- Versie
- Downloaden 86
- Bestandsgrootte 140.44 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 20 februari 2024
- Laatst geüpdatet 20 februari 2024
4e zondag van de Veertigdagentijd, jaar B, 10-3-2024
10 maart 2024
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: 2 Kron. 36,14-16.19-23; Ps. 137; Ef. 2,4-10; Joh. 3,14-21 (B-jaar)
Inleiding
Geschriftenlezing: 2 Kronieken 36,11-23
De Torageleerde echter, die met hart en ziel
zich aan de studie van Tora van de Allerhoogste wijdt,
onderzoekt de Wijsheid van vroeger tijden
en houdt zich bezig met de Profeten.
[Jezus Sirach 38,35-39,1]
De Hebreeuwse Bijbel sluit af met 2 Kronieken (36), het laatste boek van de Geschriften. De Tora geeft aanwijzingen om te leven met God tot zegen van mensen. De Profeten interpreteren deze blijde boodschap van God. Zij gedenken en actualiseren de Tora van Mozes en roepen op uit te zien naar de komst van de profeet Elia (2 Kon. 2,1-18; Sir. 48,1-11) die van Israël een solidaire lern-gemeenschap zal maken (Deut. 6,4-9; Jer. 31,33; Mal. 3,22vv). In de Geschriften vinden wij allerlei reacties op dit interpretatieproces. De mens die de weg van de Tora gaat is er goed aan toe (Ps. 1), zegt het openingsboek van de Geschriften: de weg die je goeddoet (Andries Govaart). Zoals wij zullen zien eindigt het slotboek ook zeer bemoedigend voor Israël.
Koning Sedekia (jhwh is gerechtigheid) beantwoordt niet aan zijn naam. In Jeruzalem stapelt hij onrecht op onrecht, hij luistert niet naar God(s Tora), hij houdt zich niet aan het verdrag met Nebukadnessar, de koning van Babel. Hij luistert niet naar de woorden van de profeet Jeremia die hem aanraadt zich over te geven aan de koning van de Chaldeeën, opdat het volk blijft leven (36,11-23; Jer. 21; Ezech. 17).
Ofschoon de Barmhartige steeds profeten heeft gezonden om de koning, de priesters en het volk tot omkeer op te roepen, luisteren zij niet naar God en zijn profeten.
Van de tempel in Jeruzalem maken zij een rovershol en vereren er afgodsbeelden (Jer. 7). Om aan het onrecht en de afgodendienst een einde te maken, kan de Barmhartige niet anders meer reageren dan door in te grijpen. Hij gebruikt de Chaldeeën om zijn volk te straffen (36, 14-16).
Jong en oud die in de tempel aan afgodendienst deden doodt hij, de schatten van de tempel neemt hij mee naar Babel, hij verwoest de tempel en geheel Jeruzalem. Iedereen die niet gedood is voert hij mee in ballingschap naar Babel. Omdat de woorden van Jeremia – oproep tot omkeer en overgave aan Babel – niet zijn áángekomen, komen zij uít (zware straf door de koning van Babel; 2 Kon. 25,2-26; Jer. 25). Aan het land en dus ook aan de ontrechten zal recht gedaan worden. Het land zal zijn sabbatjaren volop vergoed krijgen (36,17-21; Lev. 25,1-13; 26,34v).
Na zeventig jaren van ballingschap in Babel roept de Barmhartige de heidense koning Kores (Cyrus) van Perzië om zijn volk te laten terugkeren naar Jeruzalem. Het woord van Jeremia gaat in vervulling:
Dit zegt JHWH: Als er in Babel zeventig jaar voorbij zijn, zal Ik naar jullie omzien. Dan zal Ik mijn belofte gestand doen door jullie naar Jeruzalem te laten terugkeren. Mijn plan met jullie staat vast – spreekt JHWH: Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven. Jullie zullen Mij aanroepen en weer tot Mij gaan bidden, en Ik zal naar jullie luisteren.
(Jer. 29,10vv)
Cyrus, de gezalfde van de Barmhartige (Jes. 45,1), verovert Babylonië en laat de Joodse ballingen terugkeren naar Jeruzalem. Hij laat de tempel herbouwen en geeft de geroofde tempelschatten terug (Jes. 41,25; 44,28; 45,1-7; Ezr. 1). Met behulp van Cyrus gaat Gods blijde boodschap (Jes. 40,1-11) opnieuw in vervulling (36,22v).
Het slot van de Hebreeuwse Bijbel herneemt de boodschap van Tora en Profeten en biedt een bemoedigend perspectief voor Joden die leven na de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. en door de Romeinen verdreven zijn uit Jeruzalem. JHWH is voor allen die tot zijn volk behoren God-met-ons (Lev. 26,44v). Zoals destijds in Egypte zal Hij hen doen opgaan naar Jeruzalem. De Exodus opnieuw (Ex. 13,18; 33,1). Cyrus is als een nieuwe Jozua die het volk van God het beloofde land binnenleidt (Joz. 1,5.9.17). Dankzij Gods trouw aan zijn volk zal hun toekomst in Jeruzalem verder gaan. Niet de ballingschap heeft het laatste woord, maar leven in gerechtigheid in Jeruzalem, Gods stad van vrede voor Israël en alle andere volken.
God geve, dat wij u nooit meer vergeten,
doordrenk ons met mildheid en richt ons verstandd,
wek ons verlangen naar goed, nieuw land.
God geve, dat wij u nooit vergeten,
doordrenk ons met mildheid en richt ons verstand.
[A.Govaart, 162]
Epistellezing: Efeziërs 2,4-10
Zie: Rik Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Evangelielezing: Johannes 3, 13-22
Onze perikoop vormt de afsluiting van het nachtelijke Pèsachgesprek (2,23; 4,45) van Nikodemus met Jezus (2,23-3,21). De Farizeeër Nikodemus erkent Jezus als een leraar die van Godswege gekomen is, omdat geen mens de tekenen kan doen die Jezus verricht, wanneer God niet met hem is (3,1-2).
In deze nacht van waken (Ex. 12) discussiëren rabbi Jezus en rabbi Nikodemus met elkaar (3,2.10) over de vraag wie het koninkrijk van God kan zien. Voor Nikodemus is het moeilijk te begrijpen dat alleen wie opnieuw geboren wordt – dat wil zeggen: wie geboren wordt uit water en geest – in staat is om het koninkrijk van God binnen te gaan (3,3-12).
Aan het slot van hun gesprek spreekt Jezus in de derde persoon over zichzelf. Hij vergelijkt zichzelf met Mozes die met gezag over God kon spreken, omdat hij veertig dagen en veertig nachten op de berg met God in gesprek was geweest (Ex. 24,12-18). Zo spreekt ook de mensenzoon met gezag omdat hij uit de hemel is neergedaald (1,1-18) en naar de hemel is opgestegen (20,16-18). In deze mensenzoon – de mens geworden Tora: 1,14 – komt Gods trouw (2 Kron. 36,22v) opnieuw aan het licht. Gods trouw die het leven van mensen beoogt. Zoals de mensen die in Mozes’ tijd opzagen naar de bronzen slang, in leven bleven (Num. 21,4-9), zo zullen ook allen die opzien naar de omhooggeheven mensenzoon (Jes. 52,13; Joh. 19,17-37) en in hem geloven, eeuwig leven bezitten.
Deze eniggeboren zoon is een teken van Gods liefde voor de mensen. God heeft hem naar de wereld gezonden om deze te redden: God heeft de wereld lief. Niet een ideale mens, maar de mens zoals hij is, niet een ideale wereld, maar de werkelijke wereld (Dietrich Bonhoeffer). Eeuwigheidsleven, is gekwalificeerd liefdesleven en dat kent geen einde.
In Hem is Gods Licht aan het licht gekomen en is het kwaad ontmaskerd. In het licht van Gods Aangezicht, dat mens is geworden in zijn eniggeboren zoon, valt er volop te leven op onze zuster moeder aarde voor de mens die daden van liefde doet, Jezus achterna, die zijn leven heeft gegeven voor zijn vrienden.
Ik geloof in een rijk dat voor mij bestaat
en dat het de dood zal beschamen.
Ik geloof in een liefde die nooit vergaat
en het eeuwige leven, amen.
[Michel van der Plas, 110]
Literatuur
W. Barnard, In wind en vuur, Middelburg 2023
P. Beentjes, 2 Kronieken, Kampen 2006
A. Govaart, De weg die je goed doet Verzamelde liederen, Middelburg 2022
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn 2018, 48-49
M. van der Plas, Vreemdeling op doortocht, Baarn 2002
J. Smit, Het verhaal van Johannes, Berne Heeswijk 2015
Preekvoorbeeld
Halverwege op de donkere weg naar Pasen breekt wat licht door. Het sombere paars van de liturgische kleden vrolijkt op naar roze-rood. Er is nog wel een hele weg te gaan naar het feestelijk wit van Pasen, dat het uitbreken van het licht vergezelt. Op zondag Laetare (verheugt u) geen uitbraak van het licht uit de duisternis, maar een inbraak van het licht in de duisternis. Het licht meldt zich ruim van te voren.
Het is even mooi als moeilijk om je dit eigen te maken. Makkelijker is de voorstelling dat het Licht de duisternis in één klap verjaagt. Daar wachten we al eeuwen op. Dat wachten duurt lang. De hoop op de nieuwe wereld van God wordt beproefd. Met het risico dat te lang gerekte hoop overgaat in wanhoop. Hoe de wereld er op 10 maart 2024 aan toe is, laat zich niet voorzien. Donkere wolken pakken samen boven de hele wereld. Gewapende strijd op vele plaatsen. Mensen staan elkaar naar het leven. De aarde schreeuwt om betere zorg. In een wereld gehuld in dikke duisternis, dringt licht binnen. Dat van de heilige Schriften.
Het slot van 2 Kronieken 36 past een kunstgreep toe. Het plaatst de lezerskring 70 symbolische jaren later, om te laten zien hoe mooi het dan wordt. De woorden zijn letterlijk geciteerd uit het begin van deze literatuur (het kronistische geschiedwerk): Ezra 1. Dat is voor de oorspronkelijke lezers niet zo vreemd. 2 Kronieken 36,22v zijn (anders dan de bij ons gebruikelijke ordening) de laatste woorden van de Hebreeuwse Bijbel. Ze leiden terug naar het begin. Het verhaal is nog niet ten einde.
Dat klopt precies binnen de bijbelse verhalen, met onze geschiedenis, en met ontwikkelingen in het heden. Het is altijd weer hetzelfde liedje. De mensheid is hardleers. Bevrijding leidt niet vanzelf tot verbetering. Als de tempel wordt herbouwd, zijn de mensen nog niet echt veranderd. Er gaat veel tijd overheen, met ups en downs. Maar op het eind is alle moois opnieuw bedoezeld, is het heiligdom ontheiligd, zijn de priesters op zichzelf gericht en is het recht verder weg dan ooit. Het nieuwe begin begint goed, maar langzaam wordt alles weer als vanouds. Dat is ons niet onbekend. Denk hoe onze samenleving de coronacrisis heeft verwerkt, of niet. Kijk naar een ervaring op individueel vlak. Na een instorting is er goede wil tot opbouw door verandering van leefstijl, maar zodra de angst is geweken, blijkt de verandering niet meer dan een rimpel die snel weer glad gestreken wordt. Het even opvlammende licht dooft snel.
Geen wonder dat de duisternis het licht lijkt te overmeesteren. Maar volgens het Evangelie van deze dag, Johannes, heeft de duisternis het licht niet kunnen grijpen.
Dat goede bericht is geheel in de stijl van Kronieken. In het gelezen slot krijgen we een sterk staaltje van het binnendringend licht te zien. Het is volstrekt onverwacht en komt uit onverwachte hoek: van Kores uit Perzië. Die laat de ballingen uit Juda terugkeren naar huis om een nieuwe tempel te bouwen in Jeruzalem. Dat brengt een keer in de geschiedenis. De gelovige ballingen in Babel zien Kores als een werktuig in God hand. Het licht in hun duistere bestaan is overtuigend en vreemd tegelijk, zoiets kan alleen hun God bedenken en doen. Jeremia had dat al eens gezegd.
In Psalm 137 ‘aan Babels stromen’ vragen de bewakers aan de ballingen om een lied van de hoop te zingen. Een lied dat ze niet kennen in de wereld van de wereldmachten die elkaar strijdend opvolgen: een vrolijk lied uit Sion. Hoe komen de beulen erop om dat te vragen aan de ballingen? De ballingen doen het niet, omdat ze het in die situatie niet kunnen. Tóch merken anderen iets op. Misschien was er een lied in hun ziel, een licht in hun ogen dat vrolijkheid bracht, mededogen misschien, een straaltje vrede in de verdrukking. Ik denk aan een zelfreflectie van Dietrich Bonhoeffer in ‘Wie ben ik’: ‘Soms is het alsof ik mijn cel uit kom als een ridder zijn slot, spreek ik met mijn bewakers als gaf ik de bevelen.’ Het niet-gezongen lied is een inbraak van het licht, vóór de uitbraak van het licht van de nieuwe wereld.
In het Evangelie zijn de lezers getuige van een niet-geoorloofd gesprek: tussen een Jood en een Samaritaanse. Bij een gezamenlijke bron. Het gesprek gaat ook hier over nieuwe kracht met het zicht op nieuwe tijden. De vrouw die in de hitte van de dag naar de bron komt om water te putten wordt overvraagd, om haar een nieuwe vraag van hoger orde uit te lokken. Wat de grote Onbekende biedt is niet een makkelijke oplossing voor de grootste problemen. Wel treedt hij respectvol toe tot de diepste problemen van de vrouw. Zonder oordeel en afwijzing. Dat voelde zij van meet af aan. Hij spreekt met haar. Hij biedt haar iets van zichzelf aan. Iets waardoor haar problemen niet verdwijnen, maar zij er heel anders mee om kan gaan. Dat iets is een ‘paas-ervaring’, uittocht uit de duisternis, naar het licht. Wel rustig aan: het begint met licht in de duisternis, om haar weg te vinden. In het beeld van de bron: zijn geest als levend water wordt een fontein in haar, om de hitte van de dag te doorstaan.
De Epistellezing kan klinken als een afronding van de gehoorde Schriftwoorden. Ongeremd uitbundig klinkt een lied tegen het donker. ‘God is barmhartig en de liefde die Hij voor ons heeft opgevat zo groot. Terwijl we dood waren heeft Hij ons samen met Christus levend gemaakt’. Met dat verhaal breekt het licht in en soms ook even uit.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld ds. Ad Alblas