- Versie
- Downloaden 68
- Bestandsgrootte 315.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
8 maart 2015
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 20,1-(-3.7-8.12-)-17; Ps. 19; 1 Kor. 1,22-25; Joh. 2,13-25 (B-jaar)
Inleiding
Thoralezing: Exodus 20,1-17
Hij bracht uit Jakob een barmhartige man voort,
die ieders genegenheid won,
die geliefd was bij God en bij mensen:
MOZES, wiens nagedachtenis gezegend is.
Als Mozes het vroeg, gaf hij onmiddellijk een wonderteken,
hij heeft hem tegenover koningen groot gemaakt.
Hij gaf hem opdrachten voor zijn volk
en toonde hem zijn majesteit.
Om zijn vertrouwen en bescheidenheid
heeft hij hem geheiligd;
uit alle mensen heeft hij hem gekozen
en hem zijn stem laten horen,
hij voerde hem een donkere wolk in
en gaf hem daar eigenhandig de opdrachten:
de Thora die leven en kennis geeft,
die Jakob onderricht in het verbond,
Israël zijn verordeningen leert.
(Sirach 45,1.3-5)
De Tien Woorden zijn niet los te verkrijgen. Zij klinken binnen de bedding van het verhaal van de uittocht. JHWH heeft de verdrukking van zijn volk gezien en heeft Mozes geroepen om het volk te doen opgaan naar het veelbelovende land (3,1-15). In de eerste maand van het jaar wordt Israël in de nacht van Pesach gespaard voor de dood (12,2). In de tweede maand ontvangt het volk volop brood uit de hemel (16,1). In de derde maand, op de drempel van de woestijn naar het goede land, laat JHWH zich zien door van zich te laten horen (19,1–20,17). Na de bevrijding uit Egypte bekennen de Israëlieten in de woestijn kleur: ‘Alles wat JHWH spreekt, zullen wij doen!’ (Ex. 19,8)
‘Al deze woorden die JHWH spreekt, staan in onze perikoop. Het zijn geen geboden, maar bevrijdingswoorden om te horen en te doen, want zij zijn te doen. Het zijn woorden-ten-leven die ervoor zorgen dat de Bevrijder en zijn volk levenspartners blijven, elkaar van harte toegedaan. Zij staan in dienst van (het onderhouden van) dit liefdesverbond.
Om al deze woorden (debariem) goed te verstaan is het van belang goed op het hart te binden wie de Tien Woorden tot het volk Israël spreekt. De Bevrijder is hier aan het woord: Ik ben JHWH, jouw God, die jou heeft doen uittrekken uit het land Egypte, uit het huis van de dienstbaarheid.’(20,2) Dit refrein moet bij elk woord meeklinken. Vanuit de bevrijding uit de slavernij van Egypte, in het licht van de ontmoeting op de berg Sinai en met het oog op het leven in het beloofde land, dienen de Tien Woorden te worden verstaan. Los van de God van Abraham en van Sara, de Bevrijder die hier aan het woord is, bestaat het gevaar dat de Woorden een eigen leven gaan leiden – ge/verboden worden – en voeren tot nieuwe vormen van onderdrukking en slavernij.
Ik lees de tien bevrijdingstekens die je op je vingers kunt natellen, volgens de Hebreeuwse indeling.
In het eerste Woord (20,2v) worden de uit Egypte bevrijde Israëlieten opgeroepen om te kiezen voor hun Bevrijder en hem alleen te dienen (vgl. Deut. 6,4-9; Joz. 24,14v). De keuze tussen JHWH (3,14vv) of de goden is een keuze tussen leven en dood. Want de God van Israël heeft zijn volk bevrijd uit Egypte. Egypte staat model voor een samenleving die gekenmerkt wordt door tirannie, onderdrukking, slavernij, farao’s en goden (Ex. 1). En deze horen onverbrekelijk bij elkaar. De koninklijke onderdrukking beroept zich op de bestaande orde als door de goden gewild. Onderdrukking die een hele samenleving tekent.
In deze context klinkt de boodschap ‘geen andere godheid voor mijn Aangezicht’ als een bevrijding. Het unieke van de God van Abraham en van Sara, van JHWH, is dat hij zijn Naam (= programma) verbindt aan het uittochtgebeuren. Dat is zijn werk, daarin is hij God. Het gaat hem erom dat de mens een plek op onze zuster moeder aarde vindt, waar hij/zij kan wonen en werken om de aarde bewoonbaar en de samenleving menselijk te maken. Waar deze God wordt verlaten keert het slavenhuis terug, verandert de schepping in chaos (Am. 5,7-13). Daar is hij op uit. Buiten hem – want hij is de enige, unieke God die daarvoor de pleiter en voortrekker is – is er niets dan chaos en dood: geen recht dan het recht van de sterkste, geen land dan het land van bezetters en bezitters, geen leven dan leven in mensonwaardige onderdrukking. Daarom is JHWH er alles aan gelegen dat de Israëlieten zíjn weg gaan. Daarom is hij ook jaloers/na-ijverig (20,5): een andere godheid betekent geen vrijblijvende flirt, maar zet de mens en God op een dood spoor.
Zijn levenswerk – gerechtigheid en vrede op aarde – waarom hij God is, wordt fundamenteel bedreigd in de dienst aan een andere godheid. Aan Israël de keus om bij de Bevrijder te blijven en te leven óf om met een andere godheid ten onder te gaan (Deut. 30)!
Uit dit eerste Woord volgen de andere als vanzelf.
Uit het tweede Woord (20,4-6) blijkt dat een afbeelding van JHWH in strijd is met JHWH zoals hij zich aan Israël heeft laten zien (Deut.4,15-20). Met een beeld kun je macht over JHWH krijgen, hem naar je hand proberen te zetten, hem maken naar jouw beeld en op jou gelijkend, terwijl JHWH aan geen enkele verschijningswijze gebonden is. JHWH komt verhalenderwijs aan het licht, op zijn eigen wijze.
Het derde Woord (20,7) roept Israël op om JHWH de ruimte te geven en zijn Naam niet te verbinden met onderdrukking, machtsverhoudingen en status quo. De Naam van JHWH wordt met valse zaken verbonden, wanneer mensen met (in) de Naam van God schade toebrengen aan de zaak van God, dat wil zeggen aan het welzijn van mensen. Dit Woord is een uitnodiging om zeer omzichtig om te gaan met ‘het is de wil van God dat…’
In het vierde Woord (20,8-11) komt de sjabbat ter sprake. Door de sjabbat te gedenken leert Israël wat de bestemming van de mens is: zes dagen Gods partner en medewerker zijn bij het scheppingswerk, bij het creëren van een wereld die zeer goed (tof) is, en op de zevende dag zich met de Schepper te verpozen. Door op de zevende dag te staken (Ex. 34,21) wordt duidelijk dat niet de mens (schepsel), maar God de Schepper is, met wie hij op adem mag komen.
In het vijfde Woord (20,12) staan niet vader en moeder, maar JHWH centraal. Voor zoverre ‘ouders’ getuigenis afleggen van de Bevrijder, moet aan hen alle gewicht (kabod) worden toegekend. Van het doorvertellen en voorleven van Gods bevrijdingsverhaal hangt de toekomst in land af (Deut. 6,4-9; Ps. 78,1-8).
In het zesde tot en met het tiende Woord (20,13-17) laat JHWH aan Israël horen wat de consequenties voor hun omgaan met elkaar zijn, wanneer zij belijden dat Hij hun Bevrijder is. De richting die deze beloftevolle Woorden ons aangeven, vat ik hier samen. Het gaat bij deze Woorden niet om een individualistische moraal. Deze bevrijdende woorden gaan ons als volk van God, als een solidaire gemeenschap aan. Hoe gaan wij, als mensen die vanuit God elkaar toebehoren, met elkaar om? Hoe leven wij zo dat iedereen, bekende en vreemdeling – hij/zij is er net zo een als ik! – ‘naaste’ kan worden?
Zesde Woord: Dan zullen wij ervoor moeten zorgen dat iedereen volop levenskansen krijgt, dat het leven de moeite waard is om te leven; dan zullen wij het recht van de sterkste niet in eigen hand nemen, maar ons inzetten voor een menswaardige samenleving.
Zevende Woord: Wij zullen zorg dragen voor de liefdesverbanden en intimiteit van mensen, opdat zij in bondgenootschappen – hoe verschillend ook – elkaar in liefde en trouw kunnen ontplooien.
Achtste Woord: Ook zullen wij eraan werken dat iedereen een plek heeft om te wonen, een dak boven zijn hoofd. Grond en huizen zijn er niet om mee te speculeren, maar om mensen een veilige woonplaats te geven.
Negende Woord: Wij zullen verdrukking en onrecht aanklagen en op komen voor de goede naam en rechten van de ander, vooral van de ontrechten.
Tiende Woord: Wij zullen, ten slotte, ons leven niet laten beheersen door begeerten-metterdaad, maar in solidariteit en met compassie opkomen voor de kwaliteit van het samen-leven.
Jezus vat de Tien Woorden aldus samen (Mat. 22,37vv): ‘Jullie zullen de Heer jullie God liefhebben met geheel jullie hart, geheel jullie ziel en geheel jullie verstand (Deut. 6,5). Dit is het voornaamste en eerste woord. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Jullie zullen je naaste (en de vreemdeling) liefhebben als jezelf’ (Lev. 19,18.34).
Wij geloven met hart en ziel
dat de Heer onze God is, de enige.
Hij heeft ons bevrijd –
geen andere goden zullen wij dienen,
geen enkel beeld van de Levende zullen wij maken.
Wij geloven
dat wij naar zijn beeld en gelijkenis geschapen zijn –
dat wij in Gods naam zullen leven.
Wij geloven
dat de dag van de Heer heilig is –
dat allen eerbied waardig zijn
die ons voorgaan naar het land van Gods belofte.
Wij geloven
dat enkel liefde de dood overwint –
dat wij elkaar trouw mogen zijn,
zoals God zich met ons verbonden heeft.
Wij geloven
dat een waarachtig getuigenis jegens onze naaste
en de eerbiediging van zijn bezit God welgevallig is.
Dat geloven en belijden wij voor God en elkaar.
Amen.
(Nico Vlaming, Liedboek 312)
Lezing uit de Brieven: 1 Korintiërs 1,22-25
Paulus, als Farizeeër goed thuis in de Thora en de Profeten, maakt zijn broeders en zusters duidelijk dat hij nooit gepronkt heeft met zijn wijsheid. Niet dankzij zijn wijsheid en welsprekendheid heeft hij hen overtuigd, maar dankzij de kracht van de Geest, want alleen de Geest van God is in staat God te leren kennen. Helaas zijn zij nog geen geestelijke – door de geest begeesterde – mensen, maar mensen van de wereld, die aan partijvorming doen.
Zie de TvV-special Paulus zelf, blz. 44-45.
Evangelielezing: Johannes 2,13-25
Voor Jezus is de Thora ‘volmaakt, betrouwbaar, een vreugde voor het hart en een licht voor de ogen’ (Ps. 19,8-11; 119,105). Hij legt metterdaad getuigenis af van zijn geloven in de Bevrijder. Na de bruiloft te Kana, waar Jezus een begin maakt met de tekenen van het doorbreken van de messiaanse heerschappij (2,1-12), gaat hij op naar Jeruzalem om met zijn leerlingen Pesach te vieren, om met hen de bevrijding uit Egypte te gedenken (2,13-25). Jezus ontdekt dat de tempel (hieron = tempelhof, 2,14v) geen teken meer is van Gods bevrijdende heerschappij waardoor mensen tot hun recht komen. Verkopers en wisselaars hebben van ‘het huis van mijn Vader’ een handel&markthuis/hal gemaakt. Vanuit zijn geloven in God pleegt Jezus een daad van verzet tegen de tempel als economisch bedrijf. Hij jaagt hen die de alleenheerschappij van JHWH onzichtbaar maken de tempel uit. Jezus doet in Jeruzalem het Eerste Woord (Ex. 20,2-3). Met zijn leven staat hij in voor JHWH die EEN is.
Dit teken wordt door de Judeeërs die bij het tempelbedrijf belang hebben, niet begrepen. Zij roepen Jezus ter verantwoording; zij willen een ander teken. Jezus’ antwoord met dubbele bodem wordt door hen niet begrepen. Hij vereenzelvigt zich met de tempel (naos: het heilige der heilige) als vindplaats van God (1,14). Tegelijkertijd zinspeelt hij op zijn dood en verrijzenis waarin Gods wonen in hem bevestigd wordt. Ook de leerlingen van Jezus begrijpen pas na zijn opstanding wat hij bedoeld heeft. Dan gaan zij geloven in de Schrift en in Jezus’ uitleg in daad en woord, in Jezus in wie onze Bevrijder aan het licht komt.
De stem die mij het leven gaf
houdt mij in leven in het graf.
Hij heeft mij niet verlaten. Hij
spreekt met de vogel in het ei.
Ja, hij rechtvaardigt mijn bestaan,
hij doet mij uit de dood opstaan.
Zingen zal ik, ik ben het woord
dat hij met welgevallen hoort.
En als ik nu ter wereld kom
zal ik des Hoogsten heiligdom
omdragen in mijn hart. Ik zal
zijn naam hoog houden overal.
(Guillaume van der Graft)
Literatuur
M. Barnard/G. van de Haar (red.), De Bijbel cultureel, Zoetermeer 2009, 115-124
G. Kuijer, De Bijbel voor ongelovigen 2, Amsterdam 2013
C. Leget, ‘Exodus 20. Gehoorzamen’, in: De Bijbel spiritueel, 87-93
M. Poorthuis, ‘De bijbelse geboden en hun betekenis’, in: De Bijbel theologisch, 279-290
T. van Ree (red.), De Tien Woorden. Gedichten bij de Tien Geboden, Kampen 2006
R. Riemen, Adel van de geest. een vergeten ideaal, Amsterdam/Antwerpen 20094
D. van Uden (red.), Gebeitelde woorden. Sprekende taal, Hilversum 1995
Preekvoorbeeld
Jezus komt kort voor het joodse paasfeest met zijn leerlingen het tempelplein op. Wat een chaos heerst daar vandaag. Hij ziet de handelaars in offerdieren – runderen, schapen en duiven. Hij ziet de geldwisselaars die daar – ‘altijd’, zegt het evangelie – zitten. Die mensen gaan niet naar de tempel om er te bidden of om er wat te leren. Nee, daar valt wat te verdienen. Dat doet je denken aan de vakantietijd, aan de sjacheraars bij tempels, heiligdommen, bezienswaardigheden, die je van alles aan proberen te smeren.
Hier bij de tempel is meer aan de hand. De handelaars en de banken hebben hier een vaste plaats ingenomen. Bezoekers hoeven zelf geen lammetje of duif meer mee te nemen. Om de tempelbelasting te betalen heb je munten nodig waar geen afbeelding van de keizer op staat. Ja, de handelaars en de geldwisselaars hebben het maar wat druk achter hun tafeltjes!
De tempelreiniging
En dan doet Jezus iets ongehoords! Hij weet wat er in mensen omgaat. Hij weet hoe de armen met geld en goed worden geknecht. Hij weet hoe ook de handelaars en de bankiers zelf gevangen zijn in het systeem. Vandaag reageert Jezus niet rustig en weloverwogen zoals zo vaak wanneer hij op de proef wordt gesteld. Jezus ontsteekt in heilige toorn. Hij is verontwaardigd… Hij maakt van koorden en touwen – dingen waarmee je mensen en dieren bindt en vastbindt – een zweep en hij stelt orde op zaken en veegt de tempel en het tempelplein schoon. Daarbij is er duidelijk sprake van een rangorde: aan de koehandel maakt Jezus een eind door de handelaars met hun schapen en runderen de tempel uit te jagen. De tafels van de geldwisselaars kiept hij omver. De duivenverkopers komen ervan af met een reprimande. Duiven – dat is het goedkope offergoed dat de meeste armen zich nog net kunnen permitteren … ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’
De tien woorden
Het huis van zijn Vader – de tempel … Midden in de tempel staat in het heilige der heiligen de Ark van het Verbond. Daarin rusten de twee stenen tafelen met daarin gegrift de tien woorden die mensen naar vrijheid leiden. Ze worden op de volgende wijze geïntroduceerd: ‘Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit het slavenhuis heeft bevrijd. Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden. Kniel niet voor ze neer.’ Word nooit meer slaaf van iemand of iets.
De tien woorden van God staan binnen de context van bevrijding. Op weg naar het beloofde land van vrede, broederschap en gerechtigheid, ontvangt het volk van God tien richtingwijzers voor de tocht door de woestijn. Eenmaal bevrijd, gaat het er nu om dat het volk vrij blijft, en daar zelf mede verantwoordelijkheid voor neemt, een verbond met God aangaat.
De eerste drie woorden regelen de verhouding van de mens met God. De volgende zeven regelen de onderlinge verhoudingen tussen de mensen. Mooie getallen allemaal… Als je als vrije mensen wilt leven, moet je er alles voor doen om je niet opnieuw te laten vangen door andere goden, door hebzucht of begeerte, of zulk soort dingen.
Het Paasfeest
Het is kort voor het aanbreken van het joodse Paasfeest, als Jezus de tempel schoonveegt. Dat is het grote feest waarop het volk gedenkt dat er een eind kwam aan de slavernij. God heeft hen uit Egypte weggeleid. Ze maakten een lange tocht door de woestijn. En daar openbaarde God zich aan hen en gaf hij de tien woorden die richting geven aan het leven. De tempel – dat zou de plek moeten zijn waar je God kunt ontmoeten.
Gelukkig beschikken wij mensen ook over een innerlijk kompas. De tien woorden staan niet alleen in steen gegrift; ze staan ook gegrift in het hart van iedere mens. Je mag ook nog vertrouwen hebben op Gods Geest, die waait waarheen zij wil.
Een teken
De Joden vragen om een teken: ‘Wie bent u, dat u dit doen mag?’ Kort tevoren heeft Jezus het teken van de wijn gegeven – zes stenen vaten tot aan de rand gevuld. Zes – nog geen zeven. Het uur van Jezus is nog niet gekomen. De bruiloft van Kana. De vreugde van de wijn. De vreugde van het koninkrijk dat komt.
Nu geeft hij het teken dat zijn lichaam een tempel is. Zo is ook ons lichaam een tempel van de heilige Geest.
Zo krijgt de eredienst de vorm die God belieft. Dat is de eredienst van elkaar goed doen, van liefhebben, van genezen en helen wat gebroken is. Door medemensen in woord en daad te laten delen in de vreugdevolle boodschap, in het verhaal van God met de mensen. Zo nemen de tien bevrijdende woorden van God steeds meer gestalte aan in ons midden.
Besluit
Als ons lichaam de tempel is van de heilige Geest…
als wij samen de tempel van het geloof vormen…
als wij met elkaar het lichaam van Christus gestalte geven…
als christelijke gemeenschappen de plekken zijn waar de nieuwe eredienst van liefde, dank en lofprijzing haar plaats vindt…
zouden de tien woorden dan niet de juiste richtingen wijzen om die gemeenschappen vorm te geven? Stralen wij de liefde en de goedheid van God uit? En wel zo dat daar opnieuw over gesproken kan worden in de vorm van ‘zie hoe ze elkaar lief hebben; kijk hoe vrij die mensen zijn’!?
Dat brengt mij bij een scène uit de film Des hommes et des dieux. De monniken vieren hun laatste avondmaal. Brood en wijn worden gedeeld. Ze beseffen dat het einde nabij is, hun einde. Gaandeweg de maaltijd zie je ze tot klaarheid komen. Ze stijgen uit boven hun verwarring en angst. De toeschouwer ziet de monniken zich verbinden met elkaar. Hij ziet ze één gemeenschap worden, één lichaam. Voor onze ogen wordt de diepere waarheid geboren: bevrijding, geloof, hoop, liefde… God zelf komt in ons midden aanwezig. De monniken ervaren met elkaar de volheid van Gods koninkrijk. Verbeelding wordt werkelijkheid, al is het maar voor even…
Henk M.J. Janssen ofm, inleiding
drs. Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld