- Versie
- Downloaden 109
- Bestandsgrootte 298.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
22 december 2013
Vierde zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 7,10-14; Ps. 24; Rom. 1,1-7; Mat. 1,18-25 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 7,10-14
De lezing is genomen uit de bekende Immanuël-perikoop. De situatie is als volgt: op het einde van de achtste eeuw voor Christus willen de koning van Israël (het Noordrijk) en de koning van Aram (in het huidige Syrië) Juda meetrekken in een opstand tegen het zeer machtige Assyrië. Achaz, de koning van Juda wil dat niet omdat hij terecht meent dat Assyrië de opstand bloedig zal onderdrukken. Daarom willen Israël en Aram Juda binnenvallen, koning Achaz afzetten en een stroman, genoemd ‘de zoon van Tabeël’ op de troon zetten die wél bereid is om Juda mee te trekken in de oorlog tegen Assyrië. Jesaja 7 begint met een korte beschrijving van deze historische feiten, en met de vermelding dat Achaz bang is voor de naderende aanval van Israël en Aram. Jesaja krijgt van JHWH de opdracht naar de koning te gaan en hem gerust te stellen: die twee ‘houtstompen’ kunnen niet veel kwaad doen, als je maar blijft vertrouwen op je God. Maar als je niet op hem vertrouwt, dan sta je niet vast!
Hier begint de perikoop van deze zondag: de koning mag een teken vragen aan zijn God waardoor de hiervoor gedane belofte wordt bevestigd. Dat teken ‘diep uit de onderwereld of uit de hemel daarboven’, betekent dat Achaz (zelfs) een wonder als teken kan vragen. Maar hij doet het niet omdat hij God niet op de proef wil stellen. Dat klinkt zeer vroom, maar in de gegeven context is het eerder een uitvlucht. Jesaja weet dat Achaz twijfelt, ook aan de belofte van Gods bijstand ‘als hij maar vertrouwen heeft’. Achaz’ weigering om een teken te vragen, is daardoor een bewijs dat hij niet op Gods bijstand durft te vertrouwen. Daarom wordt de profeet kwaad: hij verwijt Achaz God te tergen.
Dan geeft God zelf een teken aan Achaz: de jonge vrouw zal zwanger worden en men zal hem de naam Immanuël geven, dat betekent ‘Met ons God’. Wie deze Immanuël is, blijft een punt van discussie. In de evangelielezing Matteüs 1,18-25 wordt Jezus hiermee geïdentificeerd. Maar dat kan Jesaja acht eeuwen eerder niet bedoeld hebben, want dat zou niemand, ook Jesaja zelf niet, hebben begrepen. De oorspronkelijke identificatie moet iemand uit de tijd van Jesaja en Achaz zelf zijn geweest. Van de vele voorstellen die er zijn gedaan zijn er twee zeer populair. De eerste: een zoon van Jesaja zelf. Voor deze identificatie pleit dat Jesaja reeds zonen heeft met symbolische namen (zie Jes. 7,3 en 8,1-3). Maar het Hebreeuwse woord voor ‘jonge vrouw’ (in Jesaja staat niet ‘maagd!’) betekent een vrouw (eventueel getrouwd, dus ze hoeft geen maagd te zijn) vóór de geboorte van haar eerste kind. Aangezien Jesaja al twee kinderen heeft komt Jesaja’s vrouw niet meer in aanmerking als de moeder van Immanuël. Blijft dan nog als mogelijkheid Hizkia, de zoon van de koning Achaz. Jesaja is later heel positief over Hizkia, toen die koning werd. Hij had de hoop dat het met deze koning de goede weg op zou gaan. Dat is wellicht ook de inhoud van de toch raadselachtige voorspelling over de jonge vrouw en Immanuël.
Romeinen 1,1-7
Deze perikoop vormt de groet van de brief van Paulus aan de Romeinen. Deze groet is zeer uitvoerig in vergelijking met andere brieven van Paulus omdat Paulus zich aan de christenen van Rome wil voorstellen omdat ze hem nog niet kennen in tegenstelling tot Klein-Azië (het huidige Zuidwest Turkije) dat Paulus tijdens zijn reizen uitvoerig heeft bezocht. Belangrijk is dat in deze groet van de afzender met zijn kwalificaties (v. 1) en de geadresseerden, de christenen die in Rome verblijven (v. 7), een uitvoerige geloofsbelijdenis staat. Paulus maakt onmiddellijk aan zijn adressanten duidelijk waar het om gaat. Het gaat om het evangelie (de goede boodschap) van Jezus, de zoon van God, die mens is geworden (v. 3), die was aangekondigd in het Oude Testament (v. 2). Door de verrijzenis uit de doden is Jezus nu in kracht gesteld ‘naar de geest’, dat wil zeggen in overeenstemming met zijn goddelijke natuur. Voor Paulus is Jezus altijd goddelijk en eeuwig maar door de menselijke gedaante aan te nemen in het vlees uit het zaad (geslacht) van David, heeft de goddelijke Jezus, de zwakte van de menselijke natuur ervaren. Na zijn verrijzenis heeft God hem overeenkomstig zijn goddelijke en dus heilige geest hersteld in kracht. Van deze verrezen Jezus heeft Paulus de opdracht gekregen om dat geloof te verkondigen onder alle volken (de term voor volken verwijst uitdrukkelijk naar de heidenvolken, Paulus richt zich dus tot de niet-Joden in Rome: hij zegt het nog eens expliciet in Rom. 1,6).
Matteüs 1,18-25
De herkomst van Jezus wordt hier door Matteüs verteld. De evangelist begint zijn evangelie met de geslachtslijst van Jezus (Mat. 1,1-17) die uitloopt op ‘Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is’. Die geslachtslijst begint bij Abraham en mondt via drie maal veertien generaties (symbolischer kan eigenlijk niet) uit bij Jozef. Waarom is Jozef dan niet de vader van Jezus? In de perikoop die deze zondag wordt gelezen wordt dat uit de doeken gedaan. Jozef was verloofd met Maria en dat betekende in het jodendom van die tijd dat ze onder zijn gezag stond en dat ontrouw aan die verloving als echtbreuk werd gezien. Nu blijkt Maria, die daarom reeds de vrouw van Jozef wordt genoemd (v. 20), zwanger na de verloving maar voor ze gehuwd waren en samenwoonden. Jozef wist dus dat er ‘een ander in het spel was’.
Matteüs maakt aan de lezer wel direct in het begin duidelijk dat het om ‘zwanger van heilige Geest’ gaat, maar dat weet Jozef nog niet. Wettelijk kan Jozef haar aanklagen wegens overspel, aangezien hij juridisch reeds bevoegdheid over haar heeft. Maar dat doet hij niet; aangezien hij rechtschapen is, besluit hij in stilte van haar te scheiden. ‘In stilte’ betekent, zonder opgave van reden, anders zou hij haar zwangerschap openbaar moeten maken.
Waarom doet Jozef dit? Als hij rechtschapen was overeenkomstig de Thora, zou hij haar juist moeten aanklagen en zou ze bijna zeker gestenigd worden. Is het zo dat hij dit alleen doet ‘om haar die schande te sparen’ zoals vers 19 zegt? Of vermoedt hij dat er meer aan de hand was en dat hij zich uit dit grootste, goddelijke gebeuren moet terugtrekken? Blijkbaar komt Jozef er ook niet alleen uit en daarom openbaart God zich via een engel aan hem: ‘Wat in haar geboren is, komt uit heilige Geest’. Meer nog: die zoon zal de naam Jezus krijgen, omdat hij zijn volk zal verlossen (een allusie op de betekenis van de naam Jezus, die ‘God redt’ betekent). De zoon die geboren zal worden is dus de lang verwachte Messias.
Dan haalt Matteüs de Immanuël-profetie van Jesaja aan. Matteüs betrekt die profetie ondubbelzinnig op Jezus. Dat is niet in overeenstemming met de oorspronkelijke betekenis, maar Matteüs heeft dan ook een andere ‘agenda’ dan Jesaja. Voor Matteüs, een jood-christen die het verwijt kreeg van de joden dat zijn mensen afvallige joden waren, was het van groot belang aan te tonen dat het christendom niet in strijd was met het jodendom, maar juist de vervulling daarvan. Vandaar dat de stamboom van Jezus bij Abraham begint en bij Jezus eindigt (de stamboom in Lucas gaat terug tot Adam!). Daarom ook betrekt Matteüs de Immanuël-profetie van Jesaja 7 op Jezus, om aan te tonen dat er geen tegenstrijdigheid is tussen oudtestamentische profetie en Jezus. Integendeel, Jezus vervult juist de oudtestamentische profetie: hij is de Joodse Messias.
Literatuur
E. Eynikel, Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kok: Kampen, 2001, pp. 1126-1129.1456-1466.1805
Preekvoorbeeld
Op deze vierde zondag van de Advent vertelt Matteüs hoe Christus geboren werd uit de maagd Maria en hoe Jozef het kind de naam Jezus gaf, wat betekent: ‘God redt’. ‘Hij zal zijn volk redden van hun zonden’, zegt de engel tegen Jozef. Zonden? Hoezo? Bijvoorbeeld dat we toestaan dat er in onze rijke wereld elke dag, ook vandaag 23 december 2013, 2.200 kinderen zijn die het niet redden, omdat zij sterven aan diarree, door gebrek aan hygiëne en schoon water. Het Glazen Huis in Leeuwarden herinnert ons daaraan. Ook over deze kinderen gaat het kerstverhaal van Matteüs.
Evenmin als bij Lucas staat bij Matteüs het geven van feitelijke informatie voorop. Het gaat vooral over de betekenis van de geboorte van Jezus. Trouwens ook onze geboorteberichten geven meestal méér dan alleen feitelijke informatie over naam, tijdstip van de geboorte en gewicht van de baby. Ouders gebruiken vaak het woord ‘wonder’: ‘Een nieuw leven, een klein wonder, voor de burgerlijke stand heel gewoon, maar voor ons heel bijzonder’. Voor de meeste ouders is hun kindje een klein wonder. De taal zegt het al. We zeggen dat ouders een kind ‘krijgen’ en niet dat ze een kind ‘voortbrengen’, laat staan ‘maken’. Een kind is méér dan een product, een takje aan een stamboom. Ieder kind is uniek, oneindig kostbaar. Juist daarom komt bij elke ouder zo nu en dan de vraag op: ‘Zal het wel goed gaan met ons kind?’ Het kan ziek worden, een ongeluk krijgen of met verkeerde vriendjes in zee gaan en problemen krijgen met alcohol en drugs. En dan heb je het nog niet over oorlog en geweld, waar honderdduizenden kinderen in onze wereld slachtoffer van zijn.
Wanneer koning Achaz van Israël met de dreiging van oorlog te maken krijgt, gaat de profeet Jesaja naar hem toe om hem moed in te spreken. God zal een teken geven dat de koning niet bang hoeft te zijn, een ontwapenend teken, niet zoiets als een vallende meteoriet of een verblindende zandstorm, maar een weerloos kind, geboren uit een jonge vrouw, een kind met de naam Immanuël: ‘God-met-ons’. Dit teken tart alle vertoon van macht en militaire krachtpatserij. Wanneer Matteüs de geboorte van Jezus vertelt, moet hij aan de jonge vrouw en de kleine Immanuël bij Jesaja denken. Immers, ook de Messias komt als een weerloos kind. Alleen zo is hij teken van Gods reddende aanwezigheid. Wie Jezus is en wat hij doet ontstijgt alle menselijke potentie. Hij is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria. Deze woorden zijn niet bedoeld voor de burgerlijke stand, maar als geloofsbelijdenis en zij maken vanouds deel uit van het Credo dat ook wij zo na deze overweging gaan uitspreken.
Maakt de maagdelijke geboorte van Jezus Jozef nu tot een figurant in de zin van: ‘Hij stond erbij en hij keek ernaar’? Verre van dat. In het verhaal van Matteüs speelt Jozef een hoofdrol. Als hij eraan denkt bij Maria weg te gaan, krijgt Jozef een droom, en wanneer iemand in de Bijbel een droom krijgt, wordt het altijd spannend. Er gaan deuren open naar een wereld waarin dingen mogelijk worden die onmogelijk lijken. Vijftig jaar geleden eindigde Martin Luther King, die de Bijbel kende als geen ander, zijn beroemde rede in Washington dan ook met een droom: ‘Ik droom van de dag dat mijn vier kinderen zullen leven in een land waarin ze niet langer naar hun huidskleur beoordeeld worden, maar naar wat ze waard zijn.’ Ook de droom van Jozef opent de deur naar een wereld waarin werkelijkheid wordt, wat onmogelijk lijkt. Het is de wereld van de Messias die komt om mensen te redden van hun zonden, dit wil zeggen van alles waardoor zij zichzelf en anderen beknotten, kwetsen, beschadigen en vernederen.
De tv-beelden van het Glazen Huis in Leeuwarden doen me deze dagen denken aan het ene kind van Betlehem, dat gekomen is om mensen te redden, en aan de kinderen van nu die het niet redden. Maar denken is niet genoeg. Wat ik doe, daar gaat het om. Nergens staat dit zo duidelijk te lezen als aan het eind van het evangelie van Matteüs, wanneer Matteüs niet spreekt over het kind van Betlehem dat al gekomen is, maar over de Mensenzoon die zal komen om de volken te oordelen en de schapen en bokken te scheiden. Het enige waar hij dan op zal letten, is wat ik doe voor mensen die het niet redden. ‘Kom en neem deel aan het koninkrijk, want alles wat jullie gedaan hebben voor een van de kleinsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’
Erik Eynikel, inleiding
Jan Hulshof SM, preekvoorbeeld