- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 301.99 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
11 maart 2012
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 20,1-(-3.7-8.12-)-17; Ps. 19; 1 Kor. 1,22-25; Joh. 2,13-25 (B-jaar)
Inleiding
Exodus 20,1-17
Deze monumentale tekst uit het Oude Testament is de kerntekst van het verbond tussen God en mens.
In hoofdstuk 19,1-25 wordt dit verbond als een ontmoeting tussen God en mens in de Sinaï-woestijn voorbereid. Het volk moet wel afstand bewaren. Alleen Mozes en Aäron mogen God naderen op de berg.
Het is een zeer bijzondere gebeurtenis, een gebeurtenis die inslaat in de mensengeschiedenis. Het is ook bijzonder voor God, dat er sprake is van een echte ontmoeting tussen deze God en zijn volk. Een ontmoeting waarbij God zijn volk zoekt als zijn partner, en waarbij het volk volmondig ‘Ja’ zegt op dit partnerschap met God (Ex. 19,8; 24.8).
Deze ontmoeting wordt vastgelegd of bezegeld in het wederzijds contract van de Tien Woorden. Het zijn woorden die niet zozeer tot het individu worden gericht als wel tot het volk, met de bedoeling om het volk als volk bijeen te houden en er hechte verbanden in aan te brengen.
Deze Tien Woorden zijn een deel van een groter aantal voorschriften en regels (Ex. 20,1–23,19). Maar ze zijn wel de basisregels.
Opm.: De Nieuwe Bijbel Vertaling vertaalt de Tien Woorden expliciet in de gebiedende wijs, als geboden of verboden dus. Het toekomstperspectief dat in ‘Gij zult ...’ ligt opgesloten, zoals in de Willibrordvertaling te lezen is, ontbreekt daarin.
De Tien Woorden deels nader toegelicht:
- In het eerste woord, een soort proloog, bepaalt God zijn positie als de God die Israël, zijn volk, uit Egypte heeft geleid. Deze bevrijdingsdaad maakt deze God bijzonder en dat schept verplichtingen voor Israël jegens deze God.
- De volgende verzen, woord twee, gaan over de uniciteit van God die op geen enkele manier mag worden afgebeeld. Daardoor zou hij vergelijkbaar zijn met andere goden. Zijn uniciteit is juist, dat hij niet mag worden afgebeeld als en beperkt tot een levenloos beeld, maar dat hij vorm moet krijgen in zijn volk Israël. Eigenlijk is dat de bedoeling van alle onderdelen van dit contract.
- Gebruik de naam van JHWH niet ijdel. Men mag God niet verbinden met verkeerde zaken om die daardoor aannemelijker te maken bij de andere mensen. Daarmee wordt de heiligheid van God aangetast.
- Gedenk de sabbat: de dag van JHWH, waarop Israël zich los moet maken van de eigen, alledaagse zaken en zich moet richten op de zaken van God. Zes dagen waren er voor de schepping, maar de zevende dag is heilig en is voor JHWH bestemd. Een dag waarop de verhoudingen tussen God en mens én tussen de mensen onderling goed zijn.
- Eer uw vader en moeder. Dit gaat niet zozeer over jonge kinderen, die hun ouders moeten gehoorzamen, maar veel meer over volwassenen die met respect met hun ouders moeten omgaan, hen bijstaan in hun oude dag. Dit gebod belooft leven en toekomst in het land van belofte, namelijk als het verhaal wordt doorverteld en de traditie voortgezet.
- Niet doden. Niet zomaar, zonder rechtspraak, een ander doden; ook niet in een oorlog.
- Breek de huwelijkstrouw niet. Door overspel en echtbreuk worden naasten buiten spel gezet en te schande gemaakt. Dan komen familieverhoudingen en -bezittingen in gevaar; en daarmee de gemeenschap.
- Steel niet.
- Leg geen valse getuigenis af jegens je naaste.
- Begeer niet het huis, etc. van je naaste. Hebzucht is de wortel van de ontbinding van de gemeenschap.
De Tien Woorden gaan dus over de relatie tussen God en mens; en over de relatie tussen de mensen onderling.
De instemming met deze woorden door Israël geldt natuurlijk tot de dag van vandaag ook ons christenen, die ons door de Tien Woorden laten gezeggen. God en Israël sloten een verbond voor eens en voor altijd. Maar van God uit gezien wordt het nog iedere dag gesloten.
1 Korintiërs 1,22-25
In deze verzen gebruikt Paulus twee gangbare denkpatronen van zijn tijd. Daarbij schetst hij, wellicht iets te gechargeerd, de joden als degenen die tekenen van Gods macht of kracht nodig hebben en de Grieken, de filosofen, als mensen die almaar wijsheid zoeken. Tegen deze achtergrond proclameert hij voor de gelovige gemeente Jezus als de Christus en als gekruisigde. Zo’n Messias is voor de joden aanstootgevend: niet machtig genoeg. En voor de Grieken een dwaasheid: niet te rijmen met hun wijsheid. Alleen voor de ware gelovigen, of ze nu Jood zijn of Griek, is deze gekruisigde Jezus toch Gods kracht en Gods wijsheid. Binnen het geloof mogen en moeten we in andere dimensies denken. Voor God zijn de dwaasheid en zwakheid van het kruis wijzer respectievelijk sterker dan mensen vermogen te zien. De tekst is dus een korte oproep van Paulus tot het ware geloof in Jezus die gekruisigd is, maar daardoor niet als zwak of dwaas mag worden afgedaan. Integendeel.
Johannes 2,13-25
Met de perikoop van deze zondag, bekend als de tempelreiniging door Jezus, zijn de meeste gelovigen wel vertrouwd en het zal de kerkgangers nauwelijks moeite kosten zich de kwaadheid en de reactie van Jezus voor te stellen. De tekst, zoals hier vermeld, is tegen het einde van de eerste eeuw vastgelegd, dus zeker 60 jaar na het optreden van Jezus. Johannes ziet deels terug op het gebeuren en wil met zijn evangelie de eerste christelijke gemeenten bemoedigen in het geloof.
De structurerende elementen van deze perikoop worden gevormd door de verzen 13.17.21v. In deze verzen plaatst Johannes zijn opmerkingen om zijn visie uit te bouwen. Daartussen staan enkele korte verhaalelementen. De tekst begint met een verwijzing naar het op handen zijnde paasfeest, de eerste van de drie vermeldingen van het paasfeest bij Johannes (Joh. 2,13; 6,4; 11,55). Elke keer wordt door Johannes verwezen naar het laatste paasfeest van Jezus, waarbij Jezus zelf in het geding is.
Het eerste verhaalelement, vers 14-16, is een verslag van het feitelijke gebeuren van de tempelreiniging. Hoewel de handelspraktijken legitiem zijn gestart om de tempelbezoekers te helpen bij hun offerpraktijk, is in Jezus’ tijd deze praktijk al geen echte service meer omdat hij vooral de handelaren van offervee en van ander toebehoren voor het offeren emplooi bood. Het eigenlijke offeren is uitgehold tot een dood ritueel. Daarmee schiet het offer het oorspronkelijke doel voorbij. En verwordt ook de tempel tot slechts een markthal in plaats van een ontmoetingsplaats voor God en zijn volk. Vers 17 verwijst naar Psalm 69,10, waar de psalmdichter smaad en schande heeft ontvangen (verleden tijd) voor zijn inzet voor Gods zaak; en daardoor ook geïsoleerd is geraakt. Hier wordt de tekst door de leerlingen op Jezus toegepast (toekomende tijd). Johannes, en met hem de eerste christenen, wisten hoe het met Jezus zou aflopen. De leerlingen, aldus Johannes, voorvoelden het.
In het tweede verhaalfragment volgt een twistgesprek van Jezus met de joden (18-20). Dit twistgesprek bevat de argumenten waarom Jezus zo handelt. De joden vragen om een teken en daarmee om een bewijs dat Jezus het recht heeft zo te handelen. Het antwoord van Jezus is enigszins cryptisch. Johannes hanteert hier een antwoord met een dubbele bodem, een hem typerende werkwijze. In ieder geval is voor de joden en op dat moment eigenlijk ook voor de leerlingen het antwoord onbegrijpelijk, omdat de joden bij de tempel denken aan het stenen gebouw, terwijl Jezus op zichzelf doelt als de levende tempel. Met ‘in drie dagen opbouwen’ wordt door Johannes al gezinspeeld op Jezus lijden en op zijn opstanding na drie dagen. In vers 21-22 legt Johannes het antwoord van Jezus uit. Daarom springt hij van het moment van Jezus’ handelen en spreken met de joden, in een soort terugblik, over naar de tijd van de eerste christengemeenten, na Jezus’ dood en opstanding. Pas na Jezus’ opstanding werd aan de leerlingen duidelijk wat Jezus toen in het twistgesprek bedoelde. Zijn lichaam was de nieuwe tempel. Dit was een overtuigend gebeuren geweest, waardoor de leerlingen zowel in de Schrift als in de woorden van Jezus gingen geloven.
Vers 23 is daarop een aanvulling voor de christengemeenten. Zoals toen de leerlingen en ook andere volgelingen door de tekenen gingen geloven zo moeten ook de eerste christenen geloven.
Maar ... Blijkbaar is het geloven door de tekenen niet voldoende voor het ware geloof. Blijkens vers 24 en 25 verwacht Jezus, die de mensen en hun manier van doen en denken kent, een ander geloof, niet gebaseerd op tekenen maar op het spontane vertrouwen vanuit het hart. Zie daarvoor het verhaal van Natanaël in Johannes 1,47-50.
Slotopmerking
Er is geen direct tekstueel verband tussen de tekst over de tien geboden en de perikoop over de tempelreiniging. Toch is een duidelijke leidraad aanwezig die alle teksten voor deze zondag met elkaar verbindt. De Tien Woorden moeten vorm krijgen in Gods eigen volk. De ontmoetingsplaats van God met zijn volk, eeuwenlang in de tempel gelokaliseerd, schiet te kort als de tempel tot een markthal wordt en geen verwijzing meer is naar het doen van de Tien Woorden. Evenzo schiet ook de kerk te kort als hij slechts een stenen gebouw is en niet verwijst naar het levende lichaam van Jezus Christus, belichaming van de Tien Woorden, die zichtbaar wordt in de levende gemeente van gelovigen.
Literatuur
Marcus van Loopik, Balk en splinter, Joodse achtergronden van de Bergrede. Amsterdam, Stichting PaRDeS, 2011
Preekvoorbeeld
‘Hij maakte van touwen een gesel en dreef ze allemaal de tempel uit.’ Letterlijk en figuurlijk veegt Jezus met de hele handel in de tempel de vloer aan, met de handelaren, het smerige geld, de koopwaar. ‘Dit is het huis van de Vader en jullie maken er een markthal van.’
Wat vind je van Jezus’ optreden in de tempel? Misschien denk je: Nou, nou, hij heeft wel een kort lontje. Kan hij niet een beetje dimmen? De omstanders in het verhaal zeggen verontwaardigd: ‘Wat voor teken kunt u ons laten zien, dat u dit mag doen?’ Met andere woorden: Wat verbeeld jij je? Weet jij wél wat een zuiver geloof is, je bent toch niet God zelf!
Verschillende reacties roept het optreden van Jezus op. Sommigen mensen vinden het prachtig dat hij zo kwaad is geworden. ‘Zo menselijk…’ Anderen reageren: ‘Zou Jezus dat echt zo gedaan hebben? Zo ken ik hem niet. Hij is toch begripvol, geduldig. Zo tekeer gaan is toch niet christelijk! Ons geloof leert dat je eerst tot tien moet tellen, jezelf moet wegcijferen, de vrede bewaren…’
Wat voor reactie de tempelreiniging ook bij ons oproept, het is wel typisch Jezus zoals hij hier optreedt. Alle vier evangelisten vertellen het verhaal en niet voor niets plaatst Johannes het aan het begin van zijn evangelie. Voor hem is het heilige woede…
Wat maakt Jezus zo laaiend? Wat hij in de tempel aantreft, gaat in tegen het diepst van zijn ziel en zijn geloof, waar hij voor wil leven en sterven. Het huis van de Vader is bedoeld om een huis te zijn van God, wiens naam is ‘Ik ben er voor jou’, voor God, die zijn volk uit slavernij heeft bevrijd, die liefde is, licht…brood…water…herder…. ruimte waarin je kan leven, op adem kan komen, heilige stilte...
En wat ziet Jezus? Mensen die elkaar overschreeuwen met de goedkoopste aanbieding, mensen die van hun relatie met God en ook van hun relatie met elkaar een handel maken. Ik geef een rund of een schaap en dan moet u….Vader heeft zoveel geld aan misintenties besteed, mogen we dan bij de uitvaart ook niet verwachten, dat….. We gaan wekelijks naar de kerk, kom ik met Kerstmis, zit er een ander op míjn plek. Ons hele leven hebben we voor je plat gelegen, kunnen we dan niet op zijn minst verwachten dat…’
Jezus is woedend, maar hij is uiteindelijk niet ergens tegen. Hij is vooral ergens vóór! Hij komt op voor het huis van zijn Vader, van onze Vader, wiens naam is: JHWH, ik ben er voor jou!
Op de uitdaging van de omstander een teken te laten zien waaruit zou blijken dat Jezus het recht heeft de tempel te zuiveren, antwoordt hij: ‘Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem doen herrijzen’. Ze snappen Jezus niet. Ze antwoorden hem: ‘Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd, zult gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?’
Kunnen wij hem wel volgen? Jezus doelt met de herbouwde tempel op zijn lichaam. Hijzelf is de ruimte, de kerk, die zegt: ik ben er voor jou… Dat huis van God zal het kruis overwinnen. In wat andere woorden: ‘Jullie zullen mij kapot maken… maar ik ben niet kapot te krijgen, waar ik voor sta… het huis van God dat ik ben, zal na alle aanslagen opnieuw tot leven komen.’ Wat een vertrouwen wat een moed, dat je zo gelooft in de liefde en de ruimte die je voor de ander kunt zijn.
De tempel, de kerk waar Jezus in gelooft, is niet een kerk van stenen en versteende regels, niet een kerk van offers. Hij zelf is de kerk en hij gelooft dat in ons mensen die kerk doorgaat. Wij samen zijn het lichaam van Christus, kunnen de ruimte zijn… Hier in de kerk… in liederen… in groepen, in het licht dat door de ramen schijnt, waar in vertrouwen gezegd kan worden, wat zo moeilijk gezegd wordt… waar mensen zeggen en doen: ik ben er voor jou. Straks ontvangen we de communie: ‘het Lichaam van Christus’, om samen het Lichaam van Christus te zijn, te worden.
Wim van Stiphout, inleiding
Hans Schoorlemmer, preekvoorbeeld