- Versie
- Downloaden 73
- Bestandsgrootte 204.65 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 27 januari 2021
22 april 2018
Vierde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,8-12; Ps. 118; 1 Joh. 3,1-2; Joh. 10,11-18 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 4,8-12
Na de gloedvolle toespraak van Petrus en de genezing van een lamme bedelaar komen de apostelen in aanvaring met de priesters en de Sadduceeën, die niet willen dat zij de opstanding van Jezus verkondigen. Petrus en Johannes worden gevangen genomen en moeten voor het Sanhedrin verschijnen, waar Petrus opnieuw verkondigt dat er alleen maar redding mogelijk is door de naam van de gekruisigde en verrezen Jezus. Hij, de steen die door de bouwlieden als waardeloos werd weggeworpen, is de hoeksteen geworden, de steen die het gebouw verbindt en samenhoudt. Bemerk de tegenstelling tussen het verzet en het ongeloof van de autoriteiten en het geloof van de apostelen die niet kunnen zwijgen over Jezus en zijn heilsboodschap.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73
1 Johannes 3,1-2
Ook in deze lezing gaat het over de tegenstelling tussen het niet begrijpen en het niet kennen van de ongelovige wereld en het weten en het kennen van Jezus’ vrienden die wel in hem geloven. Wie in Jezus gelooft weet dat ook hij kind is van God. Hij weet dat God hem liefheeft met een onbeschrijflijk grote liefde. Dit kind zijn van God is nu reeds gelovige werkelijkheid, maar eens zal het voluit zichtbaar worden wanneer we hem in de hemelse heerlijkheid eindelijk zullen zien zoals hij is en we helemaal aan hem gelijk zullen zijn.
Johannes 10,11-18
Het lijkt erop alsof er geen verband is met de twee vorige lezingen. Toch is dit verband er wel, want de goede herder is het vervolg en het antwoord op het verhaal van de blindgeborene dat voorafgaat. De blindgeborene wordt door de Farizeeën niet geloofd, maar uitgescholden en buiten gesloten. Er is geen plaats meer voor hem in de synagoge. Jezus daarentegen komt wel naar hem toe. Hij is naar de blinde op zoek zoals een herder op zoek is naar een verdwaald schaap. Hij neemt hem op in zijn schaapstal, in zijn nieuwe gemeenschap waar echte vrijheid is en leven in overvloed.
Jezus is de deur voor de schapen. Denk hierbij aan de herder die, wanneer hij zijn schapen wil tellen, wijdbeens voor de lage deur van de schaapskooi gaat staan en de schapen door zijn benen heen naar binnen laat gaan. Alleen wie door Jezus binnengaat zal gered worden en leven vinden. Hij is de enige deur die toegang geeft tot het echte leven, de enige gezagvolle autoriteit die het ware leven brengt.
Jezus is niet alleen de deur voor de schapen, hij is de goede herder zelf. ‘Ik ben de goede herder.’ Met deze plechtige ‘Ik ben’-spreuk, zoals we er meerdere vinden in het Johannesevangelie, wordt een van de diepste wezenskenmerken van Jezus belicht. Met die woorden meet Jezus zich een goddelijke status aan. Die manier van spreken herinnert aan de zelfopenbaring van God in het Oude Testament. Zoals God de enige is die ‘is’, de enige die God is en die Israël in stand houdt, zo is Jezus de enige en echte goede herder. Hij en hij alleen. Het gaat hier niet zozeer om een vergelijking, maar eerder om een titel, een titel die alleen Jezus verdient en kan waar maken. Hij is de goede herder. In vers 14 wordt dat nog eens herhaald, wat wijst op het belang van die uitspraak. De term ‘goed’ wijst daarbij op zijn radicaal bestaan voor de anderen, zijn ‘er-zijn’ voor de medemens. Goed is iemand die er is voor anderen. Zo is Jezus goed, ingoed. Om dit te illustreren geeft Johannes het meest extreme voorbeeld: de goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Hij blijft hen trouw ten einde toe. De dood van Jezus voor de zijnen is het ultieme argument om hem de goede herder te noemen. Een huurling loopt weg, hij laat de schapen in de steek en geeft hen prijs aan de wolf. De goede herder heeft hart voor zijn schapen. Hij kent de zijnen en de zijnen kennen hem.
Vanzelfsprekend gaat het hier niet om een koel, rationeel of louter theoretisch kennen van elkaar. Het is geen afstandelijk kennen zoals het kennen van iets dat men objectief waarneemt. Neen het gaat om een innig en liefdevol wederzijds kennen waardoor de gekende door de kennende tot in zijn diepste zelf geraakt wordt. Het is een kennen ‘zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken’. Het woordje ‘zoals’ is hier niet alleen vergelijkend, in die zin dat de verhouding tussen de Vader en Jezus model staat voor de verhouding tussen Jezus en de zijnen, maar ‘zoals’ is hier ook funderend. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, omdat de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Dit diepe wederzijdse kennen van Jezus en de zijnen is alleen maar mogelijk dankzij God die zich eerst en ten volle geopenbaard heeft in Jezus. Dit kennen zou men, steunend op hoofdstuk 15, waar het gaat over de wijnstok en de ranken, ook kunnen beschrijven als een ‘zijn en een blijven in elkaar’. Het gaat met andere woorden om een heel sterke verbondenheid, zoals ook gezegd wordt in hoofdstuk 17,21: ‘Laat hen allen één zijn, zoals U in Mij bent en Ik in U.’
In vers 16 zegt Jezus dat hij nog andere schapen heeft die niet uit deze schaapstal zijn en die hij eveneens moet leiden, zodat het uiteindelijk één kudde en één herder wordt. Volgens sommigen gaat het hier om een secundaire inlassing van de evangelist zelf, die in 11,52 uitdrukkelijk zegt dat Jezus niet alleen zal sterven voor het volk maar ook om alle verstrooide kinderen van God samen te brengen. Deze gedachte laat hij hier door Jezus zelf uitspreken. Jezus vindt de zijnen niet alleen in het Joodse volk, maar in heel de wereld. Dat dit via missiearbeid gebeurt wordt niet uitdrukkelijk gezegd, maar is vanzelfsprekend. Ook in de missionering is Jezus als goede herder werkzaam aanwezig. Vandaar dat Johannes hem kan laten zeggen: ‘Ook die moet ik hoeden.’ In de stem van zijn missionarissen zullen zij de stem van Jezus zelf kunnen horen en via hen zal hij ook hun goede herder zijn. Zo zal er één kudde zijn en één herder, één kerk, waarvan Jezus de goede herder is. Johannes hoopt dit, maar dit grootse ideaal dat heel de wereld naar de stem van de goede herder zal luisteren, moet nog altijd verwezenlijkt worden.
De mens wordt in deze teksten voorgesteld als een schaap. Het kan zijn dat deze vergelijking niet modern meer klinkt, zeker niet voor stadsmensen, maar ook volwassen gelovigen zullen er misschien de schouders voor ophalen. Wie wordt nu graag vergeleken met een schaap? Toch is deze beeldspraak prachtig en vooral ook waar. We zijn immers allemaal, juist zoals schapen, kwetsbare en onbeschutte wezens, hunkerend naar leven, bang voor lijden en dood, zoekend naar veiligheid en geborgenheid in een veilig ‘thuis’ waar we echter ook vrijheid wensen om ‘binnen en buiten’ te gaan en echt te kunnen leven. We zijn allemaal wezens die hunkeren naar ‘groene weiden’, naar levensontplooiing en naar geluk. We zijn wezens die samen willen zijn, maar die er toch ook naar snakken elk persoonlijk gekend en bemind te worden, bij name genoemd, erkend en aanvaard, met alles wat dat inhoudt. We zijn allemaal op zoek naar iemand die ons niet alleen kent, maar ook liefheeft, die trouw is en sterk en die ons redt uit lijden en dood. Kortom, we kijken allemaal uit naar iemand die een echte en goede herder voor ons is.
In het laatste gedeelte van dit evangelie wordt nogmaals benadrukt dat Jezus, gedragen en gestuwd door de liefde van zijn hemelse Vader, zijn leven geeft. Hij doet dat bewust en vrijwillig. In het vierde evangelie wordt die soevereiniteit van Jezus sterk beklemtoond. Zo vallen bij Jezus’ gevangenneming de soldaten tegen de grond, waarna Jezus zich vrijwillig aan hen uitlevert. Niet Simon van Cyrene, maar hijzelf zal zijn kruis naar Golgota dragen. Hij kiest bewust voor de dood en geeft zijn leven uit vrije wil. Zijn dood is dus geen ongeluk of het gevolg van een kwade macht die hem overmeestert. Neen, hij heeft zelf macht over leven en dood. Hij geeft zijn leven uit zichzelf en hij zal het in de verrijzenis ook uit zichzelf terugnemen. Zo wil zijn Vader het en zo gebeurt het ook.
Preekvoorbeeld
Laatst las ik over een al oude man die de Tweede Wereldoorlog als kind meegemaakt had. Er werd toen bij hem thuis een groot gezin ingekwartierd dat had moeten vluchten vanwege het oprukkende oorlogsgeweld. Op het gemeentehuis van het dorp hadden ze gezegd: jullie hebben een grote boerderij, jullie hebben ruimte om hen op te vangen. Ze wisten daar echter niet dat er al een stel onderduikers zat. Desondanks zeiden vader en moeder: ‘Laat ze maar komen, we zien wel waar het schip strandt.’ Zo goed en zo kwaad als het ging, hebben ze met al die mensen ingekwartierd en ondergedoken het einde van de oorlog gehaald.
Nu, vele jaren later, moet de man vaak aan deze ervaring terugdenken. Hij is namelijk als ‘maatje’, als persoonlijke begeleider betrokken bij de opvang van vluchtelingen. ‘Wat maakt het veel uit,’ zegt hij, ‘wanneer je als vluchteling het gevoel hebt dat er ruimte voor je gemaakt wordt.’
Ruimte maken voor gekwetste en uitgesloten mensen, dat is wat Jezus in de evangelielezing van vandaag doet. ‘Ik ben de goede herder,’ zegt hij. Hij zegt dat niet zomaar in het algemeen, maar als weerwoord in een discussie met de autoriteiten van de stad waar hij verkeert. Net tevoren had Jezus een man genezen die blind was vanaf zijn geboorte. Hij had dat gedaan op sabbat, en de autoriteiten vonden dat een schandaal. Iemand die dat deed, was helemaal verkeerd bezig, die was waarschijnlijk van de duivel bezeten.
Tegenover de goede herder staat de huurling, staan de slechte herders. Dat zijn de autoriteiten van de stad waar Jezus was. Ze zijn meer op eigen voordeel uit dan dat ze oog hebben voor de noden van de mensen die aan hen zijn toevertrouwd. Jezus gaat de confrontatie met hen niet uit de weg, ook al zijn ze machtig en blijken ze later zelfs in staat om een einde aan zijn leven te maken. Jezus werd de herder die zijn leven gaf voor zijn schapen.
De ouders van de man die in de Tweede Wereldoorlog zoveel mensen opvingen in hun huis, waren als goede herders voor al die uitgeslotenen. De man zelf, op hoge leeftijd nog begeleider van nieuwe vluchtelingen, probeert dat ook te zijn. Opkomen voor mensen die er niet bij horen is niet zonder risico of tegenspraak. Dat ondervond niet alleen Jezus, dat weten we allemaal als het bijvoorbeeld gaat om het opvangen van vreemdelingen vandaag de dag. De spanningen in ons land en in heel Europa lopen hoog op rond de vraag of er ruimte gemaakt moet worden voor mensen die van elders komen en om wat voor reden dan ook hier hun heil zoeken. We weten ook dat er geen gemakkelijke antwoorden of ondubbelzinnig goede of foute houdingen bestaan. Dat gold overigens ook in de Tweede Wereldoorlog. Achteraf is het altijd veel gemakkelijker oordelen over wat men had moeten doen. De oude man probeert het voorbeeld dat zijn eigen ouders hem gegeven hebben na te volgen. ‘Ik vertrouw op wat ik zelf heb meegemaakt,’ zegt hij.
Hoewel de hele evangelielezing bestaat uit een betoog uit de mond van Jezus, is voor hem de discussie niet het belangrijkst. Die voert hij alleen omdat hij aangevallen wordt. Het gaat Jezus erom wat je doet. Hij aarzelde niet toen de blindgeboren man zijn pad kruiste, hij genas hem. De woorden worden overstegen door daden.
‘Ik ben de goede herder,” zegt Jezus. Hij stelt ons God tegenwoordig. Door hem zien we dat God ons opzoekt als we verloren lopen. Dat er mensen zijn die zich om ons bekommeren, ruimte voor ons maken, die als het nodig is daarvoor hun goede naam in de waagschaal stellen. Er zijn er zelfs die hun leven wagen om anderen bij te staan of te verdedigen.
‘Ik ben de goede herder’, zegt Jezus. Hij was in staat zich in alle vrijheid te geven, uit gulheid en goedheid, in totale en vanzelfsprekende verbondenheid met de Vader. Dat is wat hem voor ons zo fascinerend maakt. Kunnen wij vanuit eenzelfde vrijheid en gulheid leven? Kunnen we ook op dat levensspoor komen? We willen meer zijn dan alleen schaap van de kudde. We willen ons spiegelen aan de goede herder.
Dat is precies wat Petrus doet in de lezing uit Handelingen die we vandaag hoorden. Hij was zo geraakt door de onverwoestbare kracht van zijn leermeester, dat hij, net als Jezus, een zieke die hij op straat tegenkwam niet voorbijliep, maar hielp. Ook Petrus moest zich over deze daad van mededogen tegenover de autoriteiten verdedigen. In onze omgekeerde wereld wordt goedheid soms afgewezen uit naam van Joost mag weten wat voor principes.
Het is paastijd, we vieren de verrijzenis van onze Heer. Hij bleek sterker is dan de dood. Hij leeft verder in ons: in Petrus en de andere leerlingen, in de vader en moeder met hun huis vol onderduikers en vluchtelingen, in hun zoon die hun voorbeeld wil volgen, in ieder van ons die zich laat raken door de nood van een ander en besluit daar ruimte voor te maken. Amen.
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post