- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 379.61 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
1 februari 2009
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 18,15-20; Ps. 95; 1 Kor. 7,32-35; Mar. 1,21-28 (B-jaar)
Inleiding
Naar wie moet je luisteren?
In de wereld zijn er vele stemmen en stromingen die richting willen geven aan het leven van mensen, soms binnen een zelfde traditie. Aan welke stem of stroming vertrouw je je toe en waarom? Dat is een vraag voor mensen van alle tijden. De lezingen van vandaag kunnen ons enige oriëntatie geven bij onze keuzebepaling en het is verrijkend ze in hun samenhang te bekijken.
In de eerste lezing spreekt Mozes het volk toe op de drempel van het beloofde land. Het volk zal zich begeven in een gebied waar allerlei andere volken wonen met hun eigen gebruiken. Welke bedreigingen liggen er op de loer? Hoe zal het volk in de nieuwe situatie trouw blijven aan de weg met JHWH? Wat en wie zullen daarbij wegwijzers zijn?
In het evangelie horen we over het begin van Jezus’ optreden in de synagoge van Kafarnaüm. Dat optreden brengt veel teweeg, van verbazing tot afweer. Heeft JHWH in Jezus uit hun eigen broeders een profeet doen opstaan, zoals hij aan Mozes beloofd heeft? Kunnen zij zich aan zijn woorden en daden toevertrouwen?
Deuteronomium 18,15-20
In de eerste lezing is Mozes aan het woord. Trouwens, heel het boek Deuteronomium is één lange redevoering van Mozes op de drempel van het beloofde land. Het boek staat vol aanwijzingen hoe te leven in het land in trouw aan JHWH. Dat is niet eenvoudig, omdat er vele mogelijkheden voor ontsporingen zijn. In Deuteronomium 18 waarschuwt Mozes het volk voor allerlei vormen van waarzeggerij en bezweringen die de volken van Kanaän er op na houden. Hij betitelt die als gruweldaden, waar JHWH een afschuw van heeft. Hij benadrukt daarom: ‘U moet JHWH uw God onvoorwaardelijk trouw zijn’ (Deut. 18,13). Met deze woorden roept hij het volk op om zich volledig aan JHWH toe te wijden, integer te zijn, mensen uit één stuk, onverdeeld gericht op JHWH en zich daarvan niet te laten afbrengen. Wat dat betekent horen we in Psalm 18,22-24: wanneer je de weg van JHWH gaat, daar nooit van afwijkt, al zijn geboden voor ogen houdt en geen enkel voorschrift in de wind slaat. Wanneer je dat doet ben je in alle oprechtheid (integraal, geheel en al) van hem en behoed je jezelf voor alle kwaad.
Maar hoe houd je die weg van JHWH steeds voor ogen? Om die reden geeft JHWH profeten aan zijn volk: mensen uit hun eigen midden die hun Gods woord zullen voorhouden, zoals eens Mozes (v. 15). Zij zijn de bemiddelaars van Gods woord voor het volk, dat bij de Horeb/Sinaï zelf om die bemiddeling gevraagd heeft, zoals we het volk in Deuternonomium 5,27 tot Mozes horen zeggen: ‘Gaat u naar hem toe om te horen wat JHWH onze God tot u zegt; en als u dat dan aan ons meedeelt, zullen wij gehoorzamen en het volbrengen.’ Profeten als bemiddelaars van Gods woord.
Wanneer het volk het land is binnengetrokken dient het zich verre te houden van de lokale waarzeggers en bezweerders. Het zal zich moeten richten op de profeten uit eigen midden, die het de richting zullen wijzen. Naar hen zal men dienen te luisteren (v. 19). Maar hoe weet men of het spreken van een profeet is ingegeven door JHWH?
Criteria voor profetisch spreken
Het boek Deuteronomium probeert criteria aan te reiken om het spreken van profeten goed te onderscheiden en naar waarde te schatten. De verschillende criteria kennen echter hun beperkingen.
Zo wordt direct aansluitend aan de perikoop van deze zondag het volgende criterium gegeven: ‘Als een profeet beweert te spreken in de naam van JHWH, maar wat hij gezegd heeft gebeurt niet en komt niet uit, dan is dat woord geen woord van JHWH, maar van die onbeschaamde profeet’ (18,22). Volgens dit criterium heeft men dus zicht op de waarachtigheid van het spreken, wanneer gebeurt wat een profeet zegt. Dat lijkt een veilig criterium, maar het kent zijn beperkingen. Volgens dit criterium blijkt pas achteraf de waarachtigheid van het spreken van een profeet. Bovendien gaat het criterium niet in alle gevallen op: in tijden van religieus-maatschappelijk verval zijn er profeten die dreigen met onheil, als een uiterste poging om het volk te doen omkeren. Denk aan het dreigende spreken van de profeet Jona tot Ninevé. De inwoners van deze stad bekeren zich echter op het woord van Jona en de dreiging wordt afgewend. Het dreigende woord van Jona kwam niet uit, maar het was weldegelijk een woord van JHWH, door Jona zelfs met tegenzin overgebracht.
Een ander, fundamenteler onderscheidingscriterium is de trouw aan de Thora (de wet en de geboden), door God aan zijn volk gegeven. Wanneer profeten zich niet (langer) daarop oriënteren, is dat een teken van hun onwaarachtigheid. Zelfs wanneer profeten wonderlijke tekenen verrichten, moet men zich door hen niet laten verleiden ‘achter andere goden aan te gaan, goden van wie u de macht niet kent, en die gaan dienen’(13,3). Mozes waarschuwt het volk voor allerlei bedreigingen van afgoderij. Niet alleen omdat zij daarmee JHWH tekort doen, maar omdat zij zich daarmee op een heilloze weg begeven. Want zoals de volken hun goden vereren ‘mag u JHWH uw God niet vereren. Want alle mogelijke gruwelen die JHWH verafschuwt, hebben zij voor hun goden bedreven; zelfs hun zonen en dochters hebben zij voor hun goden verbrand’ (12,31).
In Mozes komen leraar en profeet (nog) samen. Nadien zal dat niet meer in die mate gebeuren: ‘Er is in Israël nooit meer een profeet opgetreden als Mozes, die JHWH van aangezicht tot aangezicht gekend heeft en die, door JHWH gezonden, in Egypte bij de farao, bij zijn hovelingen en bij heel zijn land al die tekenen en wonderen deed en met grote macht voor de ogen van Israël indrukwekkende daden verrichtte’ (34,10-11). Bij de opvolger van Mozes, Jozua, zien we dan ook dat deze de rol van leraar op zich neemt en de wet doorgeeft aan het volk: ‘Onderhoud nauwkeurig heel de Wet… Wijk daar niet vanaf, naar rechts noch naar links; dan zal het u goed gaan, waar ge ook gaat’ (Joz. 1,6-7). Daarnaast zullen er later profeten optreden die het volk, en met name de leiders van het volk, aanspreken op hun daden.
Marcus 1,21-28
De evangeliën geven een getuigenis over Jezus, zijn rol en betekenis. Het is goed om ons te realiseren dat die rol en betekenis pas geleidelijk aan helder zijn geworden. Daarbij hebben de Schrift en de daarin overgeleverde onderscheidingscriteria een wezenlijke rol gespeeld. Zo herkent men in hem de vervulling van de belofte uit Deuteronomium 18,15: ‘Uit uw eigen broeders zal JHWH uw God een profeet laten opstaan zoals ik, naar wie u moet luisteren.’ In het evangelie klinkt daarvan de echo bij de verheerlijking op de berg: ‘Dit is mijn geliefde Zoon; luister naar hem’ (Mar. 9,7).
In Jezus komen wet en profeten samen, zoals eens bij Mozes, iemand die in woord en daad Gods heil uitdraagt. Vandaag horen we in het evangelie hoe Jezus eerst de Schrift opent en als leraar optreedt in de synagoge. De wijze waarop hij dat doet roept reeds verbazing op: Hij doet dat ‘als iemand die gezag bezit: integer, oprecht.’
Maar onder de aanwezigen is iemand bij wie meer dan verbazing wordt opgeroepen. Het is iemand, die in de macht is van een onreine geest. Bij hem wordt verzet opgeroepen omdat Jezus’ woorden voor hem bedreigend zijn: ‘Gij zijt gekomen om ons in het verderf te storten’(v. 24). De onreine geest heeft deze mens in zijn macht en spreekt over ‘ons’, maar Jezus bevrijdt deze mens van de macht die hem bezet houdt en blind maakt voor heilloze daden met betrekking tot zichzelf en met betrekking tot anderen.
Door de uitdrijving van de onreine geest is de verbazing van de aanwezigen alleen nog maar versterkt. Die verbazing is zelfs gevuld met verwarring en schrik: ‘Ze vroegen onder elkaar: Wat betekent dat toch?’ (vs. 27).
Ze herkennen in Jezus iemand die leert met gezag (v. 22) en daardoor spreken zij zelfs over een ‘nieuwe leer’ (v. 27). Wat is dat nieuwe? Graag verwijs ik daarvoor naar wat paus Benedictus XVI schrijft in zijn eerste encycliek Deus caritas est: ‘Het werkelijk nieuwe van het Nieuwe Testament zijn niet de nieuwe ideeën, maar de figuur van Christus zelf, die de oudtestamentische gedachten vlees en bloed, een ongehoord realisme geeft. In het Oude Testament bestaat het nieuwe van de bijbel trouwens evenmin enkel uit gedachten, doch uit het onverwachte en in zeker opzicht ongehoorde handelen van God. Dit handelen van God neemt een dramatische vorm aan, nu God in Jezus Christus zelf het ‘verloren schaap’, de lijdende en verloren mensheid, achterna gaat’ (nr. 12).
Jezus staat volledig in de lijn van de Thora, als richtingwijzer voor een leven in trouw aan JHWH. Het ‘nieuwe’ wat de toehoorders in de synagoge in Jezus’ optreden ervaren is naast zijn oprechte spreken ook de directe uitwerking van zijn woorden in de bezeten man. Het getuigt van wijsheid naar hem te luisteren.
Preekvoorbeeld
Van Rode Zee naar Jordaan
Ze zijn het einde van de reis genaderd. Weggetrokken als een samengeraapt zooitje Hebreeën uit het slavenland Egypte hebben ze sinds het water van de Rode Zee veertig jaar door de woestijn gezworven. Nu naderen ze het water van de Jordaan, die grensovergang tussen woestijn en beloofd land.
Veertig jaar woestijn hebben ze achter de rug, om te leren volk van God te zijn. Je doet er blijkbaar een leven lang over om bij voor- en tegenspoed te leren vertrouwen op de Naam van de Eeuwige. Het is een levensopgave je te laten leiden door zijn beloftevol woord, de genadige werking van de tien geboden en de zin van 613 regels van Mozes’ wet. Voor het volk was het een tocht van vallen en opstaan, in een betrekkelijk geïsoleerd gebied. Een eenzaam gebied van erop of eronder. Nu staan ze dan voor het water van de Jordaan. Het beloofde land is binnen handbereik. Maar ook: na de overtocht zal hun geïsoleerdheid ophouden. Komen ze terecht te midden van andere volken met andere mores en gewoonten, met andere beelden van God, dus ook een ander beeld van mensen.
Loslaten
Het heeft wel iets weg van ouders die hun kinderen opvoeden in de betrekkelijke beslotenheid van hun gezin, de school en de buurt, familie en overzienbare vrienden. Je geeft ze van alles mee, zinnig levensgereedschap dat beproefd en geoefend is onder toeziende ogen van leraren en opvoeders. En dan komt die dag. Ze steken de grenzen van hun buurt, hun dorp over om naar het voortgezet onderwijs te gaan. Ze pakken hun spullen bij elkaar om in de grote stad op kamers te gaan en te studeren aan de universiteit. Of ze verbinden hun leven met een ander, worden zelf de basis van een gezin, ze trouwen.
Loslaten is het, uit handen geven, toevertrouwen aan het ongewisse en vertrouwen op de kracht van je kinderen, op wat je ze hebt meegegeven en voorgehouden. Je weet dat je de grip verliest omdat iedere mens nu eenmaal op een gegeven moment zelf grip moet houden op zijn eigen leven. Met angst en beven laat je ze gaan, op hoop van zegen en met veel goede raad alsnog.
Rechtop blijven temidden van de andere volken
Zo lijkt ook een beetje de situatie in de eerste lezing. Mozes en het volk staan aan het eindpunt van de reis. Mozes weet dat hier de wegen zich zullen scheiden. Het volk zal het beloofde land intrekken, hij niet, hij zal het nimmer betreden. En hij weet: eenmaal in het beloofde land, dan ben je er nog niet.
Daar aan de overkant zal beproefd worden wat alle instructie, heel dat leerproces van Israël in de woestijn waard zal zijn. Te midden van de andere volken zullen ze zich moeten bewijzen: dat ze Gods volk zijn – kinderen van de Liefdevolle en Barmhartige, schepsels van een God die zijn voorkeur heeft voor de kwetsbaren en zwakken, de weduwe en de wees. Ze betreden het culturele landschap van de heidense afgoden van potentie en macht, het recht van de sterkste en van vruchtbaarheid en vitaliteit als hoogste goed. Was de woestijn karig en weerbarstig, aan de overkant wacht hun een dwars land, een weerbarstige cultuur haaks op de Mozaïsche traditie. En hoe houd je je daar staande, recht tegenover elkaar en rechtop tegenover God?
Aangekomen in het beloofde land, ben je er nog niet
Mozes voorziet de moeilijkheden en heeft hier het laatste woord. Als een goede vader zet hij alles voor zijn kinderen nog eens op een rijtje: als je straks in het beloofde land bent, dan moet je niet zus of zo doen. Heel het boek Deuteronomium klinkt als Mozes’ testament, als een laatste raadgeving. Als je straks in het beloofde land bent dan ben je er nog niet. Je zult het dan zonder mij moeten doen, je komt terecht tussen zoveel verleidingen, daar zal blijken wat jullie ware aard geworden is. Maar hij doet ook een belofte. Zieners, profeten van de Heer zullen opstaan uit jullie midden. In de woelingen van de tijd zullen zij woorden van richting spreken.
Het ene woord tussen de vele geluiden
Richtinggevers kennen we ook wel in onze tijd. Voorspellers die zeker weten dat de economie instort of erger. Beterweters die beweren dat het wel meevalt. Somberaars die piekeren over rampen en het eind van de wereld. Moraalridders die constateren dat het fatsoen afglijdt tot barre bruutheid. Jan aan de borreltafel die zegt dat het helemaal misloopt, dat Den Haag een zooitje is en dat het nooit wat wordt, en Truus de optimist die ziet hoeveel mensen mantelzorg verrichten en hun naasten nabij zijn. Wat moet je geloven, wat is waar? Zoveel stemmen om je heen van radio en tv, krant en opinieblad. Wat is waarheid? Wat is het waard om ter harte genomen te worden? Hoe onderscheid je ware van valse profeten?
Onderscheid
Mozes geeft wat richtlijnen. Profetenwoorden zijn wáár als ze werkelijkheid worden. Maar dat is vaak achteraf gepraat. En soms neemt men profetenwoorden ter harte en keert het tij, wordt het beloofde onheil alsnog voorkomen. Een ander waarmerk van profeten is dat hun woorden de trouw aan de wet weerspiegelen, de tien geboden, de 613 regels van Mozes. Wie daarvan afwijkt is op de verkeerde weg. Maar ook hier is speelruimte gewenst, want wat betekenen regels van honderden jaren geleden voor de tijd van verderop, de tijd van nu? De waarde van elke traditie moet steeds weer gevalideerd worden, opnieuw op waarde en waarheid ingeschat.
Bevrijding als norm
Dat was ook de ervaring van de mensen in de synagoge van Kafarnaüm. Gaat het in de eerste lezing om het laatste optreden van Mozes, de evangelielezing betreft het eerste optreden van Jezus. In hem komen Wet en Profeten samen als een levend getuigenis, in spreken, doen en laten is hij het vleesgeworden woord. En dat overtuigt! Het grijpt de mensen aan, laat niet meer los. Zijn manier van optreden wekt verbazing. Jezus spreekt als iemand die gezag bezit, integer en oprecht. En als altijd wordt die oprechtheid met angst en beven herkend door de onoprechtheid. Marcus verbeeldt dat met die onreine geest, die in een laatste stuiptrekking verzet pleegt tegen de waarheid die Jezus is. De oprechtheid van deze mens is al het kwade de baas. Met een luide schreeuw trekt de onreine geest weg uit de man. Een daad van bevrijding als teken, als een eerste wonder, daar in die synagoge van Kafarnaüm. We krijgen daarmee misschien wel het wezenlijkste ijkpunt van ieder Godswoord in handen. Bevrijdt het mensen van onmenselijkheid of niet? Daarin schuilt de waarheid van God.
Amen.
Theo van Adrichem ofm, inleiding
Peter van Beurden, preekvoorbeeld