- Versie
- Downloaden 62
- Bestandsgrootte 300.94 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
21 april 2013
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 13,14.43-52; Ps. 100; Apok. 7,9.14b-17; Joh 10,27-30 (C-jaar)
Inleiding
Deskundigen (Staf Hellemans, Jozef Wissink) houden ons voor dat we tegenwoordig geconfronteerd worden met drie kerkmodellen. Dat zijn de ‘sektekerk’, de ‘restkerk’ en de ‘minderheidskerk’.
De fundamentalistisch gekleurde ‘sektekerk’ opereert met beginselen als: ‘erin of eruit’, ‘alles of niets’.
De liberale ‘restkerk’ is de kerk van religieus geïnteresseerden, die zich verregaand conformeren aan de heersende cultuur. Waarden uit de samenleving worden gemakkelijk, soms kritiekloos overgenomen. Progressiviteit mondt zo nu en dan uit in ongeloof. In de ‘restkerk’ mag de laatste het licht uit doen.
De vitale ‘minderheidskerk’ heeft aan de haar omringende samenleving echt iets te zeggen en wordt door de maatschappij als een relevante gesprekspartner ervaren.
De liturgie van deze zondag nodigt uit tot een keuze voor ‘een vitale minderheidskerk’ midden in de huidige wereld.
Handelingen 13,14.43-52
In de eerste 12 hoofdstukken van Handelingen van de Apostelen speelt Petrus de hoofdrol. Vanaf hoofdstuk 13, waaruit onze lezing stamt, neemt Paulus die hoofdrol over. Paulus komt tijdens zijn eerste missiereis (45-49 van onze jaartelling) samen met Barnabas vanuit Antiochië aan de Middellandse Zee in Noord-Syrië via Cyprus terecht in dat ándere Antiochië (Pisidië) in het hartje van Klein Azië, het tegenwoordige Turkije. Het ligt niet ver van Iconium, onder toeristen bekend als Konya met zijn dansende derwisjen.
Deze missiereis begint op instigatie van de heilige Geest die tijdens een gebedsdienst spreekt door de mond van een plaatselijke profeet: ‘Op een dag, toen ze ... een gebedsdienst hielden voor de Heer, zei de heilige Geest tegen hen: ‘Stel mij Barnabas en Saulus ter beschikking voor de taak die ik hun heb toebedeeld... Zo werden Barnabas en Saulus uitgezonden door de heilige Geest’ (Hand. 13,2-4).
Onze lezing belicht een beslissende fase in het proces van de uitbreiding van het christelijk geloof. Het optreden van Paulus en Barnabas te Antiochië in Pisidië betekent een keerpunt in hun apostolaat. Op sabbat bezoeken zij de synagoge en gaan na de dienst in gesprek met ‘vele joden en godvrezende proselieten’ (met de joodse godsdienst sympathiserende heidenen).
Tot dan werd het evangelie uitsluitend aan de Joden gepreekt, later gebeurde dat alleen bij voorkeur. Dat wordt anders te Antiochië in Pisidië. Na de ontmoeting op de tweede sabbat van hun verblijf, die voor de verkondiging van het woord en God zeer effectief blijkt, worden plaatselijke joden jaloers op Paulus en Barnabas (invidia clericalis? ‘klerikale afgunst’).
Op grond van deze negatieve ervaring nemen Paulus en Barnabas een belangrijk besluit. Deze missionarissen handelen naar bevind van zaken. Zij weten zich daarbij geleid door de heilige Geest. Onomwonden verklaren zij aan de Joden: ‘De boodschap van God moest het eerst onder u (joden) worden bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en u zelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen wij ons tot de heidenen wenden’ (Hand. 13,46). In hun verslag bij thuiskomst te Antiochië, Noord-Syrië, benadrukken zij: ‘hoe God voor de heidenen de deur naar het geloof had geopend’ (Hand. 14,27).
In terugblik zien we de weg van een theologische ontwikkeling in de verbreiding van het evangelie sedert de eerste prediking te Jeruzalem op Pinksteren. Aanvankelijk richtte de verkondiging zich tot de Joden overeenkomstig de opdracht van Jezus: ‘Sla niet de weg naar de heidenen in... Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël (Mat. 10,5v). In een later stadium laten de apostelen zich leiden door hun gelovige ervaring waarin zij de heilige Geest aan het werk zien. Maar zijn zij dan nog wel trouw aan de opdracht van Jezus? We hebben hier te doen met een staaltje van ‘creatief geloven’ van Paulus en Barnabas. Pas achteraf vindt de officiële goedkeuring plaats.
De vraag of dit alles zo maar kan, komt uitdrukkelijk aan de orde tijdens het apostelconcilie te Jeruzalem, beschreven in Handelingen 15. De aanwezige apostelen beslissen dat de heidenen die christen worden, zich niet hoeven te laten besnijden. Dit besluit gold niet slechts een eigenaardig stukje Joodse folklore. De besnijdenis had een groter theologisch gewicht dan al onze tegenwoordige katholieke hete hangijzers bij elkaar. De apostelen schrijven: ‘De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen zwaardere last op te leggen dan dit onvermijdelijke (Hand. 15,28). En dan volgen enkele regels die op verzoek van Jacobus gehandhaafd blijven om het sociale contact met joden-christenen open te houden.
Zo ging dat destijds in ‘de vitale minderheidskerk’ van de apostelen. Zij steunden op het woord van Jezus: ‘Later zal de pleitbezorger, de heilige Geest die de Vader jullie namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken en alles in herinnering brengen wat ik tegen jullie gezegd heb’ (Joh. 14,26).
Johannes 10,27-30
De evangelielezing belicht het vitale van ‘de vitale minderheidskerk’. De band tussen de schapen en hun herder maakt dat de kerk lééft, vitaal is. Met beiden, zowel met de herder als met de schapen, is iets bijzonders aan de hand.
We kijken eerst naar de herder. Van onze herder, in het evangelie, wordt in Johannes 10 vooral aangegeven wat hij niet is. Waarschijnlijk gebeurt dit omdat het dichter bij de dagelijkse werkelijkheid ligt. De meeste herders zijn geen eigenaar, maar huurling. Ze vormen geen beschutting om hun schapen heen, maar vluchten bij het eerste gevaar. Erger nog, de schapen kunnen hun niets schelen. Het enige wat hun interesseert is het lóón. Puur egoïsme dus. Zakkenvullerei. Hun opdrachtgever heeft niets aan hen. Ze voldoen niet aan hun taakomschrijving. Zulke herders deugen niet.
In contrast met zulke herders schildert de evangelist Jezus als de goede herder. En dan bedoelt hij niet een bráve herder, een goed mens die ook nog eens herder van beroep is, maar een authentieke herder, een echte hérder. Eén die deugt, die is zoals hij is bedoeld. Een herder in wie we God aan het werk kunnen zien. Een herder waarin hij, God als Herder van Israël én van ons, aan het licht treedt. God, de Goede Herder, wordt zichtbaar in Jezus.
Het Woord dat vanaf het begin bij God was, is geïncarneerd in deze herder. Johannes gebruikt grote woorden, maar ze zijn waar. Jezus is onze herder en wij zijn zijn schapen: de schapen waar hij als de goede herder zijn leven voor geeft. Zij ontvangen van Jezus eeuwig leven.
Zoals gezegd, in de relatie tussen de herder en zijn schapen is iets buitengewoons aan de hand. Ook bij de schapen zelf zien we iets aparts. Als we goed kijken, zien we dat dit slaat op hun onderlinge relatie. Ze hebben een speciale band. Ze zijn namelijk uit hetzelfde hout gesneden. Niet alleen de herder maar ook zijn schapen, hebben een hechte verbinding met God.
Vooral in de herder, maar dank zij hem ook in zijn schapen, wordt de oneindige liefde van God voor alle mensen zichtbaar. Dat is de goede boodschap die ‘een vitale minderheidskerk’ de wereld te bieden heeft.
Literatuur
Afscheidsrede van Jozef Wissink op 20 januari 2012, Tilburg University, ISBN: 978-94-6167-077-9
Preekvoorbeeld
Een herder met een kudde schapen. Een romantisch plaatje ergens in Nederland, op de Ginkelse, de Veluwse, Drentse of een andere hei. Je vindt er zelfs een heuse schaapskooi. ‘Voor de leukste tips en ideeën ga je naar de VVV’ en warempel: daar vind je alle informatie over de kudde, de herder en de grazige hei of wei. Een reële bestaansgrond is dit herderschap echter allang niet meer. Schaapskooien zijn veelal omgebouwd tot knusse pannenkoekhuisjes; de echte scheerwol moet het al decennia lang opnemen tegen geraffineerde kunstvezels; en wolven, roofdieren die een constante bedreiging vormden voor de schapen, zijn te vinden in de dierentuin. En zelfs het voortbestaan van de schaarse kudden ‘op de grote stille heide’ wordt door bezuinigingen bedreigd.
Je kunt ervan uitgaan dat de herders van Israël in weinig leken op de Ginkelse of Drentse schaapherder. Herders hadden hun handen vol aan de zorg voor de schapen; stevige kerels die een ruig bestaan hadden en dikwijls werden gemeden als de pest. Ze moesten het opnemen tegen allerlei roofdieren, en grazige weiden waren vaak ver te zoeken. Voor het wel en wee van hun kudde moesten ze zich werkelijk met hart en ziel, met gevaar voor eigen lijfsbehoud inzetten. Allesbehalve romantiek, maar keiharde werkelijkheid.
En ‘herder’, zo noemden zich ook de leiders van het volk Israël; ‘herder’ als het beeld van de zorgzame, toegewijde leider die zich inzet voor het volk. Abraham, Isaak, Jacob, Mozes, David: zij waren zulke herders; hun stem werd door de kudde, het volk, gekend en verstaan. Kudde en herder, volk en leider, die elkaars stem verstaan: een stem die – wederzijds – een klank liet horen van warmte en vertrouwen.
En dit beeld moeten we voor ogen hebben als Jezus vandaag – op de zondag die vanouds ‘roepingenzondag’ heet – het herderschap ter sprake brengt. In zijn tiende hoofdstuk gaat Johannes uitvoerig in op dit beeld om duidelijk te maken dat Jezus niet de volksmisleider is waarvoor de religieuze overheden hem wilden uitmaken. Johannes getuigt in zijn evangelie van Jezus als de goede herder bij uitstek, die zich inzet, ja die zijn hele leven inzet, die met hart en ziel bewogen is met het lot van zijn kudde; de herder in wie God zelf aan het licht komt. Het beeld dat lijnrecht staat tegenover dat van de huurling, die er vandoor gaat zodra de wolf verschijnt, zodra er risico dreigt; de vreemde, ingehuurde herder die enkel denkt aan centen en eigen lijfsbehoud, die desnoods collaboreert met de wolf.
Herderschap was zeker geen eenvoudige taak en dat is het nog altijd niet. En als Jezus spreekt over herderschap, dan heeft dat niet een beetje maar alles te maken met wat wij vandaag pastoraat noemen. Pastoraat dat voor iedereen zijn oorsprong heeft in Jezus van Nazaret, die zichzelf ‘de goede herder’ noemt. En dan gaat het dus vandaag over het herderschap van bisschoppen, priesters, diakenen, pastorale werk(st)ers, en over het herderschap van al die vrouwen en mannen die als vrijwilliger in het pastoraat werkzaam willen zijn: over hoe wij dat herderschap, dat pastor-zijn met en voor elkaar gestalte kunnen geven.
Nou is het niet zo dat je vanuit schriftteksten zoals vandaag zoiets als een blauwdruk kunt geven voor pastoraal beleid. Maar op er is op z’n minst vanuit het beeld van de herder een kritische bezinning mogelijk op het pastoraat zoals dat in onze kerk, in onze parochie gebeurt.
Voorop staat dan in elk geval dat de oorsprong van alle pastorale zorg ligt in God zelf. En in zijn zoon Jezus, de Goede Herder, komt deze zorg wel op een zeer voortreffelijke manier aan het licht. Als wij dan als kerk, als Gods Volk onderweg, als wij als pastores – beroeps en vrijwilliger, gewijd en niet gewijd, man en vrouw – als wij het nou eens voor elkaar zouden kunnen krijgen om in alles wat wij doen en zeggen vooral Gods Stem te laten weerklinken.
Jezus gebruikt in het evangelie een beeld: ‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem en ik ken ze.’ En dat is veel meer dan luisteren naar woorden die iemand zegt, woorden waarvan iemand zeggen kan: ‘Zie je wel, hij zegt het toch; het staat er toch’; maar het gaat vooral om de stem erachter. Want het is de stem die woorden vertrouwd maakt, het is de stem die woorden dicht bij jou brengt; het is de stem die warmte geeft en kleur; het is de stem die kan lokken en aantrekken, die jouw hart kan raken...
Er wordt ons voor vandaag gevraagd om te bidden om roepingen; en ik zou dat op ons allemaal willen betrekken. En ‘bidden voor’ wil mijns inziens dan ook altijd zeggen: ons in gebed met elkaar op het zelfde moment realiseren waar onze eigen mogelijkheden liggen. Mogelijkheden om in onze kerk, in onze parochie samen bezig te zijn Gods herderlijke zorg zichtbaar te maken. Herderlijke zorg waarin op de eerste plaats Zijn Stem weerklinkt, een Stem die hoopvol klinkt, zonder te heersen en te dwingen, zonder met de vinger te wijzen en af te schrijven – een Stem die ons uitnodigt om een gemeenschap te zijn waar mensen elkanders herder en hoeder willen zijn. Amen.
Jan Holman svd, inleiding
Hans Lucassen, preekvoorbeeld