- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 423.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
27 maart 2011
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 17,3-7; Ps. 95; Rom. 5,1-2.5-8; Joh. 4,5-42 (A-jaar)
Inleiding
In een beroemde scène uit de roman De Idioot van Dostojevski wordt een schilderij van Hans Holbein de Jongere besproken. Het betreft ‘De dode Christus in het graf’ uit 1521, dat in het Kunstmuseum in Bazel hangt. Het is een realistische, uitgemergelde Christus die languit in een soort grafkist van twee meter bij dertig centimeter ligt. Stof en as, meer niet. Als kijker krijg je het ongemakkelijke gevoel een voyeur te zijn. In de roman roept prins Mysjkin bij het zien van een kopie daarvan: ‘Je zou je geloof ervan verliezen’. Soms is de Bijbel net zo realistisch als Dostojevski en Holbein. Is JHWH nu in ons midden of niet? Deze huiveringwekkende vraag waarmee JHWH op de proef wordt gesteld (de omgekeerde wereld!) klinkt vandaag in de eerste lezing uit het boek Exodus.
Exodus 17: Massa en Meriba als gedenkplaats
Het boek Exodus laat zich grofweg in twee delen opsplitsen. De eerste vijftien hoofdstukken, beschrijven de fysieke geboorte van het volk Israël, bevrijd uit Egypte. Het tweede deel, te beginnen vanaf 15,22, vertelt over de spirituele geboorte. Eerst de bevrijding, dan het verbond. ‘Bevrijding van’ moet ‘bevrijding tot’ worden.
Dat die tweede geboorte niet pijnloos verloopt, blijkt al uit de eerste verhalen over de tocht door de woestijn op weg naar de Sinaï waar de Tien Woorden zullen klinken (Ex. 20) en de kinderen van Israël verantwoordelijk worden gemaakt om bij hun Bevrijder te blijven.
Na geklaag over het bittere water (Ex. 15), het terugverlangen naar de vleespotten omdat er geen brood is (Ex. 16), is het in Exodus 17,1-7 opnieuw raak. Elim met zijn twaalf waterbonnen en zeventig dadelpalmen (Ex. 15,27), het wonderlijke manna (Ex. 16,15) is glad vergeten, wanneer in de oase Refidim geen drinkwater blijkt te zijn.
Het verhaal is met drie korte verfstreken geschilderd: noodsituatie (v. 1-3); hulp van JHWH (v. 4-6); lieu de mémoire (v. 7).
Er ontstaat gebekvecht met Mozes. ‘Geven jullie ons water, dan kunnen we drinken,’ zegt het volk. ‘Jullie’, meervoud (in veel vertalingen verdwenen). Waarop zou dat slaan? Op Mozes en Aäron? Of op Mozes en JHWH? Uit het antwoord van Mozes (‘Wat twisten jullie met mij; wat beproeven jullie JHWH’ (v. 2) zou de tweede optie een mogelijke zijn.
Vers 3 is een verbijzondering van vers 2: de toestand verergert; er wordt nu ook gemord tegen Mozes en hem verweten dat hij iedereen, inclusief kinderen en vee laat doodgaan van de dorst. Als in een rechtsgeding wordt Mozes verantwoordelijk gehouden. Het volk (sommige zaken veranderen nooit), eist waarop ze recht meent te hebben.
Mozes ziet maar één uitkomst bij deze revolte: op audiëntie bij JHWH. Die laat het getwist voor wat het is, maar vraagt Mozes naar de Horeb te komen, daar waar het allemaal begonnen is (Ex. 3), ook met die staf om tekenen te doen (Ex. 4,17; vgl. Ex. 7,17.20).
Daar wacht JHWH hem op. Hij is al voor hem uit, zoals Mozes voor het volk uitgaat. JHWH laat wateren uit de rots stromen. Het slaan op de rots door Mozes is er niet de oorzaak van, maar maakt wel het wonder als wonder zichtbaar.
Het slotvers markeert het gebeuren door de plek te benoemen. In een chiasme met het eerder verhaalde volgt nu eerst beproeving (Massa), dan bekvechterij (Meriba). Beproeving van JHWH gaat als het onvoorstelbare voorop en wordt nu ook met name genoemd: ‘Is jhwh in ons midden of niet?’ Het zal niet meer uit het geheugen van de kinderen Israëls verdwijnen. Zie Psalm 95, de antwoordpsalm van deze zondag, die tegenover het beproeven het ‘horen naar zijn stem’ zet.
Johannes 4: Het hoge woord
Uit de introductie (v. 1-6) blijkt dat Jezus op weg is van Judea naar Galilea, en zo bij de stad Sichar in Samaria komt. ‘Hij moest wel door Samaria,’ zegt de tekst. Omdat dat de kortste route is? Of is er meer aan de hand? Bij Johannes weet je het maar nooit. Ook de tijd van aankomst bij de Jakobsbron, het zesde uur, vraagt aandacht. Is dat zes uur in de avond? Dat zou je verwachten, want dat is de gebruikelijke tijd dat vrouwen water komen putten (v.7) en er boodschappen worden gedaan (v. 8). Volgens de Romeinse (en onze huidige) telling zou dat ook kloppen. Maar volgens de toenmalige Joodse telling is het zesde uur midden op de dag, wanneer de zon op het hoogste punt staat en alles stilvalt. Er is gevaarlijke helderheid. Geen schaduw. Decor voor de naakte waarheid. Dat de Samaritaanse op dat uur en in haar eentje met haar kruik vanaf de stad komt lopen, maakt het allemaal nogal vreemd. Bovendien is er een opvallende parallel met het lijdensverhaal in dit evangelie, waar Pilatus op het zesde uur tegen de Judeërs zegt: ‘Zie, uw koning’ (19,14). Meer echo’s klinken hier trouwens: ‘geef mij te drinken’ (v. 7), ‘Ik heb dorst’ (19,28); volbrengen van het werk dat God hem opdraagt (v. 34), ‘Het is volbracht’ (19,30).
De vreemdheid van het begin zet zich voort in het gesprek dat nu volgt (v. 7-26). Het zit vol dubbele bodems. Het lijkt wel een comedy of errors. Het eerste deel van het gesprek (v. 7-15) loopt uit op een omkering. Het begint met Jezus die zegt ‘geef mij te drinken’ en het eindigt met de vrouw die om het levende water vraagt dat Jezus te drinken geeft. De vrouw constateert afstand, een muur tussen een Joodse man en een Samaritaanse vrouw. Maar Jezus geeft zich bloot. Hij openbaart zich met zinswendingen en metaforen over het water, ontleend aan Mozes, Psalmen en Profeten. Hij vraagt haar naar hem te vragen. Hij schenkt vertrouwen opdat zij vertrouwen zal geven. Maar de misverstanden blijven vooralsnog. Ze kunnen bij elkander niet komen. Het water is te diep.
Dan volgt een ingrijpende wending in het gesprek. Jezus past een soort schoktherapie toe door over de privéomstandigheden van de vrouw te beginnen (v. 16-18). In één zin wordt heel haar leven, haar dorst, haar hunkering opengelegd. Dat helpt (‘Ik zie in dat u een profeet bent’; v. 19). Maar opnieuw lijkt de vrouw omtrekkende bewegingen te maken door uit te wijken naar een religieuze discussie over gebedsplaatsen (v. 20) en naar de toekomst ‘ik weet dat de Messias komt’ (v. 25). Jezus laat zich echter niet van de wijs brengen. Het hoge woord komt eruit: ‘Ik ben het’ (v. 26).
Zaaien en maaien
Decorwisseling (v. 27-30). De leerlingen komen terug van het kopen van etenswaren en zijn hoogst verwonderd wat zij aantreffen: Jezus in gesprek met een vrouw. Maar ook de leerlingen maken terugtrekkende bewegingen. Geen van hen durft Jezus aan te spreken over wat dat moet. De Samaritaanse vertrekt intussen. Typerend detail: zij laat de kruik achter (v. 28), waarmee bevestigd lijkt dat zij Jezus door heeft. Ze verandert in een evangeliste, alhoewel er vraagtekens blijven: ‘zal dat niet de Christus zijn?’ (v. 29). Gelovig groeien wordt zichtbaar.
Het gesprek met de leerlingen (v. 31-38) is een pendant van het gesprek met de Samaritaanse. Ook hier misverstanden te over, nu niet over drinken en water, maar over eten en voedsel, over zaaien en oogsten. De leerlingen zien de oppervlakte, Jezus de diepte die daaronder verborgen is. Openbaarde hij zichzelf aan de Samaritaanse, hier gaat het over zijn leven en werken: het doen van de wil die hem gezonden heeft. Hij is de zaaier (v. 37), de leerlingen worden geroepen te maaien en te oogsten.
De laatste scène (v. 39-42) beschrijft het contact van Jezus met de stadsgenoten van de Samaritaanse vrouw. Hij blijft twee dagen bij hen. Zij weten nu dat hij de ‘redder van de wereld’ is. (v. 42). Opvallend is de terugblik op de rol van de vrouw die haar kruik achterliet om van Jezus te getuigen. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen het verhaal van de vrouw en Jezus’ eigen woord. Ze heeft afgedaan als intermediair, nu Jezus zelf in hun midden is. Toch heeft zij, ook al geloofde ze misschien nog maar half en wellicht om de verkeerde reden, het contact tussen Jezus en de inwoners van Sichar gelegd. Zou dat woord over de een die zaait (v. 36v) ook op haar van toepassing zijn?
Preekvoorbeeld
Waar de hemel de aarde raakt, ontspringt een bron van leven
‘De mensen in de woestijn leden hevige dorst’, hoorden we in de eerste lezing. In de dorheid van het dagelijks bestaan snakten zij naar water, dat is: naar léven. Het viel hen daarom zwaar om te blijven geloven in het visioen van het Beloofde Land dat Mozes hen voorspiegelde.
Voor hen gold: ‘Leven is lijden’… Zo bracht een moeder haar zwaar verslaafde zoon naar een kliniek om te ontwennen. Ondanks alle gesprekken en gedane beloftes haakte de jongen af. Hij was verdwaald in z’n verslaving. Waarom zoeken naar een ‘Land van melk en honing’ in de woestijn, als het leven in het ‘oude land’ zo slecht nog niet was?
Het morrende volk waaraan Mozes leiding geeft, neemt liever genoegen met haar marginale plaats in een slavenmaatschappij, dan dat het zich een weg baant door de vijandige woestijn. Alles lijkt dan beter dan vechten voor je ideaal, en een gevecht wás het! Vanaf de dag dat Mozes het ‘Licht’ zag bij de brandende braamstruik, leefde hij om het vuur van zijn bezieling door te geven. Zo kwam het moment dat het machtige Egypte het volk van de Hebreeën wel moest laten gaan, en dat zelfs de onverbiddelijke zee zich opende om voor hen een weg te vormen waarover zij droogvoets naar de overkant konden trekken. Maar aangekomen in de ongenaakbare woestijn dreigt dat vuur te doven. Het volk van Israël – betekent die naam niet ‘Strijder met God en mensen’? – is het vechten moe. Is dit niet een verhaal van alle mensen, dreigen we in zo’n situatie niet allemaal af te haken bij het verwezenlijken van ons ideaal?
Mozes voelt zich door het volk dat hij leidt met de dood bedreigd. ‘Wat moet ik doen’? vraagt hij aan God. Hij krijgt als antwoord dat God op de berg Horeb ‘op de rots zal staan’. Dat wil zeggen dat God op zijn post zal blijven. ‘Ik ben er’ zal zich daar laten gelden en laten zien wat hij ‘waard’ is: hij laat mensen niet vallen. Bij God niet de mantra ‘leven is lijden’, want hij geeft kracht om te leven ‘over het lijden heen’. Daarom zegt God tegen Mozes dat hij met zijn staf op de rots moet slaan, zodat zich daar een bron vormt. Massa en Meriba: Is de Heer bij ons? Het antwoord luidt: ‘Ik ben er’. De mensen zullen op deze plaats drinken tot ze verzadigd zijn. Korte tijd later zal de Heer op dezelfde berg het volk de Tien Woorden geven, richtingwijzers naar het Land van Belofte. Er komt lijn in het levensverhaal van al die mensen die zich aan Gods Woord durven toevertrouwen: sta op en houd goede moed. Paulus noemt dat in de tweede lezing: ‘gerechtvaardigd worden door het geloof’. Wij zeggen tegenwoordig: heb vertrouwen. Zo klinkt het ook in Psalm 95: heb vertrouwen in God, die sterk en onverzettelijk als een rots zijn volk te hulp komt.
In het evangelie horen we Jezus bij de Jakobsbron spreken met een Samaritaanse vrouw over water. Soms heb je aan water alleen niet genoeg om je dorst naar leven te lessen. Daarom spreekt Jezus over lévend water. In de Samaritaanse ontmoeten wij een mens die verdwaald is in haar speurtocht naar geluk. Jezus raakt daar aan als hij haar geschiedenis met mannen noemt. Zij kan ‘de ware’ blijkbaar niet vinden. Haar cv op dit vlak heeft veel weg van een moderne reality soap. In hun gesprek ontdekt de vrouw in Jezus een bron van waarheid, zij laaft zich aan hem. Net als ooit bij het volk in de woestijn, staat God ook hier op de rots. Uit Jezus komen zulke indrukwekkende woorden dat de vrouw in hem de Geest van God herkent. Hier gaat het niet om de waan van de dag, maar om woorden van waarheid die richting en leven geven, ééuwig leven. In Jezus raakt de hemel aan de aarde: Jezus is bron van leven. Op de eeuwige, altijd actuele vraag ‘Waar is God?’, mogen de vrouw én haar stadsgenoten ontdekken dat Jezus niet alleen het Woord van God spreekt, maar dat het in hem aanwezig is als een bron van eeuwig leven. Ja, God ís er.
‘Waar de hemel de aarde raakt, ontspringt een bron van leven’. Dat wij dit vuur brandend houden en zo wegwijzers naar die levensbron mogen zijn.
Piet Hoogeveen, inleiding
Frank van der Knaap, preekvoorbeeld