- Versie
- Downloaden 113
- Bestandsgrootte 165.88 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 februari 2021
- Laatst geüpdatet 2 februari 2021
25 april 2021
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,8-12; Ps. 118; 1 Joh. 3,1-2; Joh. 10,11-18 (B-jaar)
Inleiding
Psalm 118
Psalm 118 is de laatste van het Egyptische Hallel (Ps. 113–118), een reeks psalmen die al sinds vroege tijd wordt gereciteerd tijdens joodse feestdagen. Psalm 118 brengt de bevrijdende kracht van JHWH in herinnering vanuit een ‘ik perspectief’: de eerste 20 verzen noemen consequent JHWH, de bevrijder God, onder meer als iemand bij wie het beter is te schuilen dan bij ‘hoge heren’ (v. 9, nedivim, leuke vertaalvondst). Maar de psalmist koppelt zijn persoonlijke benauwenis en vertrouwen op deze God aan een feestelijke intocht door een poort’ (v. 19), bij gelegenheid van een pelgrimage of feest. Zo kan hij komen tot de belijdenis in vers 14, en herhaald in vers 21: ‘U dank ik, U hebt mij verhoord, U bent mijn redder gebleken.’ Historisch kan de psalm in verband worden gebracht met pelgrimage na de herbouw van de tempel (vgl. v. 3: Huis van Aäron; v. 29 ‘horens van het altaar’) onder de Hasmoneese vorsten, in de tweede eeuw vChr. Tempelbeelden figureren dan ook volop.
In vers 20 lezen we dat ‘dit de poort is waardoor de rechtvaardigen (tsaddikim) naar binnengaan’ (Statenvertaling). Buber vertaalt Bewährten, de kbs blijft hier dicht bij ‘hier mag binnen wie rechtvaardig blijkt’. Rechtvaardigen zijn zij die zich door God in hun recht bevestigd weten. Dat is altijd pas achteraf te beoordelen.
De befaamde steen in vers 22 (zie ook elders) herinnert aan bouwtechnieken waarbij een steen op vorm en op verborgen breuken wordt onderzocht alvorens te worden gebruikt. Hier is een aanvankelijk nutteloze steen, achteloos weggeworpen, een bruikbare hoeksteen gebleken, een zichtbaar merkteken voor een nieuw gebouw. De Hebreeuwse uitdrukking die met ‘hoeksteen’ is vertaald is rosj pina, met rosj als aanduiding voor ‘hoofd’ of ‘hoogste’, en pina, onder meer de term voor ‘leider’ of ‘gouverneur’ (o.m. 1 Sam. 14,38). Is dit een hoeksteen die aan de basis ligt van twee muren, zoals in Jesaja 28:16? Voor de soms roulerende vertaling ‘sluitsteen’, de topsteen van Romeinse boogconstructies, bestaan geen aanwijzingen. De term komt alleen voor in Zacharia 4,7, daar in de betekenis van een ceremoniële topsteen aan het einde van de bouw.
Lezers zullen mogelijk hebben gedacht aan de fraai vormgegeven topstenen aan de bovenhoeken van de publieke stoa in de Tempel van Herodes, of aan hoekstenen die twee muren bijeen houden, bij een uitkijkpunt van het complex. Zichtbaarheid is de crux. De Rabbijnen duiden de steen (Exodus Rabba 37:1) als David, die als herder begon maar koning werd. De Arameese Targum doet dit ook, op basis van Aramees talya dat zowel ‘steen’ betekent als ‘jonge man’. Ester Rabba 7:10 betrekt de steen op Israël: deze achteloos weggeworpen steen zal hoeksteen blijken, de volkeren daarentegen potscherven.
Handelingen 4,8-12
Of ten tijde van de redactie van Handelingen de tempel wel of niet is verwoest, het is een literair feit dat de tempel het geografische hart is van de eerste zeven hoofdstukken, eindigend met de marteldood van Stefanus en de ‘bekering’ van Paulus. In die hoofdstukken treffen we de leerlingen van Jezus aan in een bovenkamer (Hand. 1), waarna ze, onder inspiratie van de Geest, letterlijk naar buiten treden (Hand. 2) en het woord nemen. Petrus is degene die het initiatief neemt: hij houdt twee redevoeringen (Hand. 2 en 3), geneest een verlamde bij de ‘schone poort’ (Hand. 3,1-10) en wordt gedaagd voor ‘de priesters, de tempelcommandant en de Sadduceeën.’ ‘Omdat zij het volk onderricht gaven en met een beroep op Jezus de opstanding uit de doden verkondigden’ (Hand. 4,2) arresteren die leiders Petrus en Johannes en ondervragen hen, ‘Door wat voor kracht of naam hebt u dit gedaan’ (Hand. 4,7). De samenhang tussen prediking en genezen, gevolgd door de vraag naar autoriteit en de vermelding van opstanding roept de herinnering wakker aan Jezus: zie Lucas 20,2 e.v., en 27! De ruimtelijke samenhang is daarmee zowel een literaire herneming als een theologische plaatsbepaling: de tempel is de plaats van confrontatie en crisis, nu van de leerlingen van Jezus en de beginnende ‘christelijke’ beweging. Sadduceese leiders zijn de baas, en zij geloven niet in opstanding. Maar de ‘christelijke’ leiders volgen de Farizeese overtuiging (vgl. Hand. 23,6vv).
Volgens Handelingen fungeert dat geloof, hier toegespitst in dood en opstanding van Jezus, als splijtzwam. Zowel Petrus als Paulus weten hiervan slim gebruik te maken om de verdeeldheid boven water te krijgen. Petrus windt er geen doekjes om: hij werpt deze tempelleiders voor de voeten dat dezelfde Jezus ‘die u hebt gekruisigd’ door God uit de doden is opgewekt. Dat is de bron van Petrus’ autoriteit.
In dat verband brengt hij beeldspraak ter sprake: Jezus is de ‘steen’ die door de bouwers is verworpen, maar nu een hoeksteen is gebleken. Hier klinkt een oer-christelijke ‘midrasj’ op Psalm 118,22, deel van de oudste Jezustraditie en geassocieerd met Petrus (Mat. 21,42; Mar. 12,10; Luc. 20,17; 1 Petrus 2,6-8, Evangelie van Thomas 66). Deze ‘midrasj’ verbeeldt de confrontatie tussen Jezus, de ‘zoon’ (ben), en de tempelelite, de ‘bouwers’ (ha-bonim) in Psalm 118,22. Wat die bonim verwerpen is, aldus deze midrasj, de zoon, ben, een klaarblijkelijk woordspel op de steen (eben) in de Psalm. De eerder vermelde Rabbijnse uitleg beweegt zich in een vergelijkbare lijn: zij wijst alleen op andere ‘zonen’.
Verder is de tempeltaal van Psalm 118 van groot belang voor Petrus: deze Jezus is geslachtofferd door de tempelleiders, maar blijkt door God gerechtvaardigd als de ‘topsteen’ van de gemeenschap. Op subtiele wijze weeft de auteur van Handelingen hier een theologie van zichtbare plaatsvervanging: in de schaduw van de nu verwoeste tempel groeit de gemeente als hart van een vergaderd volk: vergelijk Handelingen 2,42-46, met name vers 46, waar tempeldienst en huismaaltijden nog in één adem worden genoemd, met Handelingen 4,32-35, nu zonder referentie aan de tempel! Waar tempels vallen, bouw je synagogen, huizen waar je samen eet, deelt, leest. Dat is praktisch vormgegeven geloof in opstanding.
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Johannes 10,11-18
De tempel verbindt, als ruimtelijke en theologische samenhang, al onze lezingen. In Johannes, anders dan in de synoptici, bezoekt Jezus regelmatig de tempel bij gelegenheid van Joodse feesten (Joh. 5,1, 7,10: Loofhuttenfeest; 8,2; 10,22: inwijding van de tempel). De evangelielezing roept zo de mogelijke context van de voorheen besproken christelijke ‘midrasj’ in herinnering.
Hoe dat ook zij, de perikoop is deel van de confrontatie met de tempelleiders (in Johannes vaak massief ‘de Joden’). De directe aanleiding is de vraag van enkele ‘Farizeeën’ of ook zij blind zijn. Jezus antwoordt met een parabel-spreuk van de ‘deur van de hof van de schapen’: de schapen zullen de stem horen van de deurwachter alleen die vertrouwen.
Nu volgen twee ‘beeldwoorden’, de term van Bultmann voor de ‘ik-ben’-metaforen in Johannes. Jezus kenschetst zichzelf als de ‘deur’ voor de hof van de schapen en als de goede herder. Het geheel biedt een herlezing van de profetische beeldspraak in Ezechiël 34,11-16. Ezechiël schildert de leiders van zijn tijd af als slechte herders, en God als de herder die zijn schapen, zelfs de verdwaalde en gewonde (v. 16), in hun plaats zal vergaderen en weiden. Zo zijn ook de huidige tempelleiders als de ‘dief en een bandiet’ (Joh. 10,1).
Als contrast verschijnt Jezus als de ‘goede herder’: iemand die zijn leven inzet voor zijn schapen (v. 11), anders dan de huurling die vlucht bij gevaar (v. 12) van een naderende wolf.
De verzen 14 en 15 verdiepen de crux van deze vergelijking: de herder ‘kent’ zijn schapen en de schapen ‘kennen’ hem (vergelijk de stem van de deurwachter in v. 3). Deze relatie tussen de herder en zijn schapen is gelijk aan de relatie tussen Jezus en zijn Vader (v. 15). Vers 16 verbreedt deze beeldspraak tot ‘andere schapen’ die zullen luisteren: ‘zo wordt het: één kudde met één herder’. We mogen hier denken aan een reactie op de diepe verdeeldheid binnen het tempelleiderschap waar Handelingen al op zinspeelde, deels oorzaak van haar ondergang.
De verzen 17-18 verdiept de liefdesrelatie tussen de zoon en de Vader. Het opgeven van zijn leven, de keuze voor martelaarschap uit liefde voor zijn ‘schapen’. De Jezus van Johannes is een gevolmachtigde zoon die op grond van zijn ‘gekend zijn’ door de Vader en uit bereidheid tot martelaarschap een ‘goede herder’ is voor zijn ‘schapen’. Van daaruit kan hij leven nemen, want: ‘Dat is de opdracht (gebod, entolè) die ik van mijn Vader heb gekregen’ (v. 18). Voor Johannes is Jezus de bron van zijn eigen opstanding, vanuit zijn eenheid met God. Dat klonk bij Petrus nog anders (Hand. 4,10): daar is het God die hem uit de doden had opgewekt. Geen theologie van verzoenend sterven van de martelaar hier, zoals bij Paulus of in de Brief aan de Hebreeën, maar een op martelaarschap geënt en God gelijkend ‘Zoonschap’. De lezingen laten ons zo een pallet zien van antwoorden op de crisis van de tempel.
Literatuur
Eric Ottenheijm en Martijn Stoutjesdijk (Red.), Parabels. Onderricht van Jezus en de rabbijnen. Tweede herziene druk (Heeswijk: Berne Media, 2020)
Dan Jaffe, ‘History of a Marginal Disciple. The Figure of Jesus in the Talmud, a New Paradigm,’ Revue des études juives 177.1-2 (2018), 1-22
Michael Cahill, ‘Not a cornerstone! Translating Ps 118,22 in the Jewish and Christian scriptures,’ Revue Biblique (1946-) 106, no. 3 (1999), 345-57
Preekvoorbeeld
Zijn ook wij soms blind? Het is de verongelijkt klinkende vraag waarmee de Farizeeën en tempelleiders sputterend hun ongenoegen uiten na de genezing van de blindgeborene. Deze woorden staan direct voor het evangelie dat we net hoorden. Jezus reageert met zijn beeldspraak van de goede herder op hun vraag die geen vraag is. Jezus spreekt over waar leiders die, die naam waard zijn, zich aan zouden moeten wijden. Hij brengt in het beeld van de herder zijn zorg en innige verbondenheid met wie hem zijn toevertrouwd tot uitdrukking. Hij geeft immers zijn leven voor zijn schapen. En zij vertrouwen de herder. Jezus legt uit hoe diep de relatie gaat die alle begrenzingen van dood en doodsheid doorbreekt en alles en iedereen tot één kudde met één herder maakt. Zo is de liefde van God. Dat is het thema dat in dit deel van het Johannesevangelie aan de orde komt.
Het evangelie van Johannes heeft anders dan de andere drie niet zo sterk een biografische opbouw. In mijn verstaan is het evangelie van Johannes eerder thematisch opgezet, als een leerboek. In het eerste hoofdstuk wordt in de proloog het grote kader geschetst: Het Woord van God is uit liefde, vlees, mens, geworden – het is uit de hemel neergedaald en het heeft onder ons gewoond. Het licht is in het duister van de wereld gekomen – en de wereld heeft het niet aanvaard, afgewezen zelfs. Dit basispatroon wordt vervolgens op vele wijzen uitgewerkt en verdiept waarbij steeds een stukje van de betekenis van wie Jezus is en wat hij heeft gedaan wordt belicht. En in die delen komen problemen en kwesties aan de orde waar de volgelingen in hun leven en geloof mee te doen hebben. Johannes lijkt daarbij steeds een vaste opbouw te gebruiken: het begint met een verhalend gedeelte, de schets van een gebeuren, een ontmoeting, iets wat aan ‘het daagse leven is gekoppeld. En daarna komen er meer bespiegelende stukken die Jezus als toespraken in de mond worden gelegd – als het ware legt hij zelf ons uit hoe het is.
De ‘Goede herder’ van vandaag is die gelovige verdieping in het thema dat de hoofdstukken 9 en 10 omvat. Dat begint met het verhaal van de genezing van de blindgeborene. Wat Johannes wil behandelen is de moeite die het mensen kost om vat te krijgen op het heil. Het wonder van Gods liefde gebeurt voor je neus en je ziet het niet. En zeker mensen die er veel mee bezig zijn, Farizeeën, schriftgeleerden, goede gelovigen hebben het er extra moeilijk mee. Dat geeft spanningen en conflicten: hoe meer iemand thuis is op een terrein des te meer kan die last hebben van overtuigingen, aannames en zekerheden en dan wordt het echt een vraag wie er ten diepste ‘blind’ is en tot wie het Licht –van de proloog – geen toegang kan krijgen. Dit is een probleem waar we ons wel iets bij voor kunnen stellen. In deze hoofdstukken geeft het spanning tussen Jezus en de Farizeeën, schriftgeleerden en degenen die druk zijn rond de tempel.
Door hoe Jezus doet en spreekt zien zij in Jezus niet Licht, maar een overtreder van de wet, iemand die God lastert, en hen, nota bene hén, blinden en zondaars noemt. De irritatie loopt op en ze willen hem stenigen en gevangen zetten.
Hoe anders wil Johannes dat wij Jezus zien. Voor hem is Jezus als een ‘Goede herder’. In die beeldspraak is ‘de relatie’ kenmerkend. Het is een relatie van kennen en herkennen op het nivo als van de stem – het eigen specifieke geluid… dat je uit duizenden herkent. Het is een relatie met Jezus en in Jezus met God – de vader met wie hij één is. En in die relatie is Jezus ‘redder’, die ruimte voor leven gebracht heeft, door zelf uit vrije wil en liefdevolle betrokkenheid zijn leven te geven en door de dood heen tot nieuw leven te brengen. Licht kan niet door het duister overmand worden. Daarop te vertrouwen is de richting die wordt geboden. Het is een gang door de diepste diepte heen – de structuren en bouwsels van het duister zijn sterk en stevig. Het is een ploeteren waarbij de steen die de bouwlieden hebben afgekeurd en weggesmeten nu toch de hoeksteen is geworden zoals Petrus dat in de Handelingenlezing met een citaat uit Psalm 118 evalueert – ook weer voor de autoriteiten die de menselijke orde en instellingen in stand willen houden.
De kracht en het wonder van vertrouwen als de kleuring van je bestaan houdt Johannes zijn geloofsleerlingen en ook ons voor. Leven in het Licht is in liefde en vrijheid verbonden zijn met Jezus en God en elkaar, je toevertrouwen aan elkaar, en je zo geborgen, gesteund en veilig weten en in die levenshouding alles tegemoet gaan. Je merkt wel wat je tegenkomt en het zal lukken als je op de stem van Jezus, zijn eigen en kenmerkende geluid, wil letten.
Het vertrouwen op het Licht van God en de weg van Jezus maakt weerbaar tegen de oogverblindende en verslavende menselijke bouwsels en beelden en brengt tot nieuw zicht, inzicht. Dit verder dragen en herder worden in het spoor van de Goede herder – dat kan niet anders zijn dan een oproep aan ons allemaal.
inleiding dr. Eric Ottenheijm
preekvoorbeeld Gérard Martens