- Versie
- Downloaden 96
- Bestandsgrootte 251.40 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 februari 2021
- Laatst geüpdatet 2 februari 2021
18 april 2021
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 3,13-15.17-19; Ps. 4; 1 Joh. 2,1-5a; Luc. 24,35-48 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Handelingen 3,13-15.17-19
De perikoop van deze zondag is een deel van de toespraak van Petrus, na de genezing van een lamme (3,1-10).
De bezorgdheid van bijbelvertalers om de gedachte van het verhaal zo duidelijk mogelijk weer te geven is begrijpelijk. We zien dat in de NGB/KBS vertaling die het eerste vers van de perikoop inleidt met dit kon gebeuren omdat… Deze woorden ontbreken in de originele Griekse versie die een directe sprong maakt van vers 12 naar ‘de God van Abraham…’
De vertalingen ‘alle tempelbezoekers’ (v. 9), of ‘de hele menigte’ (v. 11) zijn interpretaties van de vertalers van de tekst. De Griekse tekst heeft daar alle keren pas ho laos, terwijl Petrus zijn toespraak, evenals bij zijn vorige redevoering (2,22) begint met Andres Israèlitai (mannen Israëlieten). Mogelijk hebben we hier te doen met een herhaling in verkorte vorm van de Pinksterrede van Petrus. De uitdrukking pas ho laos verwijst bij Lucas naar ‘heel het volk’ Israël en niet naar een toevallige groep aanwezigen in de tempel of getuigen van een bijzondere gebeurtenis zoals de genezing van de lamme. Dit wordt ook duidelijk in de volgende verzen die klinken als een soort beschuldiging aan heel het volk Israël voor de dood van Jezus.
Lucas schijnt er een bijzondere interesse in te hebben om bepaalde personen te tekenen met karakteristieken van Jezus. Evenals hij Jezus bij zijn toespraken situeert in de (zuilengang van Salomo) tempel, zo doet hij dat hier en elders (bv. 5,12) met Petrus. En zoals Jezus problemen kreeg bij zijn onderricht in de tempel, zo ook Petrus (vgl. 4,1-3).
Tot tweemaal toe (3,13.26) laat de auteur Petrus over Jezus spreken als de ‘Dienaar Gods’ (ton paida autou), een indirecte verwijzing naar de Dienaar van jhwh in de Deutero-Jesaja.
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Tweede lezing: 1 Johannes 2,1-5a
De kern van deze perikoop bevindt zich in de verzen 3-4 waar de auteur schrijft over het kennen van Christus. Misschien doet hij dat wel als een soort vader die zijn kleine kinderen opvoedt, of als iemand die een sterke vertrouwensband met de ander tot uitdrukking brengt, door ze aan te spreken met ‘kindertjes’ (teknia).
Vervolgens spreekt hij over Jezus als de pleitbezorger (paraklètos), een titel die in het Johannesevangelie normaliter op de Heilige Geest toegepast wordt (vgl. 14,16.26; 15,26; 16,7). Door Jezus voor te stellen als de ‘parakleet’, tekent hij hem als de solidaire helper, voorvechter, verdediger van de gemeente.
De verzoening van ‘onze’ zonden en die van de hele wereld (v. 2) is een mogelijke verwijzing naar de dood van Jezus als een verzoeningsact voor de zonden zoals in het Eerste Testament het zoenoffer in de tempel de weg opende voor de harmonie tussen de mensen en God en tussen de mensen onderling, en waar op bijzonder wijze op Jom Kippoer uitdrukking aan wordt gegeven.
De kennis waarvan sprake is in de verzen 3-5a moet niet gezien worden als een intellectuele bezigheid. De auteur staat hier in de lijn van de joodse halachische traditie. Wil je weten of je God kent, kijk dan of je werkelijk zijn geboden onderhoudt, of je leeft volgens de goddelijke levensoriëntatie (tora).
Evangelie: Lucas 24,35-48
Deze evangelieperikoop bevat enkele onzekerheden met betrekking tot de tekstoverlevering, die zo her en der tot verschillende interpretaties kunnen leiden.
In hoofdstuk 24 is sprake van zeker vier, misschien zelfs vijf verschijningen. De verzen 1-8 vermelden een verschijning van engelen aan de vrouwen bij het graf. De verzen 13-32 vertellen over de ontmoeting van de verrezen Jezus met de Emmaüsgangers. In vers 34 is sprake van een verschijning van de Heer aan Simon, hoewel over deze gebeurtenis verder geen enkele bijzonderheid wordt meegedeeld. De verzen 36-49 verhalen hoe Jezus verschijnt aan de verzamelde leerlingen in Jeruzalem. Of het in de verzen 50-52 om een nieuwe verschijning gaat, of dat we hier te doen hebben met de voortgang van de gebeurtenis waarover Lucas in vers 36 begonnen is te vertellen is niet duidelijk.
Vers 35 kunnen we beschouwen als een verbinding tussen het verhaal over de Emmaüsgangers en de verschijning aan de leerlingen. Blijkbaar is voor de evangelist het getuigenis van de vrouwen, van Petrus en van de leerlingen van Emmaüs niet voldoende. Heel de gemeente moet niet alleen horen van de verrijzenis, maar mag ook deelgenoot zijn in de ‘ervaring’ van de verrijzenis. Het verhaal speelt zich af in de avond, een vertelelement dat in de tekst over de Emmaüsgangers ook al vermeld is. Dat het hier niet louter om een bepaald tijdstip van de dag gaat, maar ook, en misschien wel op de eerste plaats, verstaan moet worden als ‘een situatie van onzekerheid’, kan opgemaakt worden uit de opmerkingen van de auteur in de verzen 31 en 45 waar vermeld staat dat Jezus de ogen, het gemoed en verstand van de leerlingen ontvankelijk maakte om de Schriften te begrijpen met betrekking tot de Messias en hun onzekerheid om te buigen naar begrip en geloof.
De vredeswens waarmee Jezus zich tot de leerlingen wendt ontbreekt in diverse handschriften aangezien die soms gezien wordt als een invoeging van johanneïsche oorsprong. Toch kan die wens ook beschouwd worden als een markante trek van het Lucasevangelie. Aan het begin van zijn boek vermeldt de evangelist hoe in de velden van Betlehem de vrede aangekondigd wordt aan de herders en aan alle mensen van Gods welbehagen (2,14). In het midden van het evangelie lezen we hoe Jezus zijn leerlingen uitzendt met de opdracht om de vrede te verkondigen (10,1-12). Bovendien kunnen we de vermelding van de vredesgroet zien als een van de bijbelse grondmotieven die op bijzondere wijze naar voren komen in de priesterzegen over het volk Gods (Num. 6,26).
De reactie van de leerlingen in vers 37 kan vreemd overkomen. De vertaling van NBG/KBS kan tendentieus klinken. De originele versie beschrijft de reactie van de leerlingen als emfoboi. Nu kan het woord fobos zeker angst of verbijstering betekenen, maar het betekent evenzeer ‘eerbied’, ‘ontzag’ of het meer traditionele Nederlandse ‘vreze’. Van drie kanten hebben ze reeds gehoord over de verrijzenis van Jezus (vrouwen, Petrus, Emmaüsgangers), terwijl de leerlingen hier menen een ‘geestesverschijning’ te hebben. Het lijkt er op dat sommige vertalers voor ‘angst’ gekozen hebben aangezien in enkele handschriften sprake is van een fantasma (spook). In die versies heeft de kopiist zich mogelijkerwijze laten leiden door het vocabulaire van Matteüs 14,26, waar de leerlingen in de boot menen een spook te zien als Jezus over het water komt aangelopen. Het Griekse woord pneuma (geest) heeft niet de connotatie van ‘spook’. We kunnen hier denken aan de bezorgdheid in het Engels, waar men ‘In the name of the Father, the Son and the Holy Spirit’ gebruikt, aangezien het woord ghost aan een spook kan doen denken, wat bij spirit niet het geval is. Opmerkingen als dat bij deze geestesverschijning het geloof van de leerlingen nog steeds gekenmerkt wordt door onzekerheid, zijn daarom misschien maar ten dele waar. Eerder lijkt het er op dat ze er nog niet helemaal mee overweg kunnen.
De verzen 38-40 willen de leerlingen overtuigen dat de verrijzenis niet de vrucht is van de vrome fantasie van enkelen, maar dat het dezelfde Jezus is die zij eerder kenden. Dat mogen zij nu ook onderzoeken door hem aan te raken. Volgens sommige critici hebben we hier twee elementen die mogelijk ook van johanneïsche oorsprong zijn, ingevoegd door een kopiist, namelijk de verklaring van de eigenste Jezus: ‘Ik ben het zelf’ (vgl. Joh. 6,20), en de uitnodiging om hem aan te raken zoals in het Johannesevangelie de apostel Tomas uitgenodigd wordt om de wonden van de Heer aan te raken (Joh. 20,27). Gezien de onduidelijkheid met betrekking tot de oorsprong van dit vers zijn er die het volledig willen uitsluiten.
In vers 41 wordt duidelijk dat omgaan met het fenomeen ‘verrijzenis’ en derhalve met de Verrezene geen eenvoudige opgave is. Het zien en betasten van Jezus lijken nog niet voldoende te zijn om het geloof vaste grond te geven, ondanks de vreugde die de leerlingen ervaren. Je kunt je verder ook nog afvragen waarom ze zo verbaasd zijn na hetgeen ze gehoord hebben van de vrouwen, van Petrus en van de Emmaüsgangers en het zien en betasten van de Heer.
Ook in vers 42 komen we een element tegen dat lijkt op een vermelding in het Johannesevangelie. Daar vraagt Jezus aan de rand van het Meer van Galilea of de leerlingen wat vis te eten hebben (Joh. 21,5). Aangezien de kwestie van eten zowel hier als in het Johannesevangelie voorkomt, is het mogelijk dat dat in verschillende christengemeenten gezien werd als een soort ‘bewijs’ van de verrijzenis, net zoals het lege graf. In sommige handschriften van het Lucasevangelie wordt naast vis ook ‘honingraat’ vermeld. Hier hebben we zeker met een latere toevoeging te doen. Aangezien in sommige gemeenten de gewoonte bestond om bij de viering van Doop en Avondmaal ook honing te gebruiken, heeft de kopiist op deze wijze blijkbaar getracht bepaalde liturgische gebruiken evangelisch te funderen.
De verzen 44-46 kan men zien als het spiegelbeeld van het Emmaüsverhaal. Daar worden de leerlingen eerst onderricht in de schriften, waarna de herkenning van de Verrezene plaatsvindt. Hier mogen de leerlingen eerst de verrezen Heer herkennen, waarna hij hen alles wat er over hem in de schriften staat uitlegt. Vers 46 geeft ten slotte het resumé van het christelijk kerygma: ‘Christus heeft geleden, is gestorven en op de derde dag verrezen’. Dit zal ook het getuigenis (martyrion) moeten zijn van de leerlingen te midden van de volken (v. 47-48). Op deze wijze maakt de evangelist hier de link met het tweede deel van zijn werk in het boek van de Handelingen van de Apostelen.
Preekvoorbeeld
De leerlingen van Jezus zijn nog aan het praten over het grote nieuws van de Emmaüsgangers dat Jezus niet dood is, maar leeft.
En dan, zo opeens, staat hij tussen hen in. Hij stelt ze gerust en zegt: ‘Vrede zij u.’ Je hoeft niet bang te zijn. Kijk maar naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Hij draagt nog de wonden van het kruis. Je kunt ze aanraken. Als dat niet echt is. De verrezen Heer is geen inbeelding. Hij vraagt hun iets te eten en ze geven hem een geroosterde vis. Het is een en al lichamelijkheid. Als mens was Jezus geen goddelijke schijngestalte, wil Lucas nog een keer benadrukken.
Hij was helemaal mens met de mensen. De vorst des levens, zoals Petrus hem noemt in de eerste lezing, voelde zich niet te groot om als slaaf en als dienstknecht in deze wereld te komen. Terwijl hij eet, zien ze hem. Hij is het echt. Hij leeft en is terug, tussen hen in, in hun midden!
Dan maakt Jezus hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Wie zich Jezus eigen wil maken, zal zich ook de heilige Schrift eigen moeten maken, met de wet van Mozes, de profeten en de psalmen. Jezus herinnert zijn leerlingen aan zijn woorden, die hij sprak toen hij nog bij hen was. Alles wat in de boeken van Israël over hem geschreven staat moest vervuld worden, zegt hij, zoals hij dat ook gedaan had onderweg naar Emmaüs. Lijden en opstaan uit de dood horen bij de Gezalfde van God. Het is in onze wereld nauwelijks te verkopen, maar we geloven uiteindelijk in Iemand, die er door zijn goedheid en liefde aan onderdoor is gegaan en die van God te horen kreeg: Je had het bij het rechte eind. Als een lam werd hij naar de slachtbank geleid. ‘Deze man was waarlijk een rechtvaardige’, zei de hoofdman bij het kruis.
Hij kwam niet om te heersen, maar om te dienen. Breken en delen was zijn herkenningsteken. Alles wat hij op zijn lange reis naar Jeruzalem had gedaan kwam samen bij het Laatste Avondmaal en op het Kruis. Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen.
We hoorden Petrus al in de eerste lezing getuigen van dit geloof in de verrijzenis van Jezus. Jezus leeft. Hij die jullie gedood hebben, zegt hij tegen het volk, die is door de God van onze vaderen verheerlijkt. ‘Ik weet, broeders, dat gij in onwetendheid hebt gehandeld, evenals uw overheden.’
Dit milde oordeel kwam misschien wel voort uit het besef dat ook hijzelf Jezus tot drie keer toe had verloochend en ook een totaal verkeerde kijk had gehad op de Messias, toen hij Jezus tegen wilde houden om in Jeruzalem zijn lijden te ondergaan.
Alle apostelen hebben aan den lijve moeten ondervinden wat het betekent getuige te zijn van Jezus’ verrijzenis en om uit te komen voor zijn principes. Gevangenschap en marteldood waren hun deel. Het had niets meer te maken met de mooie baantjes die ze in hun gedachten hadden. Hun getuigenis was zeker niet zonder persoonlijk risico. Duizenden martelaren zijn in de loop van de eeuwen omgekomen, omdat zij uitkwamen voor het leven met de verrezen Heer en het opnamen voor de gewonden van deze wereld. Een van de beelden die daarbij altijd bij me bovenkomt is dat van de vermoorde Oscar Romero, gedood omdat hij het opnam voor de armen in El Salvador, waar hij aartsbisschop was. Dat had alles te maken met het hart van het christendom, toen hij daar doorzeefd door kogels achter het altaar lag. ‘Dit is mijn Bloed.’ ‘Doet dit tot mijn gedachtenis.’ Blijf getuigen, hoe moeilijk het soms ook is.
Waar de lezingen van vandaag ons vragen te getuigen van de verrezen Heer, gaat dit ook samen met de opdracht om te getuigen van Jezus’ verzoening en vergiffenis en vooral ook om ons te bekeren. ‘Bekeert u dus en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist’, zegt Petrus. Pasen, opstanding tot nieuw leven, vraagt om bekering. Als je je Pasen wilt houden hoort dat er ook bij.
We zijn nooit zo sterk in het erkennen van onze eigen fouten en in het uitspreken daarvan. Toch zou dat goed zijn om dat vooral in de paastijd wel te doen. Pasen vraagt om nieuw leven.
Alles wat er in de wereld gebeurt, zie je ook terug in de kerk, ook in onze geloofsgemeenschappen.
Er gebeuren ontzaglijk veel goede dingen zoals in een tijd van coronacrisis. Er is zorg voor elkaar, er is aandacht voor kwetsbare en eenzame mensen, er is ook in deze tijd veel persoonlijk geloof dat mensen overeind houdt en houvast geeft, maar we mogen onze ogen er niet voor sluiten dat er ook veel mis is, waar je niet doorheen komt. Ik denk aan het misbruik in onze kerken, maffiapraktijken, machtspelletjes, wantrouwen ten opzichte van vrijwilligers en vrijwilligsters, die je met verboden en taboeverklaringen monddood kunt maken.
De vraag: wat komt het instituut het beste uit? wint het heel vaak van de vraag: wat is het meest heilzaam voor mensen die uitzien naar echte zielzorg? Jezus kon er in zijn tijd over meepraten. De verrezen Heer, die er aan onderdoor gaat, is zo levend als maar kan. Kijk maar om je heen naar zijn handen en voeten in mensen die de wonden van deze wereld en ook de wonden van de kerk dragen. We doen er allemaal aan mee. We zijn er niet klaar mee, als we alleen maar naar de ander wijzen. Dat zou heel puberaal zijn. Moge de Heer ons vergeven en ons op een of andere manier weer met elkaar verzoenen, zoals Jezus dat deed, maar laten we niet vergeten dat ook Jezus niet alles in de doofpot stopte. Anders was hij zeker niet zo wreed aan zijn einde gekomen. De wet is heel vaak de grootste dooddoener.
Laten we ons bekeren, ons opnieuw wenden tot de liefde van God en een beroep doen op de vergiffenis der zonden in zijn Naam. ‘Wij hebben een voorspreker bij de Vader’, zei Johannes in de tweede lezing, ‘die geheel zondeloos is, die al onze zonden goedmaakt en niet alleen die van ons maar die van de hele wereld.’ Laten wij opstaan als nieuwe mensen en net als Jezus tegen elkaar zeggen: ‘Vrede zij u.’
inleiding G. van Buul OFM
preekvoorbeeld Jan Kortstee