- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 215.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
29 januari 2017
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Sef. 2,3; 3,12-13; Ps. 146; 1 Kor. 1,26-31; Mat. 5,1-12a (A-jaar)
Inleiding
Zoek de Barmhartige,
allen in het land die nederig zijn
en naar zijn wetten leven,
zoek rechtvaardigheid, zoek nederigheid:
misschien blijven jullie dan gespaard,
op de dag van de toorn van de Rechtvaardige.
(Sef. 2,3)
Profetenlezing: Sefanja 2,3; 3,11-13
Sefanja, de zoon van Kusi, treedt omstreeks 630 voor de gewone jaartelling in Jeruzalem als profeet op. De hervormingsgezinde Josia is dan koning van Juda (1,1; 2 Kon. 22,1–23,30): ‘De herinnering aan Josia is als een geurig reukoffer, door een reukwerker bereid. Spreken over hem is zo zoet als honing, als muziek bij het samen drinken van wijn. Hij ging het volk voor op de weg van inkeer en maakte een einde aan de goddeloze gruwelen. Hij richtte zich op de Heer en versterkte de vroomheid in een tijd van goddeloosheid’ (Sir. 49,1-3).
Sefanja kondigt het aanbreken van de dag van JHWH aan (1,7; Am. 5,18vv), omdat de mensen in Juda zich van JHWH hebben afgekeerd en heulen met de Baäl (de vruchtbaarheidsgod). Op de dag van JHWH zal de Rechtvaardige de zondaars van Juda en de volken streng straffen (1,14-18). De profeet Sefanja (=JHWHheeft geborgen/bewaard) verkondigt echter niet alleen de ondergang, maar roept ook op tot ommekeer: Voor hen die in alle ootmoed de Barmhartige en de gerechtigheid zoeken, is er misschien een schuilplaats op de dag van Gods toorn (2,1-3). De Barmhartige God toont zich toornig tegenover onrechtbedrijvers uit compassie en solidariteit met de onderdrukten. Het is een vorm van barmhartigheid.
Sefanja 3,9-20 gaat over de dag van loutering en redding voor Israël en de volken. Sefanja spreekt zowel over het oordeel over Jeruzalem als over de belofte van een nieuw begin (3,1-13). Jeruzalem is rebels en luistert niet meer naar JHWH. Haar leiders, rechters, profeten en priesters zijn geen voorgangers meer op de weg van de Thora (Ps. 146), terwijl JHWH toch als een Rechtvaardige in hun midden is. Daarom verwijdert JHWH alle schoften uit Jeruzalem, zodat er in de stad alleen nog maar ootmoedige mensen overblijven die hun toevlucht zoeken bij de Naam van de Barmhartige: ‘Wie er van Israël overblijven, zullen niet langer onrecht doen, zij zullen geen leugens spreken, uit hun mond zal geen bedrieglijke taal meer klinken. Zij zullen weiden en rustig liggen, en niemand die ze stoort’ (3,13).
Sefanja roept de dienaars van het land op om JHWH te zoeken. Deze dienaars zijn de sociaal armen, de onderdrukten, de behoeftigen (Am. 2,7; 8,4; Jes. 11,4). Deze mensen aan de onderkant van de samenleving stellen heel hun hoop op de Getrouwe. Daarom kunnen zij ook de ootmoedigen (anawiem) van JHWH genoemd worden (Ps. 76,10; 147,6; Spr. 15,33; 22,4; Mat. 5,3-5). Net als de profeet Amos kijkt Sefanja met de blik van onderen:
Het blijft zeer waardevol de grote gebeurtenissen in de geschiedenis ook eens van de andere kant te bekijken, namelijk vanuit het oogpunt van hen die uitgerangeerd zijn, slecht behandeld, onderdrukt, beledigd en machteloos. Kortom, vanuit het oogpunt van hen die lijden. Dat ons hart in onze tijd nog niet verteerd is door bitterheid, maar dat we het grote en het kleine, het geluk en ongeluk, het sterke en het zwakke met andere ogen kunnen bekijken, zodat we pas echt oog zullen krijgen voor het menselijke, voor recht en barmhartigheid. Dat zelfs het persoonlijk lijden een bruikbare sleutel, zelfs een vruchtbaar principe zal worden om op een goede manier in het leven, in de wereld te staan en gelukkig te worden. Het komt feitelijk alleen maar hierop neer, dat deze perspectieven van onderaf niet een program zullen worden voor hen die eeuwig ontevreden zijn, maar dat wij vanuit een hogere tevredenheid, die ons eigenlijk uit de hemel wordt toegeworpen, het leven in al haar dimensies toejuichen.
(Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, 29-30 (december 1942)
Deze ootmoedigen leven volgens de Thora. Het zoeken van JHWH komt ook aan het licht door gerechtigheid te doen (solidair te zijn met anderen) en in ootmoed te wandelen met God (Mich. 6,8). Door zo met God te leven zullen zij zich geborgen mogen weten op de dag waarop de Rechtvaardige de zondaars straft (2,3).
Op die dag (3,11-13) is het afgelopen met misdaad, afval en ontrouw. Voor grootsprekers en patsers is er in hun midden geen plaats meer. Binnen de muren van Jeruzalem komen onrecht, onwaar(achtig)heid en bedrog niet meer voor.
Er is alleen nog plaats voor de rest van Israël die zijn toevlucht zoekt bij de Naam van JHWH en in ootmoed met Hem wandelt (Ps. 15). Zij zullen in rust en vrede kunnen leven. Volgens de Talmoed (b.Sanhedrin 98c) geeft Sefanja hier een schets van de messiaanse tijd!
Lezing uit de Brieven: 1 Korintiërs 1,26-31
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Evangelielezing: Matteüs 5,1-12
Tegen de achtergrond van de profetenlezing klinkt de ouverture van de Bergrede (5,1–8,1). Jezus trekt rond door Galilea en verkondigt als (wijsheids)leraar metterdaad de blijde boodschap van Gods heerschappij. Een grote mensenmassa volgt hem (4,23vv). Wanneer Jezus deze menigte ziet gaat hij, zoals Mozes, de berg op (Ex. 19,3), zet zich als leraar neer en houdt voor zijn leerlingen met het oog op de massa een leerhuis. Hij maakt hen wegwijs in de Thora en Profeten (5,17v) en leert met zo’n grote volmacht dat heel het volk ervan onder de indruk is (7,28v).
Voordat Mozes op de berg Sinaï de Tien Woorden ontvangt maakt JHWH zich bekend als de Bevrijder: ‘Ik ben de Bevrijder, jouw God, die jou heeft doen uittrekken uit het land Egypte, uit het huis van de dienstbaarheid’ (Ex. 20,2). Dan pas klinken de woorden-ten-leven die ervoor zorgen dat de Bevrijder en zijn volk liefdesbondgenoten (kunnen) blijven. Dit ‘visitekaartje’ is een soort refrein bij elk van de Tien Woorden.
Voordat Jezus in het leerhuis op de berg de Thora op een radicale en bevrijdende wijze uitlegt, laat hij eerst zien wie JHWH is, wiens heerschappij hij verkondigt (4,17):
‘Gelukzalig de treurenden, want zij zullen getroost worden [door JHWH]. Gelukzalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden [door JHWH]. Gelukzalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartig worden opgenomen [door JHWH]. Gelukzalig die vrede maken, want zij zullen kinderen van God genoemd worden [door JHWH]’ (5,4.6.7.9). JHWH is de Trooster, de Verzadiger, de Barmhartige, de Vader. Jezus spreekt over God, maar uit eerbied noemt hij de naam van God niet. Daarom staan de formuleringen in de passieve vorm (passivum divinum). Na dit ‘visitekaartje’ van God, interpreteert Jezus Gods Thora en geeft hij aanwijzingen voor het gaan van Gods weg.
Negen maal klinkt het makarioi/aschrej: gelukzalig, zalig, er goed aan toe, goed onderweg zijn (Ps. 1), gaaf, in vrede, gezegend, zijn zoals je door God bedoeld bent. Vergelijk: ‘Goed er aan toe is de mens die niet treedt in het overleg van de schoften, op de weg van de deug-nieten geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters; maar (levens)lust vindt in de Thora van JHWH, herkauwend zijn Thora overweegt, bij dag en nacht’ (Ps. 1,1v; vgl. Sir. 6,37).
De gelukzalige heeft deel aan de ‘heerschappij der hemelen’ (= God) die Jezus verkondigt en waarvan hij de maatstaven in het leerhuis ontvouwt (5,3.10; 4,17.23; 7,29).
Met de mensenmassa voor ogen spreekt Jezus eerst over ‘de armen van geest’ die nederig van hart zijn’ (5,3; Sef. 2,3). De ‘menigte’ betekent niet alleen heel veel mensen, maar is een kwalitatief begrip. Het gaat om mensen die weinig of niets hebben en als speelbal van de machthebbers met brood en spelen gemanipuleerd worden. Het zijn de mensen die niets te makken hebben, aan wie geen eer te behalen is en voor wie de profeet Amos het opneemt:
‘Omdat zij de rechtvaardige voor geld verkopen, de bedelaar (ebjoon) voor een paar schoenen, omdat zij de geringen (dal) als het stof van de aarde vertrappen en het recht van de neergebogenen (ani/anaw) verkrachten’ (Am. 2,6v; 8,4.6; Jes. 29,19vv; 57,15; 61,1; 66,2). De (ver)arm(d)e (ptoochos) is de bedelaar, de geringe, de neergebogene. Hij heeft niet voldoende om te leven, de marginale mens wiens lot het is om niets te hebben. Hij is aangewezen op de barmhartige gerechtigheid van anderen en van God. Deze sociaal arme kan ook een ‘arme van geest’ worden/zijn, die nederig en deemoedig voor God staat (het accent ligt dan meer op armoede als geesteshouding; Sef. 2,3; 3,12v; Luc. 6,20).
In de heerschappij der hemelen staat de gerechtigheid centraal (5,6.10.20-48). Dit is geen deugd, maar een relationeel begrip. Het gaat om gerechtigheid doen, recht doen aan de ander en aan God. Het leven van de ander zo bevorderen dat hij/zij tot zijn/haar recht komt.
Het doen van gerechtigheid vindt zijn voltooiing in het vrede maken (5,9). Vrede is de vrucht van het doen van barmhartige gerechtigheid (Jes. 32,17; Ps. 85).
Sjaloom (eirènè) is een verhouding die goed is, een verbond(enheid) waarbij de rechten gegarandeerd zijn. Sjaloom geschiedt als er een situatie ontstaat waarin mensen – in het beeld van God geschapen – geen gebrek hebben. Het betekent dat je genoeg hebt, genoegen hebt, je wel bevindt, in welzijn bent. Bij Sjaloom gaat het om een samenwerking tussen God en mensen. JHWH geeft vrede, de mens bidt om vrede en doet vrede: ‘Het is niet aan de mens het vredeswerk te voltooien, maar de mens is ook niet vrij om zich eraan te onttrekken’ (Aboth II,21; vgl. Num. 6,24vv).
In de verzen 11-12 worden de leerlingen in het leerhuis op de berg direct aangesproken. Wanneer zij volgens deze maatstaven van de heerschappij der hemelen metterdaad leven en daarom vervolgd worden, dan zijn zij er toch goed aan toe en zal God hen gedenken.
Los(gemaakt) van de Bevrijder lopen De Tien Woorden ten leven het gevaar om te verworden tot ge/verboden. Los van Jezus Christus kunnen de zaligsprekingen verworden tot onzalige regeltjes.
Antwoordpsalm 146 verbindt de Thora- en evangelielezing met elkaar. Omdat JHWH trouw is komt hij op voor de onderdrukten, richt hen op en zorgt ervoor dat zij weer gelukzalig in vrede zijn.
Met deze zaligsprekingen/zegeningen legt Jezus getuigenis af van God en zijn heerschappij, bemoedigt hij degenen die er slecht aan toe zijn en doet hij een indringend appel op al zijn volgelingen – heel de gemeente – om met elkaar vol vreugde te leven volgens Gods maatstaven en zó recht te doen aan de armen.
Literatuur
D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 2001
Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair, Zoetermeer/Kapellen 2003, 295-309.499-512
H. Janssen OFM, ‘De Bevrijder binnen de muren’, in: A. Bakker (red.), In vredesnaam! KRO Hilversum 1982, 231-236
H. Janssen OFM, ‘Inleiding Exodus 20,1-17’, in: TvV 87,2 (maart/april 2015)
M. van Loopik, Balk en splinter. Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011
F. Maas e.a. (red.), De Bijbel spiritueel, Zoetermeer/Kapellen 2004, 495-502.527-534
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer 2007
Preekvoorbeeld
We hebben geluisterd naar het gedeelte uit het evangelie dat bekend staat als de ‘zaligsprekingen’. Ze vormen het begin van de Bergrede, de toespraak, die Jezus aan het begin van zijn openbare leven houdt en waarin hij zijn programma bekend maakt. Het is Jezus’ troonrede, zijn State of the Union.
Zaligsprekingen, zalig. Wat betekent dat woord? ‘Zalig’ kan doen denken aan iets hemels, iets bovenaards, en tegelijk ook aan zeer aardse dingen. Bij ‘zalig’ zie ik ook een slagroompunt voor me met een gezellige smulpaap erachter. Hij gaat met zijn vinger door de room, zijn gezicht wordt een grote lach: mmm... zalig!
Des te vreemder klinkt de rede van Jezus: zalig de armen van geest, zalig de treurenden. Wat is er nu zalig aan verdriet, aan armoede? Die woorden passen toch niet bij elkaar!
Als je het woord, dat er in de Bijbel staat, makarioi, probeert te vertalen, krijg je zoiets als ‘gaaf’ of ‘gezegend’; ‘precies zo zijn als door God bedoeld’. Maar dan nog houden de zaligsprekingen iets tegendraads. ‘Wat een geluk als je kan treuren’. ‘Wat een geluk is het als je hongert en dorst naar de gerechtigheid’. ‘Wat een geluk als ze je vervolgen omwille van de gerechtigheid’. Wat wij verfoeien, wat veel van ons kost, wat we koste wat kost willen vermijden, prijst Jezus zalig. Hij gaat tegen de normen van deze wereld in. Of is dat juist zijn bedoeling? Wil hij deze wereld omgekeerd?
Een tijd geleden zag ik op de televisie een gesprek met cabaretier Freek de Jonge – door sommigen nog steeds bewonderd, door anderen verguisd. Het interview ging over ‘de diepere dingen van het leven’, over geluk, zin en onzin, dood en leven. Op een gegeven moment zegt Freek: ‘Ik heb het voorrecht gehad én mijn vader én mijn zoontje te hebben begraven’. Even verder in het gesprek: ‘Een monnik in het klooster kan mij meer over geluk vertellen dan een keurig getrouwd heer, met een stel kinderen die overal aan mee kunnen doen en wiens vrouw keurig op tijd iedere avond het eten uit de magnetron haalt.’
Hoe kan iemand dat zeggen: ‘Ik heb het voorrecht gehad mijn vader en mijn zoontje te hebben begraven’? Er was heel veel uit te leggen aan de stil geslagen zaal. Juist op die momenten dat hem alles uit handen werd geslagen, had hij intens geleerd, intens ervaren wat hoofdzaak in het leven is en wat er allemaal minder toe doet; wat geluk geeft en wat je uiteindelijk kunt missen. Als je nooit in een dal komt of als je voortdurend bezig bent de dalen in je leven te vermijden, als je de leegte met allerlei luxe probeert te camoufleren, wat weet je dan van geluk, wat weet je van God?
Wie nooit is gevallen, weet die van opstaan?
Ik denk dat de domineeszoon dicht bij de betekenis van Jezus’ woorden komt. Jezus wenst ons met de Zaligsprekingen geen armoe toe, geen verdriet, geen verlies van dierbaren. Lijden en tranen zijn geen idealen, geen ervaringen die je moet opzoeken.
Wel belooft Jezus geluk en zegen aan hen, die nu in dalen van ellende verkeren. Zij staan dichter bij God dan zij en wij denken. Zij hebben meer te vertellen, dan mensen die naar de heersende normen succesvol zijn.
Wie niet zo geslaagd lijkt, heeft bij God goede kansen, ook hier in dit leven:
Is het geen voorrecht wanneer je arm van geest kunt zijn, wanneer je niet op alles een antwoord weet, wanneer je verlegen kunt zijn en kwetsbaar?
Ben je niet gezegend als je kunt huilen, als je je tranen en die van anderen een weg kunt geven, als je verdriet kan toelaten?
Ben je niet gelukkig als je zachtmoedig bent gebleven, als er maar geen laag eelt op ziel wil groeien? Zou je willen wennen aan het onrecht in onze wereld en de strijd voor een meer rechtvaardige wereld voor gezien willen houden?
Ben je niet gelukkig als je barmhartig kan zijn, als je het kwaad kan aankijken en geen gevangene wordt van haat en wrok? Ik hoorde de Belgische schrijver en journalist David van Reybrouck, die een onderzoek had gedaan naar het grote aantal suïcides op het Vlaamse platteland. Hij had bij nabestaanden veel verdriet en onbegrip ontmoet. Hij was ook mensen tegen gekomen die ‘het onverklaarbare onverklaarbaar konden laten en mild waren gebleven’. Wat een geluk als zo kunt zijn.
Wat een geluk als je zuiver van hart bent, als alle ruis, als alle mitsen en maren die er tussen mij en de wereld, tussen mij en de ander in staan, oplossen, als ik word zoals Huub Oosterhuis dicht en ons laat zingen:
Wek mijn zachtheid weer,
Geef mij terug de ogen van een kind,
Dat ik zie wat is.
En mij toevertrouw.
En het licht niet haat.
(GvL 650)
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer