeit het vertrouwen in een compagnon de route. Een veilige god die abba wordt genoemd. Lieve vader.
Nooit is het zo duidelijk geworden als in het leven en optreden van Jezus van Nazaret. Hij is in zijn persoon de belichaming van dat land van belofte. Dat land is geen idyllische tuin. Het is wél een land dat mensen in handen is gegeven om een nieuw begin te maken. Vanzelfsprekend is dat niet. Jezus’ optreden is, zuiver zakelijk gezien, geen succes geweest. Maar, ondanks alles, is hij zijn onwaarschijnlijk positivisme trouw gebleven is. Ten einde toe. Hij waagt het zelfs te zeggen dat het rijk Gods nabij is. Dat zegt hij in een wereld waar de Romeinen met ijzeren arm hun zogeheten ‘pax’ in stand houden. De vrede die hij voor ogen heeft is die van de barmhartigheid naar het beeld van zijn lieve Abba.
Hij gaat dus niet om macht. Ook niet om een aards paradijs in verbeterde vorm. Het gaat om een nieuwe grondhouding die alles doordrenkt. Een wereld die niet beperkt is tot het panorama dat van op de heuvel zichtbaar is. Maar een levensstijl die over alle naties, koninkrijken en ethniën mensen samenvoegt in wereldwijde vrede.
Het is de droom waardoor Paulus gegrepen is. Barmhartigheid gaat boven alles. Zelfs boven de Tora. Zo heeft Paulus het begrepen. Het is ook voor hem een nieuw begin. Niet dat hij zijn verleden van zich af schudt. Maar wel dat hij begrepen heeft dat de barmhartige liefde van Jezus de vervulling is van de joodse Tora. Ook hij spreekt over een nieuwe schepping die hem te beurt is gevallen. Hij weet zich gedragen door een bezielende kracht waardoor hij niet anders kán dan Jezus navolgen. Het land van belofte is geen verre droom. Het is het leven dat we hier en nu met elkaar delen.
Paulus dankt zijn bezieling aan de ontmoeting met de verrezen Jezus. Hij heeft de aardse Jezus niet gekend, maar in de gemeenschappen waar Jezus’ leven en optreden bewaard blijft herkent hij de levende Christus. De Messias is gekomen. Hij leeft verder overal waar mensen het land bewonen in samenhorigheid en wederzijdse vriendschap. Jezus’ boodschap heeft een universele betekenis.
De parabel die Jezus vertelt is een illustratie van de barmhartigheid die hij zelf in praktijk heeft gebracht. De vader in de parabel heeft twee zonen. De jongste zoon leidt met het erfdeel dat hij gekregen heeft niet bepaald een voorbeeldig leven en hij raakt in de miserie. Ten einde raad komt hij naar huis terug, meer dood dan levend. Hij ziet dat zijn vader op hem wacht, en hij is dankbaar om het onvoorwaardelijke welkom dat hem te beurt valt. ‘Mijn zoon was dood en is weer levend geworden.’ De oudste zoon kan de feestvreugde niet aan en voelt zich gekrenkt. Hij weigert zijn broer als broer te zien: ‘die zoon van u.’
De vader gaat ook zijn oudste zoon tegemoet. ‘Alles wat van mij is…’ De parabel heeft een open einde. De deur blijft open en de keuze is de beslissing van de oudste zoon. Ook dat respecteert de vader. Hij kan enkel wachten en hopen. Hopen dat barmhartigheid sterker is van begrijpelijke ergernis. En wachten.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld Ignace D’hert OP