3e zondag Pasen, A jaar, 23-4-2023

By 10 februari 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 64
  • Bestandsgrootte 163.53 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 10 februari 2023
  • Laatst geüpdatet 10 februari 2023

3e zondag Pasen, A jaar, 23-4-2023

23 april 2023
Derde zondag van Pasen

Lezingen: Hand. 2,14 en 22-33; Ps. 16; 1 Petr. 1,17-21; Luc. 24,13-35 (A-jaar)

 

Inleiding

Op de zondagen van Pasen wordt er in de liturgie gelezen uit het boek Handelingen. De eerste lezing in deze periode van het jaar is dan niet meteen bedoeld als een ‘opmaat’ voor de lezing uit het Evangelie. De gekozen teksten uit de Handelingen in deze periode van het jaar willen vooral een beeld geven van het leven na Pasen in de vroegchristelijke gemeente. Een thematisch verband tussen beide lezingen is daarom ook van minder belang. Het geloof in de opstanding en de verkondiging van dat geloof zou je niettemin kunnen zien als een duidelijk verbindende schakel tussen de lezingen. De keuze voor de psalm van deze dag is meer dan passend gezien het cruciale citaat in de eerste lezing.

Handelingen 2,14-40 – Petrus getuigt
De eerste lezing vormt een gedeelte uit de preek van Petrus (2,14-40) in aansluiting op het verhaal van Pinksteren (Hand. 2,1-13). In het middendeel van deze preek citeert Petrus een gedeelte uit Psalm 16 om daarmee duidelijk te maken dat reeds David voorzien heeft wat er met Jezus als de Messias zou gebeuren. Psalm 16 wordt in het Nieuwe Testament uitsluitend aangehaald in het boek Handelingen. Behalve tweemaal in Petrus’ toespraak op de dag van Pinksteren komt een citaat uit deze Psalm alleen nog voor in Paulus’ toespraak in de synagoge van Antiochië in Pisidië (Hand. 13,16-41).

Psalm 16
In de slotverzen van de psalm wordt onder woorden gebracht hoe iemand die ten einde toe op God vertrouwt door Hem in alle omstandigheden wordt vastgehouden, uiteindelijk zelfs tot in de dood. David profeteerde in deze psalm echter niet over zichzelf (dat maakt Petrus duidelijk door expliciet te verwijzen naar het graf van David) maar over een nakomeling van hem als een Zoon van David.
De verwijzing naar deze psalm is een fraai voorbeeld van de manier hoe er in de jonge kerk met de Bijbel omgegaan werd. Men las de Schrift eerst en vooral met het oog op de interpretatie en de duiding van de gebeurtenissen zoals die plaatsvonden hadden. Zo vond men in deze psalm een treffende verwoording van Jezus’ lot na zijn dood aan het kruis. In de dood kon Hij niet blijven.
Bij de verwijzing naar de Schriften en naar Mozes en de Profeten zoals die voorkomt in het Emmaüsverhaal (Luc. 24,27) kan vanzelfsprekend ook aan deze psalm gedacht worden.

Lucas 24,13-35 – Geliefd
Onderweg naar Emmaüs en In het voetspoor van de Emmaüsgangers: het zijn de titels van twee Nederlandstalige boeken die enkele jaren geleden kort na elkaar verschenen en die een aanwijzing vormen voor de populariteit van dit bijbelverhaal. In 2009 verscheen de korte film Road to Emmaus. Het verhaal over de Emmaüsgangers spreekt altijd veel mensen bijzonder aan. Het gaan van een weg vormt een sterke metafoor voor het leven zelf (denk aan: ‘levensweg’). Het zal wel geen toeval zijn dat uitgerekend Lucas ons dit verhaal overgeleverd heeft en ook nog wel als enige (Sondergut). Mogelijk vinden we nog wel in het toegevoegde slot van het Marcusevangelie een zinspeling op het verhaal terug (16,12v). Bij Lucas sluit het verhaal bijna naadloos aan bij het grote reisverhaal van Jezus naar Jeruzalem (9,51–19,28).
Ook de vele uiteenlopende emoties die we hier tegenkomen – van teleurstelling en ontgoocheling tot grote blijdschap en euforie – zullen wel een rol spelen bij de populariteit van het verhaal. Er zit veel beleving in het verhaal. We leven in een tijd en een cultuur waarin de ervaring of de beleving van het geloof vaak méér aanspreekt dan het hebben van geloofskennis of het leven met geloofszekerheden. Geloven is voor velen toch een zoektocht – gaandeweg. De wervende kracht van het Evangelie zit ‘m niet in stellige uitspraken of in het uitdragen van rotsvaste zekerheden of dogma's maar in het laten zien van de moeite die het soms kost om tot geloof te komen (vgl. de gesloten ogen in 24,16 met de geopende ogen in 24,31). Dus gaat het over de moeite om te kunnen geloven en over onze eigen twijfel en kwetsbaarheid. Het kan bijna niet anders of een verhaal als dit is minstens ook bedoeld als een ‘instapmogelijkheid’ voor de hoorders en de lezers van toen en thans. Voor mensen uit heden en verleden die ook wel eens twijfelen en zich afvragen of we met het geloof nu eigenlijk wel vaste grond onder de voeten hebben of niet... Zoals bij de spanning tussen geloof en ongeloof (vgl. Mar. 9,24).

Identiteit
Want waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden (Mat. 18,20). Het lijkt erop dat Lucas woorden als deze van Jezus heeft willen illustreren met het verhaal over de twee leerlingen onderweg naar Emmaüs. Als verteller heeft de evangelist er voor gekozen om de identiteit van degene die zich als derde bij hen voegt vrijwel meteen te onthullen (24,15 ‘… kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee’) en niet pas aan het einde van het verhaal. Dat zou wel eens een heel weloverwogen keuze kunnen zijn. De lezer of de hoorder van het verhaal weet nu meteen om wie het hier gaat, maar dat geldt natuurlijk níet voor de beide verhaalfiguren. Voor hen blijft die identiteit tot het laatst verborgen. Zij herkennen hem pas na aankomst in Emmaüs bij de maaltijd aan tafel (24,30: het nemen van het brood, de zegenbede uitspreken, het brood breken en het uitdelen: het zijn dezelfde handelingen als in 22,19 en in 9,16).
Wat Jezus doet in dit verhaal terwijl hij voor de verhaalfiguren nog incognito is, zou men kunnen typeren als een vorm van goddelijke pedagogiek. Dat is een pedagogiek die de mens serieus neemt in zijn of haar levenslange zoektocht en die een mens vooraf geen norm oplegt. In het pastoraat en bij de geestelijke begeleiding hoort het natuurlijk ook zo te gaan. Jezus nodigt de Emmaüsgangers vrijwel direct uit om hun verhaal te vertellen. Hij vraagt: Waar loopt u toch over te praten? En even later: Wat dan? Hij stelt hen daarmee in staat om hun hart te luchten en om alles te vertellen wat zij maar kwijt willen. Zij mogen in hun eigen woorden vertellen wat hen zo bezig houdt – inclusief de vooroordelen (24,22a). Zo worden mensen serieus genomen. De menselijke maat vormt bij Jezus het uitgangspunt, óók op geloofsgebied en óók wanneer geloven niet zo vanzelfsprekend is maar juist heel veel moeite kost.

Eenheid
De Emmaüsgangers spreken over Jezus uit Nazaret met de woorden: …een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk (24,19). Kleopas en de andere leerling hebben in het leven van Jezus herkend dat het bij Hem niet enkel ging om mooie woorden, maar dat er even aansprekende daden op moesten volgen (vgl. Jes. 55,11). In het Hebreeuws, taal van Mozes en de profeten, betekent dabar zowel woord als daad. Je kunt het één wel van het ander onderscheiden maar niet scheiden. Uitgerekend deze Jezus, man van woord én daad, werd uit de weg geruimd. Alsof het ging het om het genadeloze einde van een geweldige droom. En toch. Déze Jezus, voor hun ogen nu nog niet herkenbaar want incognito, blijft ook bij deze verschijning wie Hij altijd al was: een man van woord én daad. Allereerst ontsloot Hij voor hen de Schriften, het Woord van God, waardoor hun hart ging branden. Dat is de verkondiging van het Woord. En direct in aansluiting daarop brak Hij voor hen het brood en reikte hij hen het aan waardoor zij Hem herkenden als de Opgestane Heer (disclosure-ervaring). Dat is de viering van het Sacrament. Woord én gebaar bijeen gehouden!


Preekvoorbeeld

Een van de twee leerlingen die op weg zijn naar Emmaüs, heette Kléopas. De naam van de ander weten we niet. Lucas vond misschien dat iedereen die het verhaal las of hoorde, die andere leerling kon zijn. Lucas was er immers van overtuigd dat het verhaal van de twee, die alles vinden op het moment dat ze alles kwijt zijn, een verhaal is alle tijden en van elke gelovige. Ook de hoorders en lezers van nu kunnen er zo instappen.
‘En wij hadden nog wel zo gehoopt dat…’ Dat hebben we vaker gehoord. Iemand, net met pensioen, krijgt te horen dat hij ongeneeslijk ziek is. ‘En we hadden nog wel zo gehoopt dat hij eindelijk van zijn leven kon gaan genieten.’ Drieëndertig jaar na de val van de muur is er nu, niet zo heel ver weg, weer een vreselijke oorlog. ‘En we hadden nog zo gehoopt dat…’ Net als andere oudere katholieken was ik enthousiast over het Tweede Vaticaans Concilie. We stonden aan het begin van een nieuwe lente. Maar nog geen twintig jaar later hadden we het over winterse tijden in de kerk. Veel katholieken herkennen zich in de leerlingen van Emmaüs: We hadden nog wel zo gehoopt dat… maar we zijn weer bij af. Terug naar huis.
Maar op weg naar huis zijn de leerlingen niet alleen. Een ‘schijnbaar toevallige wandelaar’, zoals Willem Jan Otten hem noemt, loopt met hen op en ze praten over hun dromen en teleurstellingen. Jezus, de Messias, was hun man, de succesvolle en populaire leider die Israël groot zou maken en de bezetter verjagen. Maar nu is hij dood, vermoord, einde verhaal. Maar niet volgens de onbekende medewandelaar: ‘Weten jullie dan niet dat Mozes en de profeten het over een heel andere Messias hadden, een Messias die moest lijden om zijn glorie binnen te gaan? Jullie denken dat de Messias overal te vinden is, behalve op plekken van lijden, ontluistering en dood, maar God laat zijn Messias niet in de steek. De psalm zegt dat God hem niet zal overlaten aan de dood en hem het verderf niet zal laten zien.’
Het lijkt er op dat de twee leerlingen de figuur van hun Messias hebben opgetuigd met hun eigen dromen en idealen. Langzaam begint er een vuur te branden in hun binnenste. Ze nodigen de onbekende wandelaar uit in hun huis en hij breekt het brood met hen. En dan komt de climax van het verhaal: Zij herkennen hem aan het breken van het brood. Als je die woorden hoort, is je eerste reactie: Hoe kan het dat die twee leerlingen de ‘schijnbaar toevallig wandelaar’ nu pas herkennen? Ze hebben immers al uitvoerig met hem gepraat. Ze hebben zijn gezicht gezien en zijn stem gehoord en als er iets is waar je iemand meteen aan herkent, dan is dat iemands gezicht en iemands stem. Maar de twee hebben de onbekende wandelaar onderweg niet herkend. Ze herkennen hem pas nu hij het brood breekt.
Degene die het brood breekt is dus anders dan de Jezus die ze daarvoor hebben gekend. Toch herkennen ze hem. Het is dus toch Jezus. Hij is tegelijk anders en dezelfde. Hij is dezelfde, want het breken van het brood herinnert aan de avond voor zijn lijden, het herinnert aan zijn dood. Toch is hij anders. De Gekruisigde leeft om niet meer te sterven. Hij leeft waar het brood gebroken wordt. Daarom kan Hij verdwijnen op het moment dat ze Hem herkennen. Hij is voortaan overal waar een gemeenschap samenkomt om het brood te breken, ook bij ons vanmorgen. Daar is zijn lichaam, in de wereld en voor de wereld. We moeten dus niet zeggen dat Jezus verdween op het moment dat zijn leerlingen hem herkenden. Er staat alleen dat Hij uit hun ogen verdween. De Jezus die met hen over de wegen van Galilea trok is inderdaad uit hun ogen verdwenen. Maar de Verrezen Heer is bij hen, Hij is de Levende.
Dus maken ze onmiddellijk rechtsomkeert, terug naar Jeruzalem. Dat het al avond is, doet er niet toe. Ze gaan terug naar de plaats van vervolging, lijden en mislukking. Ze kijken met nieuwe ogen naar het kruis. De plaats van ondergang is nu de plaats waar het lichaam gebroken werd dat leven geeft aan de wereld. Het hout van de schande is nu de boom des levens. Ze kijken met nieuwe ogen naar het graf, niet langer het huis van de dood, maar het startpunt van het nieuwe leven. Hun dromen zijn uiteengespat. Maar Gods koninkrijk blijkt geen zeepbel.
We gaan nu de eucharistie vieren. Moge de ‘schijnbaar toevallige wandelaar’ ook onze ogen openen, zodat we Hem herkennen aan het breken van het brood en weten dat de liefde van God sterker is dan de dood.

inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof SM