- Versie
- Downloaden 88
- Bestandsgrootte 92.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
27 maart 2022
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Joz. 5,9a.10-12; Ps. 34; 2 Kor. 5,17-21; Luc. 15,1-3.11-32 (C-jaar)
Inleiding
Zondag Laetare
De vierde zondag van de Veertigdagentijd wordt zondag Laetare genoemd. Laetare betekent ‘blij zijn’. Het is dus de zondag van de vreugde halverwege de tijd voor Pasen, zo goed als de Advent halverwege zondag Gaudete kent, met een Latijnse naam die ongeveer hetzelfde betekent.
Die vreugde halverwege de voorbereidingstijd op Pasen is er natuurlijk om een bepaalde reden. Allereerst kunnen we simpelweg denken aan de opluchting bij de gedachte dat we ‘over de helft’ raken; dat was zeker niet zo vreemd toen er in de Veertigdagentijd nog echt gevast werd. Maar het gaat natuurlijk in de eerste plaats om de vreugde om het naderende paasfeest. In de liturgie mocht (en mag) de kleur paars voor een dag verwisseld worden met oudroze. De traditionele introïtus begint met een citaat uit Jesaja 66:
Laetare, Jerusalem Verheug u, Jeruzalem,
et conventum facite omnes qui diligitis eam: kom bijeen allen die van haar houden;
gaudete cum laetitia, verheug u en wees blij
qui in tristitia fuistis: wie in droefheid gedompeld waren:
tu exsultetis, dat u mag juichen
et satiemini en verzadigd mag worden
ab uberibus consolationis vestrae. door de borsten van uw vertroosting.
Ik citeer deze regels omdat ze direct al aan het begin van de viering hielpen om de ‘juiste toon’ te vinden van de vreugde die op zondag Laetare gevierd wordt. Het is een vreugde die mogelijk is nadat diepe droefheid overwonnen is. Het is een vreugde zo elementair als troost, zo elementair als de moedermelk die in overdaad stroomt voor een dorstige zuigeling. Dit maakt nieuwsgierig naar de lezingen, die ons begrip van deze vreugde verder kunnen verdiepen.
Jozua 5,9a.10-12
Het fragment uit het boek Jozua dat vandaag gelezen wordt, vertelt over het eerste Pasen dat in het beloofde land gevierd wordt. Het volk is nog maar net de Jordaan overgestoken, Jericho moet nog veroverd worden, de rest van het land is nog in vast bezit van de Kanaänitische volkeren. Maar dit paasfeest markeert een definitieve verandering. De exodus uit Egypte begon met een paasfeest en eindigt er nu mee. De uittocht is dus ten einde. De tocht door de woestijn begon met het eten van manna, en nu valt er geen meer, het is niet meer nodig, want het volk kan leven van de eerste opbrengst van het land.
In de tekst van vandaag viert het volk Pasen zoals ze dat in Egypte voor het eerst gedaan hadden op de avond voor de uittocht en waarvan de rituele details precies vastgelegd zijn in Exodus 12,1-20 en Deuteronomium 16,1-8. Het kan dus, het goede leven met God, leven in het beloofde land, het is dus mogelijk, ondanks het vele dat misgegaan is (tijdens veertig jaar woestijn).
In de tijd van de ballingschap, toen men aan het boek Jozua de definitieve vorm gaf, leefde men in het bittere besef dat het land in puin lag en alles weer van voren af aan moest gebeuren. Maar: die eerste intocht onder Jozua mocht een stimulans zijn, een baken van hoop, een voorbeeld van hoe het moest en kon. Er is reden tot vreugde!
2 Korintiërs 5, 17-21
In veel van zijn brieven toont Paulus zich een hartstochtelijk vechter. Hij strijdt voor wat hij als wezenlijk heeft ontdekt in zijn relatie met Christus en hij tracht zijn lezers daarvan te overtuigen. Het gaat hem er daarbij niet om hen te winnen voor dogmatische standpunten, al hebben velen Paulus in de loop van de eeuwen wel zo gelezen. Paulus wil mensen winnen, wil zijn lezers winnen om net als hij juist rigide standpunten los te laten en te leven vanuit de genade die Christus ons schenkt, in de vrijheid die Hij voor ons veroverd heeft en die alles anders maakt.
In de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs gaat de apostel de strijd aan met andere geloofsverkondigers die na hem de gemeente van Korinte bezocht hebben en Paulus als persoon en in zijn optreden in diskrediet gebracht hebben. Die anderen wilden waarschijnlijk de gemeente op een strikter spoor van eerbiediging van de Wet brengen, vergelijkbaar met wat er in ongeveer in dezelfde tijd in de gemeente van Galatië speelde.
Paulus probeert de gemeenschap weer voor zich te winnen, maar het gaat hem daarbij niet om hem als persoon, maar om alles waar Christus voor staat. Natuurlijk is het delicaat om dat te proberen, want als je jezelf zo identificeert met Christus, wordt jouw gelijk het gelijk van Christus, maar Paulus kan niet anders. Hij vraagt zijn lezers bij zichzelf in eer en geweten na te gaan of zij, hem kennende, niet hun vertrouwen op hem willen stellen in plaats van op die andere apostelen, die het meer om uiterlijke zaken gaat in plaats van de innerlijke (5,11v).
Het innerlijke is precies die identificatie met Christus. We mogen één zijn met Christus en ons dus losmaken van al die oude verplichtingen en verwachtingen waarmee we elkaar altijd opgezadeld hebben en die andere apostelen de Korintiërs opnieuw willen opleggen. Die vrijheid in Christus is de nieuwe schepping waarover Paulus in vers 17 spreekt. Het is een zwaar bevochten vrijheid, en een die steeds opnieuw bevochten moet worden (dat blijkt uit het overwicht dat de andere apostelen hebben weten te krijgen). ‘Luister naar mij,’ zegt Paulus, ‘beschouw mij als gezant van Christus’ (v. 21). En dan volgt een zin die diepzinnig en weerbarstig is en in deze formulering of in iets andere in de loop van de eeuwen eindeloos herhaald en ook doodgeslagen is: ‘God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig voor God konden worden.’
De zonde, het valse vertrouwen op het uiterlijke, op de macht, heeft Christus uiteindelijk niet kunnen doden. Ze is stukgelopen op zijn éénzijn met God, en daarmee worden wij, wordt de hele wereld bevrijd van diezelfde duistere macht van de zonde.
Wat kan het verband zijn met zondag Laetare? Paulus houdt de Korintiërs de vrijheid in en door Christus voor. Het is een vrijheid die we zomaar cadeau krijgen, maar die we tegelijk moeten bevechten op onszelf en op elkaar. Dat is reden tot een vreugde die veel aan diepte gewonnen heeft.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Lucas 15,1-3.11-32
Als we ons afvragen waarom op zondag Laetare deze lezing over de verloren zoon gekozen is, hoeven we niet lang te zoeken. Het verhaal eindigt met een feest waarop iedereen welkom is, waarop de vader zijn vreugde wil delen met iedereen die daarvoor openstaat. Maar precies de vraag die de lezing aan ons stelt is: staan we open voor die vreugde van de vader?
Jezus vertelt in hoofdstuk 15 drie gelijkenissen die rond ditzelfde thema draaien: de gelijkenis van de schaapherder die zijn negenennegentig schapen achterlaat om het ene verdwaalde schaap te zoeken, de vrouw die een van haar muntjes verloren heeft en net zo lang zoekt tot ze het gevonden heeft, en de vader die wacht op de thuiskomst van zijn weggelopen zoon.
De aanleiding tot het vertellen van deze drie gelijkenissen is dat Jezus door de Farizeeën bekritiseerd wordt vanwege zijn omgang met tollenaars en zondaars.
Het is wel zeker dat de historische Jezus inderdaad problemen kreeg met de religieuze autoriteiten van zijn tijd vanwege zijn omgang met mensen die als onrein werden beschouwd. Met name het feit dat hij met hen at (zie v. 2) werd hem nogal kwalijk genomen. De omgang met buitengeslotenen maakt dat je zelf een buitengeslotene wordt. Dat gold in de dagen van Jezus en net zo goed in de dagen dat het evangelie van Lucas geschreven werd, ruim vijftig jaar later. Maar precies van die omgang met buitengeslotenen had Jezus een speerpunt gemaakt in zijn optreden. Het gaf en geeft aan de christelijke spiritualiteit een ongemakkelijk karakter – ongemakkelijk voor wie christen willen zijn en ongemakkelijk voor autoriteiten die hun houding moeten bepalen ten aanzien van ‘rebelse’ christenen. In de geschiedenis van de Kerk zijn talloze voorbeelden van deze ongemakkelijke confrontaties terug te vinden.
In het verhaal van de verloren zoon zie je dat de rol van de autoriteiten vervuld wordt door de oudste zoon. De hoorders van het evangelie krijgen hem als spiegel voorgehouden. Zij identificeren zich waarschijnlijk zowel met de oudste als met de jongste zoon, misschien zelfs met de goede vader, die door zijn oudste zoon overladen wordt met kritiek.
Maar de vader laat zich niet in een hoek drukken, hij gaat niet in op de kritiek, maar wijst op wat hij het allerbelangrijkst vindt: iemand die verloren was, is teruggekomen, iemand die opgegeven was, buitengesloten, afgeschreven, is weer in ons midden. Kan de oudste zoon dat zien, kan hij zich daarover verheugen?
Het tekent de grootheid van Jezus als persoon dat hij zich niet zozeer druk maakte over de kritiek die hij kreeg op zijn optreden, zich dus niet op de kast liet jagen en zich niet verloor in onvruchtbare polemieken, maar in staat was om te wijzen op waar het eigenlijk om ging. En het is natuurlijk geweldig dat iemand als Lucas dat begreep en het fijnzinnig onder woorden wist te brengen.
En zo wordt dit verhaal weer een spiegel voor onze tijd, waarin het barst van de verbale confrontaties in de media, en iedereen de ander met kritiek om de oren slaat. Ergens daartussendoor is er iets dat verloren raakt, uit het oog raakt: een schaap, een muntje, een weggelopen zoon. En zelfs wanneer ze terug zijn, wordt er niet naar gekeken, want de tegenstander is belangrijker.
De vreugde van zondag Laetare heeft te maken met de feestvreugde daar op die boerderij, als uiteindelijk ook de oudste zoon zich daaraan kan overgeven. Dan heeft hij een grote kiezelsteen in zichzelf overwonnen, en dat is bepaald geen vanzelfsprekendheid.
Gebruikte literatuur
Crossan, John Dominic: The Historical Jesus: The Life of a Mediterranean Jewish Peasant, San Francisco 1991
Miles, Jack: God, een biografie, Anthos Amsterdam 1996, 1998.
Preekvoorbeeld
Vandaag is het zondag Laetare, een feestelijke zondag omdat we al halverwege zijn op weg naar het paasfeest. Maar het is een feest met een pijnlijke bijsmaak. Waarom? Omdat niet iedereen blijkt te delen in de feestvreugde.
Daarover gaat de gelijkenis die Jezus vandaag vertelt: de overbekende gelijkenis van de Verloren Zoon. Hij vertelt die gelijkenis, omdat hij zich moet verantwoorden voor zijn gedrag. Hij gaat om met de verkeerde mensen. In zijn tijd waren dat ‘tollenaars en zondaars’. Dat stuitte op kritiek en onbegrip bij de gelovige leiders van zijn tijd, de Farizeeën en de Schriftgeleerden: ‘Waarom doe je dat? Je weet dat het niet hoort.’
En dan vertelt Jezus over een vader. Daar bedoelt hij natuurlijk zijn Vader, God, mee. Die Vader heeft twee zoons: een goede, de oudste, en een slechte, de jongste. Aan beiden geeft hij de helft van zijn vermogen. De goede, oudste zoon: die staat voor de gelovigen van zijn tijd die alles goed doen en precies leven volgens de Tien Geboden. De jongste, de slechte: dat is de zoon die de gaven van Vader God verkeerd gebruikt en aan lagerwal raakt, in het verhaal wordt dat uitgedrukt doordat hij tussen de varkens terecht komt. Dat zijn in joodse ogen onreine dieren bij uitstek.
Dan komt die jongste zoon tot inkeer, letterlijk: hij keert naar het huis van zijn Vader terug. Lucas gebruikt daar veelbetekenende woorden. Die zoon tussen de varkens zegt bij zichzelf: ‘Ik zal opstaan en naar mijn Vader gaan en spijt betuigen. En hij stond op en ging naar zijn Vader’. Daar gebruikt Lucas voor ‘inkeer’ en ‘berouw’ woorden die aan de verrijzenis doen denken. En aan het eind van het verhaal doet die Vader hetzelfde: ‘Mijn zoon hier was dood, en is weer levend geworden’.
Het paasfeest werpt zijn schaduw vooruit. Iemand die tot inkeer komt, deelt in het mysterie van de verrijzenis of is minstens halverwege: Zondag Laetare. Daarom moet er feest zijn, aldus de Vader uit het verhaal.
Maar de oudste zoon kan niet delen in de feestvreugde. Hij is verontwaardigd. Hij heeft zijn hele leven zijn best gedaan om alles goed te doen, en – zo zegt hij zelf – nog nooit heb ik een bókje gekregen om feest te vieren. Maar nu dat stuk ongeluk is thuisgekomen hebt u voor hem nota bene het gemeste kálf geslacht! Woede en verdriet. Op het eerste gezicht heel begrijpelijk.
Maar bij nader inzien uiterst pijnlijk. Hoe kan die goede, oudste zoon zeggen dat hij nog nooit een bokje heeft gekregen om feest te vieren, terwijl we aan het begin van het verhaal hoorden dat hij de helft van zijn vaders vermogen heeft ontvangen? Was dat niet tot hem doorgedrongen? En terwijl die jongste zoon ‘ver van huis’ was, heeft de goede zoon altijd in de nabijheid van zijn Vader verkeerd. Heeft hij dan nooit gevoeld hoe goed het was om Vader altijd bij zich te hebben? Al die geschenken, ze waren blijkbaar niet aan hem besteed. Hij heeft er niet van genoten. Misschien heeft hij zelfs niet eens in de gaten gehad dat hem iets gratis geschonken was?
Eigenlijk was die oudste zoon dus net zo’n verloren zoon als die jongste.
Ik denk dat Jezus met die jongste zoon ‘de zondaars en de tollenaars’ bedoelde die hij probeerde weer op het rechte pad te krijgen, en dat de Farizeeën en de Schriftgeleerden worden voorgesteld door die goede, oudste zoon.
Maar dit verhaal houdt ook mij een spiegel voor. Het nodigt mij uit na te denken of ik misschien toch ook lijk op een van die zonen, of zelfs op allebei. Of ik de goede gaven van God, zijn liefde, genade, vergevingsgezindheid... of ik die als de belangrijkste waarden van mijn leven beschouw. Of dat ik – net zoals die jongste zoon – er een heel andere levenswijze op na houd die ver af staat van liefde en genade.
Of lijk ik meer op die oudste zoon? Ben ik iemand die zijn best doet om het allemaal zo goed mogelijk te doen volgens de regels van het geloof, maar intussen vergeet te genieten van het geschenk dat ik mag leven in de liefdevolle nabijheid van Vader God?
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld drs. Dries van den Akker SJ