- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 386.78 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
31 januari 2016
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 1,4-5.17-19; Ps. 71; 1 Kor. 12,31(13,4)–13,13; Luc. 4,21-30 (C-jaar)
Inleiding
Niets is zo comfortabel als te kunnen praten met gelijkgezinden. Een andere zaak is het wanneer men zich moet richten tot andersdenkenden of regelrechte tegenstanders. Wanneer men daarenboven nog andermans woord moet spreken – Gods woord – dan kan het echt gevaarlijk worden. Dit is nochtans het lot dat Jeremia en Jezus is beschoren. Jeremia wordt door God opgeroepen tot ‘profeet voor de volken’; Jezus ervaart reeds bij de aanvang van zijn optreden hoe moeilijk het is ‘sant in eigen land’ te zijn.
Jeremia 1 – profeet voor de volken
De eerste woorden van de oudtestamentische lezing – ‘Het woord van JHWH kwam tot mij’ (v. 4) – beklemtonen dat Jeremia niet zomaar in eigen naam optreedt: hij spreekt Gods taal. Ook in de voorgaande verzen worden Jeremia’s woorden als ‘Gods woord’ geduid (vv. 2-3). En ook de rest van het eerste hoofdstuk legt enorme nadruk op het feit dat Jeremia’s woorden feitelijk Gods woorden zijn. Drie keer leest men er de uitdrukking ‘godsspraak van JHWH’ (vv. 8.15.19), een formule die nog talloze keren in de rest van het boek Jeremia voorkomt. Het mag dan ook niet verwonderen dat Jeremia van in het begin expliciet ‘profeet’ wordt genoemd.
Anders dan het gangbare taalgebruik laat uitschijnen, is een profeet niet zomaar een waarzegger of toekomstvoorspeller. Een profeet is ertoe geroepen in Gods naam een kritische visionair te zijn. Als criticus moet een profeet onthullen hoe en waarom Israël zich van zijn opdracht en eigenheid heeft afgekeerd. Een profeet moet het heden dan ook confronteren met de hoge idealen van het verleden. Als visionair verkondigt een profeet een toekomstige, de actuele re¬aliteit overtreffende werkelijkheid. Hij bestrijdt de dwaalleer dat alles goed is zoals het is, en zo ook blijven moet. Hij is een spreekbuis van Gods droom met de geschiedenis, waar¬door hij de momentane macht van de machtigen én de onmacht van de onmachtigen relati¬veert. Een profeet is Gods provocatie op alle vlak van het maatschappelijke en religieuze leven.
Geroepen zijn tot profeet was (en is) dan ook niet zonder risico, zeker niet wanneer het woord van God dat Jeremia aan zijn tijdgenoten moet overbrengen ’als vuur (is), als een hamer die een rots in tweeën splijt’ (Jer. 23,29). Jeremia zal dit in de loop van zijn leven meermaals aan den lijve ondervinden. Het hoeft bijgevolg niet te verwonderen dat Jeremia niet erg opgetogen is met zijn ‘roeping’. Immers, anders dan de lezing van het lectionarium het laat uitschijnen, staat Jeremia er niet op te springen om deze goddelijke taak op zich te nemen. Net zoals Mozes zoekt Jeremia een uitvlucht: ‘Ach, Heer JHWH, ik kan niet spreken; ik ben veel te jong’ (Jer. 1,5; vergelijk met Ex. 4,10, waar Mozes zegt: ‘Heer, maar ik ben geen redenaar. Ik ben dat nooit geweest, en ik ben het nu nog niet... Ik spreek moeilijk en traag.’) God stelt Jeremia evenwel gerust: ‘Zeg niet: “Ik ben veel te jong!” Ga naar iedereen tot wie ik u zend en alles wat ik u opdraag, moet u hun zeggen. Wees niet bang voor hen want ik ben bij u om u te redden”’ (vv. 7-8).
In vers 5 wordt Jeremia’s profeetzijn verder gekwalificeerd. Hij moet ‘profeet voor de volken’ zijn. Jeremia’s optreden wordt immers gesitueerd in een tijdspanne die gekenmerkt wordt door grote ver¬schuivingen op het politieke wereldtoneel. De machtskaarten van Assyrië, Babylonië, Egypte, Juda en vele kleine staten in het oude Nabije Oosten zouden tijdens de periode waarin Jeremia’s optreden wordt gesitueerd, grondig door elkaar worden geschud. God stelt Jere¬mia aan ‘over volken en over koninkrijken, om ze uit te rukken en af te breken, om ze te vernielen en te verwoesten, om ze op te bouwen en te planten’ (Jer. 1,10). In het kader van de reflectie over JHWH’S wereldwijde soevereiniteit spelen de ‘volkeren’ dan ook een belangrijke rol in het boek Jeremia. Dit blijkt reeds uit het vervolg van het roepingsvisioen: een vij¬andig volk uit het noorden wordt als Gods werktuig gebruikt om het volk Juda te kastijden omwille van zijn afvalligheid: ‘Dan vel Ik mijn vonnis over hen vanwege hun misdaden: want ze hebben Mij verlaten, offers gebracht aan andere goden, en zich gebogen voor hun eigen maaksel’ (Jer. 1,16). Alle rangen en standen van bevolking – koningen, edelen, priesters en burgers – zullen zich dan ook tegen Jeremia keren. Maar Jeremia moet niet wanhopen. Ook al zullen ze hem proberen ten val te brengen, God staat aan zijn zijde (v. 19).
1 Korintiërs 12,21–13,13
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 51-53
Lucas 4 – in het spoor van Elia en Elisa
Net zoals Jeremia staat ook Jezus geen gemakkelijke taak te wachten. Het Lucasevangelie maakt dit van bij de aanvang duidelijk in een programmatische passage over Jezus’ optreden in de synagoge van Nazaret. Aan de hand van citaten uit het Oude Testament en verwijzingen ernaar wil de evangelist belangrijke facetten uit het verdere verloop van Jezus centraal stellen. Door in vers 18 Jezus te laten citeren uit Jesaja 58,6 en 61,1-3 laat hij Jezus zonder omwegen en daadwerkelijk partij kiezen vóór de armen en tegen de rijken, wier religieuze vroomheid lijnrecht indruist tegen hun sociale gedrag.
Aanvankelijk zijn de toehoorders enthousiast, en verbazen ze ‘zich over de woorden van genade die uit zijn mond vloeiden’ (v. 22). Jezus neemt hen vervolgens de woorden uit de mond: ‘U zult Mij ongetwijfeld het spreekwoord voorhouden: ‘Dokter, genees jezelf! Doe ook hier in je vaderstad wat, naar wij hoorden, met Kafarnaüm is gebeurd’ (v. 23). Vanuit tekstueel oogpunt is dit vers problematisch. Immers, de lezer van het Lucasevangelie heeft tot nog toe nog niets vernomen over Jezus’ optreden in Kafarnaüm. Pas Lucas 4,31-41 verhaalt over Jezus’ genezing van allerlei zieken in deze stad. Op zich is deze ongerijmdheid niet belangrijk voor het begrijpen van de tekst. Wel belangrijk zijn de woorden die Jezus daarna uitspreekt: ‘Ik verzeker u, geen profeet is zijn vaderstad welgevallig.’ In de volgende verzen illustreert Jezus wat hij precies met deze uitspraak bedoelt aan de hand van een verwijzing naar twee oudtestamentische verhalen. In de verzen 25-26 refereert hij aan het verhaal van de naamloze weduwe van Sarefat; in vers 27 aan de melaatse Naäman. Niet toevallig kiest Jezus voor twee verhalen waarin niet-Israëlieten een hoofdrol spelen. Hij wil immers Israel prikkelen door een tegenstelling te creëren tussen Israël en de ‘volken’, de heidenen. Hoewel er veel weduwen waren in Israël, toch was het de weduwe van Sarefat die werd gered; en hoewel er veel melaatsen waren in Israël, toch was het Naäman de Syriër die werd genezen.
Sarefat was een plaats die deel uitmaakte van het grondgebied van de koning van Sidon, een streek waar men hoofdzakelijk de god Baäl vereerde. Blijkens het verhaal in 1 Koningen 17,7-16 is het precies daar dat de profeet Elia redding brengt. Toen Elia bij haar aankwam, stond de weduwe op het punt een laatste maaltijd te bereiden voor haar en haar zoon, alvorens ze door de hongersnood die het land teisterde zouden sterven. Niettemin vraagt Elia haar om water en brood, waarbij hij haar verzekert dat ze geen honger zal hebben zolang de droogte nog duurt. JHWH zal er immers voor zorgen dat de pot met meel en de kruik met olie niet leeg zullen geraken. De weduwe gehoorzaamt aan Elia, waarop het woord van JHWH in vervulling gaat: de vrouw en haar familie hebben iedere dag te eten. Tegenover de bedreiging van de dood door hongersnood staat het leven door gehoorzaamheid aan JHWH. En wanneer in de daaropvolgende episode de zoon van de weduwe sterft, wordt ook deze situatie waarin de dood lijkt te triomferen, door toedoen van Elia/JHWH getransformeerd tot een waarin het hernieuwde leven de bovenhand krijgt. De niet-Israëlitische weduwe besluit dan ook: ‘Nu weet ik zeker dat u een man van God bent en dat JHWH werkelijk door uw mond spreekt’ (1 Kon. 17,24).
Ook in het verhaal van Naäman in 2 Koningen 5,1-19 staan het geloof en vertrouwen van een niet-Israëliet centraal. Naäman, legeroverste van de koning van Damascus in Syrië, leed aan een huidziekte. Wanneer de profeet Elisa hem de opdracht geeft zich zevenmaal onder te dompelen in de Jordaan, reageert hij eerst afwijzend. Uiteindelijk schenkt hij toch geloof aan Elisa, en wordt hij genezen. En net zoals in het verhaal over de weduwe van Sarefat laat de auteur het Naäman uitzeggen: ‘Nu weet ik dat er alleen in Israël een God is en nergens anders op aarde’ (2 Kon. 5,15).
U, o Heer, bent mijn hoop (Ps. 71,5)
Zoals Jeremia zal ook Jezus het hard te verduren krijgen van zijn eigen volk. Uit de reactie van de toehoorders blijkt in ieder geval dat Jezus een gevoelige snaar heeft geraakt: ziedend van woede sleuren ze Jezus de stad uit om hem te doden (vv. 28-29). Lucas anticipeert hier duidelijk op de wijze waarop Jezus ter kruisiging zal worden weggeleid (Luc. 23,26). Jezus gaat evenwel tussen hen door en vangt zijn eigen weg aan, een weg die hem uiteindelijk naar de dood zal leiden. Wie dergelijke weg moet gaan, kan slechts bidden: ‘Blijf niet weg bij mij, o God, mijn God, kom snel en help mij!’ (Ps. 71,12).
Preekvoorbeeld
Vorige week hoorden we hoe Jezus in de synagoge van Nazaret voorlas uit de boekrol van Jesaja en daarna een preek afstak voor een gehoor van voormalige stadgenoten. Vandaag vertelt Lucas ons hoe er door hen gereageerd is op de preek van Jezus. Hun aanvankelijke instemming slaat om in woede als Jezus hen voorhoudt dat geen profeet aanvaard wordt in zijn eigen stad. Hij geeft daarvan een paar sprekende voorbeelden. Woest zijn ze, de bewoners van Nazaret! ‘Ze sprongen overeind, joegen hem de stad uit en dreven hem voort tot de steile rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem daar in de afgrond te storten. Maar hij ging midden tussen hen door en vertrok’ (Luc. 4,29v).
Wat een haat! Waar komt die vandaan, vraag je je af. Had Jezus op de tenen van een VIP gestaan? Had hij de belangen van Nazaret geschaad? Ik denk het niet. Zijn enige fout was waarschijnlijk dat hij met gezag had gesproken, als een Meester naar wie je wel móét luisteren. Bovendien had Jezus gezegd: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan’ (v. 21). Jezus mat zichzelf daarmee de status van Verlosser aan. Degene die gevangenen kon bevrijden, zieken zou genezen en de armen uit hun trieste bestaan zou verheffen. Dát namen ze niet, daar in Nazaret. Was hij niet de zoon van Jozef? En kenden ze zijn familie niet? Hoe haal je het in je hoofd om je dan een eretitel als Verlosser aan te meten? De door God gezondene kan nooit iemand van ons zijn, een stadgenoot, één die we kennen en die heus niks meer is dan wij! En daarin, laten we maar eerlijk zijn, verschillen de inwoners van Nazaret toch niet zo heel veel van ons hier in Nederland. Hier moet je je hoofd toch óók niet boven het maaiveld uitsteken! Wij willen toch ook wel graag eerst iets bijzonders zien voordat we iemand gehoorzamen!
Jezus accepteert die op het eerste gezicht redelijke manier van denken niet. Redelijk lijkt het immers, maar waar rede, verstand, de overhand krijgt is er geen ruimte meer voor profetische woorden. Het is niet voor niets dat Jezus het verhaal van de profeet Elia en de weduwe van Sarepta aanhaalt. Er heerste hongersnood in het land. Na haar aanvankelijke angst onthaalt de weduwe de profeet gastvrij en geeft hem alles wat ze nog in huis heeft. Niet verstandig, zou je zeggen. Ook herinnert Jezus aan de profeet Elisa die alleen een vreemdeling van zijn melaatsheid kan genezen, Naäman, de Syriër. Geen gelovig man en bovendien ook nog een vreemdeling. Maar ze geloofden in de profeet die op hun pad kwam en ze werden geholpen! Precies het tegenovergestelde van wat daar in Nazaret gebeurde.
Dáár vindt Jezus geen vrouwen in nood zoals de weduwe en ook geen mannen die graag genezen wilden worden, zoals die ongelovige Syriër. Ze ontvingen hem netjes in Nazaret, nieuwsgierig geworden door wat Jezus elders aan wonderen had gedaan, maar luisteren hó maar! Ze zochten sensatie, terwijl Jezus om bekering vroeg. Ze verwachtten spektakel en opzienbarende gebeurtenissen, maar Jezus nodigt hen uit andere mensen te worden, in de gewone dagelijkse gang van zaken. En dat kunnen de Nazareners niet accepteren.
Hier is geen sprake van ongeloof op filosofische gronden, zoals je mensen van vandaag wel hoort beweren: ‘Toen ik twaalf was, geloofde ik het ineens niet meer, een God die de wereld bestuurde, terwijl er zoveel ellende is.’ Nee, het gaat om concreet ongeloof. Een concrete weigering om Jezus binnen te laten in de keuzes die je elke dag opnieuw moet maken. Weigeren om aan de stem van Jezus meer gezag toe te kennen dan aan onze eigen stem. Dat maakt het de Heer onmogelijk om ook maar het kleinste wonder te kunnen doen! Zo staat dat in het Marcusevangelie.
Ongeloof verlamt de liefde van God. Ongeloof ontkracht elk woord van God. Is dodelijk! De inwoners van Nazaret worden er zelfs gewelddadig van. Jezus moet dood! Net zoals dat later in zijn leven, slechts een paar jaar verder gebeurt. Jezus is een bedreiging voor de normaliteit. En dat gebeurt nog steeds wanneer we Jezus en zijn Evangelie verplaatsen naar een reservaat buiten ons leven. Mooi voor in de kerk, maar vér van onze dagelijkse praktijk.
‘Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten’ (Mat. 5,11). Het is de roeping van de profeet. Jeremia heeft dat in de eerste lezing aangehaald. Hoe hij een leven heeft gehad dat vol lijden en verdriet was. Hoe hij geïsoleerd werd, hoeveel weerstand er tegen hem was. Maar God troost hem: ‘Zij zullen u bestrijden, maar niets tegen u vermogen. Want ik ben bij u om u te redden.’ (Jer. 1,19)
Ook in onze tijd is er vaak weerstand tegen het Evangelie en tegen haar getuigen. Denk maar aan de angst die er bij veel Nederlanders is voor de grote toevloed aan vluchtelingen. ‘Gelukszoekers’ worden ze genoemd. ‘Ze bedreigen de veiligheid van onze vrouwen en meisjes’, wordt er gezegd. Als we daar als kerken een ander geluid over laten horen, zijn we op zijn minst naïef, of niet vaderlandslievend. We zouden beter zwijgen! is de boodschap.
Ongeloof is een soort samenzwering: dat het Evangelie zou niet meer van deze tijd zou zijn. En het is geen samenzwering van mensen die Jezus en zijn Evangelie niet kennen! Nee, juist van hen die hem kénnen, die zijn stadgenoten zijn. De samenzwering van hen die menen dat in onze postchristelijke maatschappij, het geloof heeft afgedaan. God geeft ons daartegen maar één wapen in handen: de liefde! Bidden we om die liefde, voor alle mensen van goede wil!
inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld Paul H.W. Verheijen