- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 300.34 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
2 februari 2014
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Sef. 2,3; 3,12-13; Ps. 146; 1 Kor. 1,26-31; Mat. 5,1-12a (A-jaar)
Inleiding
Gelukkig wie zich arm weten
Deze zondag horen we de zaligsprekingen volgens Matteüs. De zaligspreking is een literaire vorm die we ook elders tegenkomen. Bij Matteüs hebben de zaligsprekingen niet alleen het karakter van een bemoediging en belofte, maar ook van een oproep en uitnodiging voor iedereen, op eigen specifieke wijze.
Matteüs 5,1-12a
Zaligsprekingen komen we vaker tegen de Bijbel. In het Eerste Testament vinden we ze vooral in de Wijsheidsliteratuur (bijv. Sir. 25,8v) en in Psalmen (bijv. Ps. 1,1; Ps. 33,12). In het Tweede Testament komen we bij twee evangelisten een reeks zaligsprekingen tegen: Matteüs en Lucas.
Bij Lucas (6,20-26) spreekt Jezus wanneer hij met zijn leerlingen is afgedaald van een berg en in een vlakte temidden van de mensen staat. Op een viertal zaligsprekingen laat hij een viertal weespreuken volgen. Zij zijn bondig en scherp geformuleerd en spreken over heil en onheil in de toekomstige tijd.
Bij Matteüs gaat Jezus juist de berg op en daar zet hij zich als leraar neer, waarbij de leerlingen aan zijn voeten zitten. We horen een achttal zaligsprekingen gericht tot mensen die arm zijn en kwetsbaar; tot mensen met een diep verlangen naar barmhartigheid, gerechtigheid en vrede; tot mensen die zich willen richten naar Gods woord (‘zuiveren van hart’). Al deze mensen worden gelukkig geprezen en zij worden bemoedigd op hun weg door middel van een belofte. Tegelijk zijn deze zaligsprekingen ook een oproep en een uitnodiging om zich de houding van hen die zaliggesproken worden, eigen te maken.
Matteüs heeft zich bij het schrijven van de Bergrede geïnspireerd op Mozes, die de tien woorden van de Thora ontving op de berg Sinaï. En zoals deze tien woorden worden uitgewerkt in een aantal concrete richtlijnen, zo worden de zaligsprekingen uitgewerkt naar een aantal concrete situaties (5,21-48).
Bijbeldeskundigen menen dat zowel Lucas als Matteüs gebruik hebben gemaakt van eenzelfde bron van ‘woorden van Jezus’. Lucas zou het dichtst bij die bron zijn gebleven. Matteüs heeft hier en daar elementen aan de overgeleverde tekst toegevoegd. Daarbij heeft hij rijkelijk geput uit de boeken van de Tweede en Derde Jesaja, die gaan over de tijd van de Babylonische ballingschap en het einde daarvan. Daarin horen we ook spreken over armen aan wie het blijde nieuws wordt gebracht (Jes. 61,1) en over mensen die getroost worden (Jes. 40,1; 66,13), over een tijd waarin honger en dorst zullen worden gestild (Jes. 49,10 en Jes. 55,1-2), over een tijd waarin men ‘de glorie van JHWH, de luister van onze God zal zien’ (Jes. 35,2).
De eerste zaligspreking bij Matteüs luidt: ‘Gelukkig de armen van geest, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ Bij Lucas lezen we: ‘Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God.’ De toevoeging ‘van geest’ bij ‘armen’ is van Matteüs en over die toevoeging is heel wat gezegd en geschreven. Waaraan denk je bij ‘armen van geest’? Gaat het dan om ‘simpele zielen’, ‘eenvoudige mensen’, of om ‘mensen met een geestelijke beperking’. Dergelijke betekenissen heeft Matteüs niet op het oog. Ook is het niet zijn bedoeling om te spreken over geestelijke armen, als contrast met materieel armen. Een dergelijk dualistisch denken is de Bijbel vreemd. Wat bedoelt Matteüs dan wel? Met ‘armen van geest’ verwijst hij naar een bepaalde grondhouding. Hij doelt op mensen die hun hoop en verwachting niet baseren op bezit, aanzien of prestaties, maar op God van wie alles komt en aan wie alles toebehoort. Alles is ons mensen gegeven en blijft het karakter van een gave houden. Door zich iets toe te eigenen gaan mensen hun boekje te buiten. Om deze betekenis van de zaligsprekingen beter tot uitdrukking te laten komen hebben bepaalde Bijbeluitgaven voor andere vertalingen gekozen van dit vers: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn’ (NBV); ‘Gelukkig wie zich arm weten’ (Peter Schmidt).
Jezus feliciteert mensen die zich arm weten, afhankelijk van God én hij roept mensen op om zo, vanuit deze grondhouding, te leven. Want levend vanuit deze grondhouding realiseren mensen wie ze eigenlijk zijn: kinderen van God (v. 9), kinderen van de Vader in de hemel (5,45).
Franciscus van Assisi heeft in een van zijn geschriften, Wijsheidsspreuken genaamd, ook een aantal zaligsprekingen opgenomen, met uitdrukkelijke verwijzing naar het evangelie van Matteüs. Een wijsheidsspreuk, die goed aansluit bij de bovengenoemde grondhouding, luidt: ‘Gelukkig de mens die zich niet beter vindt, wanneer de mensen hem prijzen en verheffen, dan wanneer ze hem waardeloos, eenvoudig en verachtelijk vinden. Want zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij en meer niet’ (Wijsheidsspreuk 19).
Na de 8 zaligsprekingen, die algemeen gesteld zijn, laat Matteüs nog een negende volgen, die zich uitdrukkelijk richt op de toehoorders: ‘Gelukkig zijn jullie’(vv. 11v). Zo worden de zaligsprekingen geconcretiseerd voor de gemeente waarvoor Mattëus zijn evangelie schrijft. Matteüs refereert daarbij aan degenen die ooit terugkeerden uit de ballingschap en van hun broeders smaad en vervolgingen te verduren hadden (Jes. 66,5). Zo zullen ook de volgelingen van Jezus weerstand ondervinden in eigen kring.
Aan degenen die uitgescholden en vervolgd worden, wordt een rijke beloning in het vooruitzicht gesteld. De term ‘rijkelijke beloning’ duidt niet op een royale beloning voor gedane arbeid. Dan zou het toch om een eigen verdienste gaan, waar je aanspraak op zou kunnen maken. Nee, ‘rijkelijke beloning’ verwijst hier naar de overvloedige vrijgevigheid van iemand die volledig autonoom handelt. Het gaat om een onvoorstelbare belofte, die alle verwachtingen te boven gaat. In het perspectief van die belofte mogen degenen die zich beschimpt en belaagd weten nu al vol vreugde en blijdschap zijn. De oproep tot vreugde en blijdschap is gebaseerd op de duurzame verbondsrelatie van God met zijn volk, door alle verdrukking en weerstanden heen’ (vlg. Jes. 35,10; 51,3.11).
Sefanja 2,3; 3,12-13
Deze verzen sluiten nauw aan bij het evangelie van vandaag. ‘De armen krijgen bij een aantal profeten en in de psalmen een religieuze en morele voorbeeldfunctie. Zij worden voorgesteld als mensen die hun hoop en verwachting niet op eigen aanzien of prestatie baseren, maar op God… De eigenlijke reden is niet hun materiële armoede of hun verdrukking op zichzelf. Het Oude Testament heeft niets tegen materiële welvaart op zich. De anawim zijn armen ‘van JHWH’ in de mate dat zij begrepen hebben dat het heil inderdaad van God en van God alléén komt, en niet van de idolen die de wereld aanbiedt en waarvoor we met z’n allen zo gemakkelijk in aanbidding neervallen: de idolen die eerst armen maken en ze dan onder de duim houden…..Vanuit de oudtestamentische achtergrond begrijpen we meteen de verschuiving die Matteüs heeft aangebracht in de richting van een oproep en een uitnodiging. Armoede van ingesteldheid is ook een roeping voor welstellende christenen’(Schmidt, blz. 75-76). Inderdaad, naast bemoediging en belofte zijn de zaligsprekingen ook oproep en uitnodiging voor een ieder, op eigen specifieke wijze.
Tot slot
Deze zondag is het 2 februari, feest van de opdracht van de Heer. Volgens Joods gebruik moeten alle eerstgeborenen van het mannelijk geslacht aan God worden toegewijd. (Ex. 13,1v.12). Maar deze verplichting kan worden afgekocht (Num. 18,15v). De lezingen van deze zondag laten zich goed verbinden met dit feest: in de lijn van de zaligsprekingen bij Matteüs is ieder mens in wezen op God aangewezen en wat daaraan beantwoordt, is een Godgewijd leven.
Literatuur
Voor deze bijdrage heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het gedegen én zeer leesbare boek van Peter Schmidt, Ongehoord. Christen zijn volgens de Bergrede, Davidsfonds/Leven, 2009, 2e druk.
Franciscus van Assisi, De geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G. P. Freeman e.a., Gottmer/Haarlem 2004
Preekvoorbeeld
Geluk op je levenspad
Brutalen hebben de halve wereld, zeggen we, en de andere helft pakken ze erbij… Pas dus goed op, want voor je het weet, lopen anderen over je heen. Dat is de boodschap van dat gezegde.
Tegen die achtergrond klinkt vanmorgen het woord van Jezus: ‘Zalig ben je… gelukkig… als je verdrietig bent; als je zacht van aard bent; als je smacht naar een eerlijke wereld; gelukkig, als je een warm hart hebt voor anderen; als je hart geen dubbele bodem heeft; als je op vrede uit bent; zalig, als je vervolgd, vernederd, vals beschuldigd wordt …
Hoe moeten we dat begrijpen? De brutalen zullen in Jezus’ tijd toch wel niet veel anders geweest zijn, dan nu? Is dit niet een wereldvreemd woord van Jezus? Hoe komt hij er bij dit te zeggen?
Nou, misschien zegt Jezus dit juist, omdat hij heel goed weet waarover hij het heeft. Hij weet van mensen, die arm zijn; van mensen die lijden aan de wereld; die onrecht wordt aangedaan. Hij kijkt niet over hen heen. Hij kijkt niet de andere kant op. Nee, in hem gaat God naast mensen staan. Dat is wat het evangelie ons leert. Juist daarom zegt hij deze woorden. Ze zijn een belofte, een uitnodiging je leven te richten op zijn visioen, toekomstgericht. Dat laatste, het visioen dat Jezus hier schildert, daar draait het namelijk om. Voor een goed begrip moeten we daar even iets over zeggen.
In Matteüs 5 begint namelijk een uiterst belangrijk stuk van het evangelie. Het loopt door tot en met hoofdstuk 7. Dat stuk wordt wel de ‘bergrede’ genoemd. Daar zijn twee redenen voor.
Allereerst staat in Matteüs 5 vers 1, we hebben het net gelezen, dat Jezus de berg op ging en dat hij dáár zijn leerlingen ging onderwijzen. Aan het eind van hoofdstuk 7 staat, dat hij de berg weer afging. Daarom dus, ‘bergrede’.
Maar het tweede, het verwijst meteen ook naar het Oude Testament. Daar gaat Mozes, leider van het volk Israël, de berg op. En hij geeft vanaf die berg aan zijn volk leefregels mee voor onderweg. Tien woorden, tien richtingwijzers. Daarmee kun je door de woestijn van het leven op weg gaan naar het nieuwe land, het land van de toekomst …
Het is alsof Matteüs wil zeggen: kijk naar Jezus! Kijk, hoe hij in dit bijbelgedeelte als een nieuwe Mozes, als een nieuwe leider aan ons, zijn mensen, doorgeeft wat God voor ogen staat.
Zo spreekt Jezus in de bergrede heel kernachtig over het ‘koninkrijk der hemelen’ of ook wel ‘het koninkrijk van God’. Dat is een rake typering. Want als God koning is en als koning wordt geëerd, dan gaat het er anders aan toe dan wat wij gewend zijn. Dan wordt er aan andere dingen waarde gehecht. Daar is niet de regel, ‘pakken wat je krijgen kunt’ en ‘ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke’. Mensen, die zo denken en leven zitten opgesloten in zichzelf. Maar dat kan ook gelden voor armoede, verdriet, onrecht, voor ruzie. Je kunt daar in gevangen zitten, opgesloten. Wie helpt? Wie steekt een hand toe? Wie geeft weer perspectief? Een open, toekomstgerichte blik op het leven?
In het visioen van Jezus over het ‘koninkrijk van God’, gaat het daarover, over toekomstgericht leren kijken. Voor al die mensen die vastzitten in hun situatie, zegt hij: God kijkt niet de andere kant op. Hij kijkt niet over jullie heen. Hij heeft jullie op het oog en dus valt er van hem iets te hopen en te verwachten. Er is een visioen waar je naartoe kunt leven. Een droom over wat God voor ons in petto heeft.
En zo begint die rede dus met deze acht zinnen. Zalig, gelukkig ben je… Nee, je bent niet gelukkig omdát je verdriet hebt, omdát je vanwege de gerechtigheid vervolgd wordt. Dat biedt geen openheid. Dan zou ook het evangelie ons opsluiten in de misère.De treurenden, de zachtmoedigen, de mensen met een warm hart, de vredezoekers, zij worden gelukkig genoemd, omdat zij iets mogen verwachten van God en van zijn koninkrijk. Het zijn voor ons hoopvolle, beloftevolle woorden. God heeft de mensen immers niet tot hun verdriet geschapen en hij bedoelde de wereld niet als een onherbergzame plek. Hij wil ons openbuigen naar de komst van zijn koninkrijk. Jezus nodigt ons uit op die toekomst in te spelen; om er in ons omgaan met elkaar alvast op vooruit te lopen. Zachtmoedigheid te beoefenen, mensen met een warm hart tegemoet te treden, vrede en recht te zoeken.
Waar je ook staat in het leven, breek je blikveld open en richt je denken en doen op dat nieuwe land. Dan kun je het verschil maken, nu al. In de woorden die je spreekt, in de dingen die je doet. In de hoop en verwachting die je uitstraalt. In de troost en de vrede die je verspreidt.
Kortom, er is veel geluk te vinden op de weg daarnaar toe.
Theo van Adrichem, inleiding
Jaap de Lange, preekvoorbeeld