- Versie
- Downloaden 65
- Bestandsgrootte 300.14 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
25 april 2010
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 13,14.43-52; Ps. 100; Apok. 7,9.14b-17; Joh 10,27-30
Inleiding
Eerste lezing: Handelingen 13,14.43-52
Op zijn eerste missiereis trekt Paulus, samen met Barnabas, door Klein-Azië. In de synagoge van Antiochië in Pisidië houdt Paulus op sabbat een grote toespraak (Hand. 13,16-41). In die toespraak krijgen we een model van de prediking van Paulus voor een joods gehoor – of toch zoals Lucas die prediking ziet. Want in Handelingen is de evangelist Lucas aan het woord en ook de toespraken die hij zijn personages in de mond legt, zijn door Lucas samengesteld.
De lezing van vandaag verhaalt wat er na afloop van die toespraak gebeurt. De eerste reactie van de joden met hun aanhang is positief. Maar wanneer de volgende sabbat bijna de hele stad naar Paulus en Barnabas komt luisteren, worden de joden jaloers. Ze reageren eerst met beschimpingen en schakelen daarna de toonaangevende kringen van de stad in om Paulus en Barnabas te verjagen.
Dit is een sleutelpassage in Handelingen, want het gaat om het grote probleem van de jonge kerk. Israël, het volk dat het eerst geroepen werd, weigert het evangelie te aanvaarden en daarom wendt men zich tot de niet-joden. Hetzelfde scenario keert nog tweemaal terug in Handelingen, namelijk in Korinte (18,6) en in Rome (28,28). Lucas heeft het bovendien teruggeprojecteerd in het leven van Jezus, in het verhaal over het eerste publieke optreden van Jezus in zijn stad Nazaret (zie Lucas 4,16-30). In dat verhaal spreekt Jezus in de synagoge van Nazaret tot zijn volksgenoten. Die betuigen hem eerst hun bijval. Maar nadien, wanneer Jezus verwijst naar verhalen uit het Oude Testament waarin heidenen een groter geloof hebben dan joden, worden ze woedend en verdrijven hem uit hun stad.
Lucas onderstreept dus dat de christelijke predikers zich eerst tot de joden richten. Pas wanneer die ‘zichzelf het eeuwig leven niet waardig keuren’ (v. 46), wenden zij zich tot de heidenen, die tot het eeuwig leven lijken ‘voorbestemd’ (v. 48). Dit laatste wordt kracht bijgezet door een schriftcitaat uit Jesaja 49,6 (v. 47). Zodoende suggereert Lucas dat de uitbreiding van de kerk naar de heidenen, die zeker op menselijk handelen en met name op het initiatief van Paulus berust, ook volgens Gods heilsplan verloopt.
Antwoordpsalm: Psalm 100,2.3.5
Psalm 100 is een kort loflied, dat oorspronkelijk wellicht een plaats had in de tempelliturgie. In het (weggelaten) vierde vers worden de pelgrims uitgenodigd de tempel binnen te treden. De psalm bestaat uit twee parallel opgebouwde delen (vv. 1-3 en 4-5), die elk beginnen met een oproep om God te prijzen. Daarna volgt telkens het motief voor de lofprijzing: de Eeuwige is de schepper en de herder van zijn volk (v. 3), zijn goedheid en trouw duren eeuwig (v. 5).
In de aanhef van de psalm worden alle landen opgeroepen om de Eeuwige toe te juichen. Daardoor sluit het lied goed aan bij de eerste lezing, waarin Paulus en Barnabas aankondigen dat zij zich voortaan tot ‘de volkeren’ zullen richten.
Tweede lezing: Apokalyps 7,9.14b-17
Op de Paaszondagen in het C-jaar brengt de tweede lezing ons uittreksels uit het boek Apokalyps. In een groots openingsvisioen worden de tronende God en het Lam voorgesteld. God heeft een boekrol in de hand, verzegeld met zeven zegels, en alleen het Lam is waardig de zegels te verbreken en het boek te openen. Vorige zondag lazen we de apotheose van dat visioen. Daarna brengt het verbreken van de eerste zes zegels een reeks kosmische rampen op gang. Alvorens het zevende zegel verbroken wordt, volgt in hoofdstuk zeven eerst een tussenspel, waaruit de lezing van vandaag genomen is. De eindcatastrofe wordt uitgesteld. Eerst moeten Gods dienstknechten met een zegel worden getekend: 144.000 uit de stammen van Israël (vv. 4-8) en een ontelbare menigte uit alle rassen en stammen, volken en talen (v. 9, het begin van de lezing). Aan geen enkele van deze getekenden zal schade worden toegebracht.
Uit deze tekst blijkt eens te meer dat de Apokalyps vóór alles een boek van vertroosting wil zijn. Hoe bedreigd de mens ook is – daarop duiden de rampen bij elk van de zeven zegels –, ten diepste is hij gezegend, ‘getekend met Gods zegel.’ De auteur schrijft aan christenen die vanwege hun geloof worden vervolgd en spreekt hen moed in. Te midden van de uiterst pijnlijke realiteit – folteringen, executies, ‘de grote verdrukking’ (v. 14) – ontvouwt hij een heerlijk visioen: een ontelbare menigte uit alle volkeren, staande voor de troon, hun kleren wit gewassen in het bloed van het Lam.
Dat laatste beeld kunnen we ons visueel moeilijk voorstellen. Hoe kan men kleren wit wassen in bloed? Maar juist door die ‘onmogelijkheid’ is het beeld suggestief. Pijn en lijden (het rode bloed) hebben niet het laatste woord, maar vormen een doorgang naar overwinning en leven (de witte kleren). Iemand is de christenen voorgegaan op die weg: Jezus – ‘het Lam.’ Dat Lam is hun herder: ‘Het zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven.’ De laatste zinnen van de lezing geven al een voorsmaak van het laatste deel van de Apokalyps: het visioen van het nieuwe Jeruzalem, dat de volgende zondagen aan bod komt.
Evangelielezing: Johannes 10,27-30
Ieder jaar wordt er op de vierde Paaszondag voorgelezen uit het tiende hoofdstuk van het Johannesevangelie, over de goede herder. De tekst van het hoofdstuk wordt verdeeld over de drie jaren van de cyclus. Jezus vertrekt van een beeld uit het herdersleven. Verschillende kudden worden ’s nachts in één schaapskooi samengebracht. Wie met slechte bedoelingen komt, bijvoorbeeld om een schaap te stelen, gaat niet door de poort naar binnen, maar klimt over de omheining. De herders gaan echter wel door de poort naar binnen, en de schapen volgen hun herder naar buiten, want ze kennen zijn stem (vv. 1-6). Jezus maakt daarop twee toepassingen. ‘Ik ben de deur’ (vv. 7-10) en ‘Ik ben de goede herder’ (vv. 11-18).
Dit jaar lezen we het slot van het hoofdstuk, waarin Jezus het thema kort samenvat. Hij, de goede herder, kent zijn schapen. De schapen luisteren naar zijn stem en volgen hem (v. 27). Eerder heeft hij al gezegd dat hij zijn leven geeft voor zijn schapen (vv. 11 en 17) en dat hij gekomen is opdat zij leven bezitten in overvloed (v. 10). Nu zegt hij onomwonden dat hij eeuwig leven geeft (v. 28).
De kudde wordt bedreigd door huurlingen en rovers, maar Jezus, de goede herder, voert ze naar het ware leven. Hij geeft hun eeuwig leven. Zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan. Vanwaar dat grenzeloze vertrouwen? Het is gefundeerd op de eenheid tussen Jezus en de Vader. De Vader heeft de mensen aan Jezus toevertrouwd. De Vader is groter dan allen, en niets of niemand is bij machte iets weg te roven uit de hand van de Vader (vv. 29v).
Jezus is zelf voorop gegaan op de weg door lijden en vervolging heen naar eeuwig leven. Hij is lam en herder tegelijk. Hij is de ware herder, juist doordat hij zijn leven geeft. Zijn leiderschap is gefundeerd in zijn zelfgave tot de dood toe. Onze herder is als een lam geslacht. Hij heeft zijn bloed gegeven en daardoor de overwinning behaald. Daarom mogen wij vol vertrouwen zijn. Wij zijn in Gods hand. Niemand, nooit, zal zo sterk zijn dat hij ons rooft uit zijn hand.
Preekvoorbeeld
Paulus en Barnabas reizen door Klein-Azië en houden een grote toespraak in de synagoge van Antiochië in Pisidië. En meteen daarna, bij het buitenkomen merken ze verschil in ontvangst. Er zijn talloze joden en vrome proselieten, die hen enthousiast volgen en hen stimuleren in hun verkondiging, maar bij de eerste de beste keer daarna krijgen Paulus en Barnabas te maken met de Joodse leiders, die zien dat hun volk helemaal vol raakt van hun verkondiging.
Jaloezie steekt de kop op. Waarom luisteren ze wel naar hen, en zijn wij niet meer de eersten naar wie wordt opgekeken? Zo lijken ze zich af te vragen. Ze krijgen een koekje van eigen deeg terug:
‘De boodschap van God moest eerst onder u bekend gemaakt worden, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen we ons tot de heidenen wenden.’
Ik zou mezelf toch even achter de oren krabben als je dat gezegd wordt. ‘Heb ik iets gemist of zo? Heb ik niet goed opgelet? Wat had ik moeten horen, dat ik niet gehoord heb? Zitten mijn oren verstopt?’
Het is uit de woorden van deze lezing duidelijk dat Paulus en Barnabas heel goed weten waar ze voor staan, en ze voelen zich ook ijzersterk in hun handelwijze. De joodse leiders stoken het vuur tegen hen nog wat extra op, maar Paulus en Barnabas schudden het stof van hun voeten omdat ze niets met hen te maken wilden hebben en vertrekken naar Ikonium, naar een volgende plaats.
Zo’n lezing als vandaag zet je aan het denken over leiderschap. Waar laat je je door leiden? Wat is je drijfveer?
Met name de eerste lezing en de evangelielezing van vandaag zetten leiderschap op een heel bijzondere wijze naast elkaar.
Paulus en Barnabas laten zich leiden door de kracht van de heilige Geest, die hen de moed en het enthousiasme in de mond en in het hart legt om te spreken over Gods grote goedheid, Gods plan met deze wereld en de plaats van zijn Zoon Jezus Christus daarin. In een lange toespraak vertellen zij heel de heilsgeschiedenis van God en mens, met Jezus Christus daarin als de voltooiing, de vervulling van alles wat gezegd is. En het werkt. Ze vinden een groot en gretig gehoor, krijgen leiding over nieuwe mensen, tot woede van de leiders van het Joodse volk. Daar komt een leiderschap om de hoek kijken dat gevoed wordt door macht, door overheersing, door grip hebben op het hier en nu.
In het evangelie gaat het over een herder, die leiding heeft over zijn schapen. In dit beeld zien we barmhartigheid, liefde, betrokkenheid, een relatie, zowel tussen de herder en zijn schapen, als tussen God en Jezus: wij zijn één. We horen bij elkaar, we zijn betrokken op elkaar en zo staan we in voor elkaar en elkaars heil. ‘Ik geef ze eeuwig leven,’ zegt Jezus, met andere woorden: mijn zorg voor hen gaat alle grenzen te buiten, ik zorg voor een oneindig, maar wel gedragen perspectief. En juist door de vergelijking van een herder met zijn schapen en God die een Vader is en die boven alles staat, wordt hier een beeld van leiderschap getekend waarop je blindelings kunt vertrouwen. Het komt goed, want God is bij je.
Hoe prachtig klinkt in dit verband dan ook de jubelzang van Psalm 100. ‘Breng hem hulde, prijs zijn naam: de Heer is goed, zijn liefde duurt eeuwig.’
De toon is vol geluk en vertrouwen, een toon die je ook terughoort bij de heidenen die luisteren naar de woorden van Paulus en Barnabas: Als je dit je leider toezingt, toejuicht, dan heb je een groot geloof en vertrouwen in hem, of haar. Je kunt je overgeven en weten dat je op het goede spoor zit.
Welke vragen stelt dat aan ons vandaag de dag?
Je ziet het onder kinderen al die samen spelen, de een is de baas over de ander, zoiets komt altijd uit, maar het gaat erom: de manier waarop. Boezemt het vertrouwen in, of is het alleen maar ikke, ikke, ikke ben de baas!
Hoe doen wij dat zelf? Soms moet je de baas spelen, moet je je gezag laten gelden om iets voor elkaar te krijgen, daar is op zich niets mis mee. Maar houden je ‘volgelingen’ wel het gevoel van co-operatie? Een gevoel van ‘er samen voor gaan’, weten ze ook helder genoeg wat de uitkomst moet zijn van een weg die je samen gaat? Is er vertrouwen? Voelen ze zich gedragen?
Baas en medewerker, ouder en kind, bisschop en pastores, pastor en gemeenschap…… overal spelen machtsverhoudingen een rol: iemand geeft richting aan. En dat is ook fijn, je kunt erop leunen, of je bent misschien allang blij dat je geen eindverantwoordelijkheid hoeft te dragen.
Maar voor beide partijen geldt: dat er onderling vertrouwen moet zijn, dat het fijn is om samen te werken aan iets wat komen gaat, aan een nieuw product, een nieuwe toekomst. Dat gaat niet vanzelf, dat is een proces van schaven en groeien, van pijn, van lijden soms, maar als er perspectief is kom je samen verder.
De lezingen van vandaag vragen ons eens te kijken naar hoe wij omgaan met elkaar als het gaat over leiderschap, als het gaat over vertrouwen winnen om verder te komen.
Dat de Schrift van vandaag onze leidraad daarin mag zijn.
Paul Kevers, inleiding
Clazien Broekhoff-Bosman, preekvoorbeeld