- Versie
- Downloaden 107
- Bestandsgrootte 126.75 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 februari 2022
- Laatst geüpdatet 7 februari 2022
20 maart 2022
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 3,1-8a.13-15; Ps. 103; 1 Kor. 10,1-6.10-12; Luc. 13,1-9 (C-jaar)
Inleiding
Ingaan op de gebeurtenissen van de tijd
De dagelijkse werkelijkheid kan hard zijn. Telkens opnieuw worden mensen geconfronteerd met lijden, zowel persoonlijk als in hun omgeving. Hoe je dit duidt vanuit een gelovig perspectief hangt samen met hoe je God hier tegenover ziet staan. Psalm 103 geeft de veelzijdigheid van Gods houding aan. Vol ontferming is God, vergevingsgezind, genezend, bevrijdend, tegemoetkomend aan verlangens naar het goede. Tegelijkertijd is God ook degene die gerechtigheid beoefent. De kwetsbare vergankelijkheid van de mens staat hierbij in contrast met de eeuwigdurende betrouwbaarheid van God. De lezingen van deze zondag bieden diverse perspectieven op harde actualiteit: een levenstaak tot bevrijding (Ex. 3), een waarschuwing en oproep tot inkeer (1 Kor. 10; Luc. 13,1-9).
Exodus 3,1-8a.13-15 – Een roeping als antwoord
Het roepingsverhaal van Mozes is Gods antwoord op hulpgeschreeuw van een in slavernij verdrukt volk (Ex. 2,23v). God ziet om naar het lijden van zijn volk. Hij gedenkt zijn bindende belofte aan de aartsvaders, wat betekent dat hij dit nu waar zal maken. Het goddelijke ingrijpen gaat via mensen.
Mozes is als vreemdeling gesetteld in Midjan, waar hij getrouwd is met de dochter van de plaatselijke priester, een kind heeft, werkt als herder. Niets herinnert nog aan de man die zag hoe zwaar zijn volk onder dwangarbeid gebukt ging, of opkwam voor zijn afgeranselde volksgenoot en daarbij een Egyptenaar doodde. Het is een vreemd natuurfenomeen dat zijn aandacht trekt zodat hij het van naderbij wil bekijken: een brandende struik die niet verteert.
God roept Mozes bij diens naam. Hij identificeert zichzelf als de God van Abraham, Isaak en Jakob, en daarmee tegelijkertijd ook Mozes als deel van het volk van God: dit zijn zijn voorvaderen. Mozes krijgt te horen wat de lezers al weten: God heeft het lijden van zijn volk gezien, hun geroep gehoord. Nu is het tijd voor actie: God daalt af om het volk te bevrijden. Dit afdalen uit zich in de verschijning aan Mozes, en de opdracht die God hem geeft om het volk weg te leiden naar het beloofde land.
De godsnaam als garantie
Zoals wel gebruikelijk in een roepingsverhaal, sputtert Mozes tegen. Wie is hij dat hij zou gaan? God corrigeert: niet wie hij is, maar wie God is, is de basis van deze opdracht: ‘want Ik zal met jou zijn’ (ehjeh imach, Ex. 3,12). Deze zinspeling op de godsnaam JHWH biedt Mozes een aanknopingspunt om naar Gods naam te vragen. Als bode moet hij de naam weten van degene die hem zendt, en die kunnen noemen aan de bestemmelingen van de boodschap. Tegelijkertijd verdiept meteen de theologische redenering: God gedenkt niet alleen beloften uit het verleden om ze nu waar te maken, hier staat Gods identiteit op het spel.
Wie is deze God? Het antwoord is raadselachtig: ehjeh asjer ehjeh. Het is een wending die op verschillende wijzen geïnterpreteerd kan worden, en dat is wellicht ook de bedoeling, want Gods naam is wonderlijk (vergelijk Recht. 13,18). De godsnaam JHWH wordt geduid als een vorm van het werkwoord haja ‘hij zal er zijn’. Gods antwoord ‘Ik ben “Ik zal er zijn”’ echoot 3,12, wat in deze context een betekenis heeft van een steunende aanwezigheid waar wegen van bevrijding gegaan worden. Een andere mogelijkheid is ‘Ik ben die Ik ben’, wat verwijst naar Gods betrouwbaarheid. ‘Ik ben die er zal zijn’ verwijst dan weer op de duurzaamheid van Gods aanwezigheid doorheen de tijd. Van in het begin (de schepping) tot het einde der tijden (eschatologie) is God er van generatie op generatie als God van concrete mensen, van een volk.
Leren uit de tekenen van de tijd
Voor Mozes wordt het lijden van zijn volk een levenslange roeping tot bevrijding. Dit is echter niet de enige manier om hier naar te kijken. In Lucas 12,4-56 roept Jezus op om de tekenen van de tijd juist te duiden. Het is in die context, dat zijn luisteraars over de actualiteit beginnen: over een moordpartij op Galileeërs en een ingestorte toren met achttien dodelijke slachtoffers. Hoe duid je dit?
1 Korintiërs 10,1-6.10-12
Een mogelijkheid is om in hun lot een goddelijk oordeel te zien. Op die manier kijkt de auteur van de Korintiërsbrief naar wie omkwam in de woestijn. Dat is het lot van wie ontucht pleegt, mort, het kwade verlangt of beelden vereert, opgetekend ter lering aan de latere generaties (1 Kor. 10,1-12). De lucaanse Jezus ziet dat anders. Dit is geen inherente gerechtigheid, waarbij de grootste zondaars met rampspoed getroffen worden, en de rest de dans ontspringt. Wie vermoord werd door Pilatus of omkwam bij de ramp van de toren van Siloam is niet schuldiger dan de rest van Galilea of Jeruzalem. Wat men hieruit kan leren is niet om met de vinger te wijzen naar de zogenaamde schuldige, wel hoe urgent de noodzaak tot inkeer is. Wie met God leeft, dient zich ook hiernaar te gedragen. Dat niet doen, blijft niet zonder gevolg: dan gaat men ten onder.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 13,1-9 – De vijgenboom en de wijngaardenier
Iedereen zijn wijnstok en vijgenboom, dat is het beeld van veiligheid, welvaart en vrede (1 Kon. 5,5; Mi 4,4; Zach. 3,10). Het volk is Gods domein, wat profetisch uitgedrukt kan worden in beelden van wijngaard en vijgenboom. Voor God is het volk kostbaar als druiven in de woestijn en de eerste vijgen van de boom (Hos. 9,10). Maar als het volk andere goden vereert, zullen wijnstok en vijgenboom verwoest worden (Hos. 2,14). Jesaja bezingt de verhouding tussen God en het volk als dat van een geliefde die een wijngaard bezit, er zeer goed voor zorgt en hoopt dat ze druiven opbrengt, maar enkel onrecht oogst (Jes. 5). Voor de profeet Jeremia zijn z’n tijdgenoten een volk dat enkel uit is op winst, zodat God geen druif of vijg meer kan verzamelen (Jer. 8,10.13). De beeldspraak rond wijngaard en vijgenboom is dus ambigu. Enerzijds hoort het volk bij God zoals de wijngaard en de vijgenboom bij hun eigenaar horen. Anderzijds hoort het volk zo ook vrucht te dragen, maar is dat lang niet altijd het geval.
Ook in Lucas 13,6-9 zoekt de eigenaar al drie jaar lang tevergeefs vruchten aan de boom (een vijgenboom draagt meestal na twee jaar vruchten). Hij geeft opdracht om de boom dan maar om te hakken zodat hij ten minste de grond niet uitput. Dit drukt duidelijk een goddelijk oordeel uit, als men dit leest in de verhaalcontext van Lucas. Toch heeft het dreigende goddelijke oordeel nog niet het laatste woord. De wijngaardenier pleit voor de boom. Extra zorg als de grond omspitten en bemesten kan mogelijk toch nog voor vruchten zorgen. Meer dan een jaar uitstel betekent dit echter niet. Met dit beeld tekent Lucas Jezus als de zoon, die een eigen taak heeft in Gods wijngaard (vergelijk met de parabel in Luc. 20). Hij neemt een profetische rol van voorspraak voor het volk op. Jezus’ helend handelen en spreken is bedoeld om het volk tot inkeer en tot vruchten van bekering te brengen.
Preekvoorbeeld
Heb je al gehoord wat er in Jeruzalem gebeurd is? Heb je gezien dat Pilatus het bloed van Galileeërs vermengd heeft met het bloed van offerdieren? Met deze vragen komen mensen bij Jezus. Hij is met zijn leerlingen onderweg naar Jeruzalem zo vertelt ons Lucas. Mensen confronteren hem met het laatste afschuwelijke nieuws. Wat beogen zij? Denken zij dat dit het ogenblik is om in opstand te komen tegen de Romeinse bezetters, is dit de kairos, het moment om op te staan en in verzet te komen? Of gaat het hen om een theologische vraag naar de schuld van de vermoordde Galileeërs? De politieke situatie is in deze jaren gespannen, een bom die ieder moment zou kunnen ontploffen. Neemt Jezus een politiek standpunt in? Jezus antwoordt met een tegenvraag. ‘Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn dan alle andere Galileeërs?’ Jezus roept niet tot opstand op, hij wijst een andere weg, niet van het wapengekletter, niet van het zwartmaken van anderen maar naar de weg van de bekering van állen. Je mag de schuld niet bij individuen zoeken of bij de mensen die vlak bij de toren van Siloam stonden en bedolven werden onder het puin.
Jezus roept op tot bekering. Wij vragen ons af: Maar wat is de weg van bekering? Bekering is een heel ouderwets woord. Wij gebruiken het in ons dagelijkse leven niet. Wij kunnen er weinig mee ook al zijn we opgevoed met de veertigdagentijd als een tijd van boetedoening. Onderweg leert Jezus zijn leerlingen en het volk wat de goede weg is. Er klinkt in zijn woorden bezorgdheid, de vrees voor de opstand en de vernietiging van het land door de Romeinen. Hij waarschuwt dat wat onlangs in Jeruzalem gebeurde tot een grote brand zal leiden. Het onheil bedreigt niet alleen een enkeling maar het hele volk.
Was de situatie toen uitzichtloos? Kon er niets meer aan gedaan worden? Velen legden hun handen in de schoot en wachtten af. Misschien hoopten zij op: Het zal mijn tijd wel duren, ik kan er niets aan doen.
Dit is een vraag niet alleen aan de omstanders van toen, het is eveneens een vraag aan ons vandaag in deze veertigdagentijd. Wij zien het klimaat achteruitgaan, wij horen de verhalen van vluchtende mensen aan de grens van Polen en Wit-Rusland, in Griekenland en ieder van ons voelt zich onmachtig. Je hebt de neiging om niet te kijken, niet te horen, je te verschuilen achter je gebrek aan invloed. Wat stel ik nou voor? Het heeft toch geen zin.
Tegen deze houding van onverschilligheid, van de handen in de schoot leggen en wegkijken protesteert Jezus met de gelijkenis van de vijgenboom. Hij gebruikt het beeld van de vijgenboom die ook in zijn derde jaar geen vruchten brengt. De eigenaar komt langs en wil zijn gedeelte van de oogst innen. Samen kijkt hij met de wijngaardenier naar de boom, maar geen vijg te bekennen. Twee jaar na de aanplant mag je een eerste oogst verwachten leert de ervaring. Daarom beveelt de eigenaar de wijnbouwer de boom om te hakken. Hij heeft lang genoeg gewacht en wil niet dat de onvruchtbare boom de schaarse grond langer uitput. Want het zijn moeilijke tijden, veel van de oogsten gaat naar Rome en voor de pachters blijft weinig over. Toch pleit de wijnbouwer voor de boom. Laat hem nog een jaar staan. Misschien brengt hij dan vruchten voort.
In de Vastentijd zijn we geroepen om ons te bekeren, om te kijken, om ons gedrag te veranderen, om barmhartigheid te doen en gerechtigheid. Een tijd van bezinning onderweg naar Goede Vrijdag en Pasen. Er is een tuinman die voor de boom pleit, er is een kans dat hij in het volgend jaar rijke vruchten voortbrengt. Die kans wil hij niet verspelen. Deze hoop leeft bij hem.
De Veertigdagentijd is een tijd van bezinning, een oproep om te keren, anders te leven. Deze oproep is een roep aan ons om anders te leven, om echt en waarachtig te leven! Jezus lokt, nodigt ons uit om niet zozeer naar het onheil te kijken, maar naar onszelf en naar mogelijkheden van heil.
Het viel me op dat tijdens de eerste lockdown toen ik het voor het eerst aandurfde op straat te lopen opeens mensen vriendelijker waren. Je keek elkaar aan, je groette. Mensen waren bereid om hun handen uit te steken en te helpen, al was het slechts een boodschapje doen of iemand naar de dokter of het ziekenhuis te brengen. Je deed het. Deze open houding naar elkaar zijn we wat vergeten. Kunnen we er weer werk van maken door te kijken wat nodig is, door aandacht voor onze omgeving, buren en stad of dorp te hebben? De tuinman in de gelijkenis geeft de boom een kans. Zijn ook wij bereid om anderen een kans te geven om samen goede vruchten voort te brengen, een kerkgemeenschap die naar elkaar omkijkt en haar deuren openzet voor allen?
In de eerste lezing horen wij het roepingsverhaal van Mozes. Hij is ver weg van de Nijl, het hof van farao en zijn volksgenoten. Een nieuw leven na zijn misdaad. Hij leeft het leven van een herder en dan opeens ziet hij een braambos volop in vuur dat niet verteert. Hij wil zien, kijken wat er aan de hand is en komt naderbij. Hij wordt terechtgewezen en moet afstand houden, zijn sandalen uittrekken. De Heer, God roept hem vanuit de doornstruik en noemt hem bij zijn naam. Mozes antwoordt zoals Abraham vóór hem en de profeten na hem: ‘Hier ben ik.’ Dit is een heilige plek, waar je niet te dichtbij mag komen. En dan hoort hij de stem die hem in de wildernis vertelt dat Hij de God van de Vaderen is, dat het verhaal van God met Abraham, Isaak en Jakob nog niet af is, dat deze God het smeken om hulp van zijn volk gehoord heeft, hun ellende, hun slavernij gezien heeft en dat hij er een eind aan zal maken.
De jammerklachten van mensen in nood worden gehoord. Er is hoop en vertrouwen. Mozes zal terugkeren naar Egypte en deze boodschap van hulp verkondigen.
Een kleine vijgenboom kan vruchten dragen. Een vriendin heeft zo’n boompje in haar tuin, dat in de schaduw stond en verkommerde. Zij vond een nieuwe zonnige plek voor hem en verplantte hem. Sindsdien groeit hij met mooie grote bladeren. Hij geeft schaduw en soms brengt hij goede en sappige vruchten voort. Zouden wij niet ook meer geduld en vertrouwen zoals de tuinman of tuinvrouw om zelf te groeien en goede vruchten van barmhartigheid voortbrengen?
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld Bärbel de Groot-Kopetzky